Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De druk op het grootste mangrovegebied van Oost-Afrika neemt toe. Een Belgische bioloog probeert het tij te keren.

Amina hakt verwoed in de gebarsten grond onder de paalhut waarin ze woont. Dat heeft ze waarschijnlijk van haar moeder geleerd. Veel afleiding heeft de tweejarige Tanzaniaanse kleuter verder niet op het stukje land langs de Rufiji-rivier waar het zeskoppige gezin – nummer zeven is op komst – dag en nacht verblijft. En het is moeder die het hakwerk in de kleine rijstvelden doet, want vader is uit vissen, het is garnalenseizoen. Af en toe vaart een prauw voorbij, het enige vertier dat de kinderen krijgen.

Grote landbouwprincipes koesteren deze mensen niet, ze overleven gewoon. De rijst wordt op verschillende tijdstippen gezaaid, om altijd wat te oogsten te hebben. Alleen de duizenden kleine krabben die zich in spleten in de grond verbergen, en die dagelijks een rijstloot vernielen, zijn een pest. Vele mensen proberen ze te bestrijden met een maïsbrij waardoor DDT is gemengd. Dat heeft af en toe succes. Maar als de rivier het land overspoelt, komt het pesticide met de dode krabben in het ecosysteem terecht. En worden er nieuwe levende krabben aangevoerd.

Bij elke overstroming wacht het gezin van Amina wekenlang geduldig in de hut tot het water weer zakt. De overstromingen zijn belangrijk, want ze maken de grond vruchtbaar. Maar soms overdrijft de rivier. Dan moeten de mensen op hun dak vluchten en hopen dat iemand hen komt halen. Vorig jaar trad de Rufiji zo ver buiten haar oevers dat zelfs het stadje Ikwiriri – ongeveer tien kilometer van de rivier verwijderd – overstroomde.

Het land achter de hut van Amina’s familie stond maandenlang blank. Zo lang dat zelfs het honderden hectaren grote mangrovebos, waar Amina’s vader een stukje landbouwgrond uithakte, afstierf. De hoge bomen staan er kaal bij, morsdood. Mangroven zijn nochtans aan overstromingen aangepast. Het zijn de bossen van getijdengebieden en doorlopen het hele scala van zoet- tot zoutwater, telkens met andere soorten bomen. Ze hebben speciale wortels om natte periodes te overleven.

‘Maar te veel is te veel’, besloot de Belgische geneesheer-bioloog Olivier Hamerlynck, die in opdracht van het Wereldverbond voor Natuurbehoud (IUCN) een beheersplan voor de Rufiji-delta opstelt. Samen met enkele collega’s onderzocht Hamerlynck de sterfte. Hij schreef die toe aan de langdurige hoge waterstand, een gevolg van El Niño: het ondertussen bekende klimaatverschijnsel dat geregeld voor verrassingen zorgt. Maar er was ook goed nieuws. Onder het woekerende, hoog opgeschoten ‘onkruid’ doken al nieuwe mangrovelootjes op.

‘Als de site niet in brand wordt gestoken om er rijstvelden van te maken, zoals op vele plaatsen in de delta gebeurt, kan hier weer een mooi mangrovebos groeien’, zegt Hamerlynck. Hij vraagt zich ook af waarom de kale boomstammen niet omgehakt en verkocht werden, mangrovehout is immers gegeerd omdat het prachtige lange palen oplevert. ‘Er is hier werkelijk geen coördinatie van de activiteiten. Aan de kant van de weg hangen sinaasappels aan de bomen te rotten, maar toch moeten er nieuwe plantages komen waarvoor een stuk woud wordt omgehakt. De druk op het milieu zou beduidend verminderd kunnen worden als de mensen doordacht te werk gingen.’

KROKODILLEN EN GARNALEN

Mangroven behoren tot de meest bedreigde ecosystemen ter wereld. De jongste twintig jaar werd meer dan de helft van de mangrovebossen vernield. In veel ontwikkelingslanden worden, als gevolg van het mislukken van landbouwprojecten, steeds meer mensen naar de kustzones gedreven – meer dan 80 procent van de bevolking leeft er in de kustgebieden. Mangroven worden gekapt, voor het hout of om plaats te maken voor activiteiten als rijstcultuur en garnalenkweek. Dikwijls loopt dat faliekant af. Stormen kunnen ravages aanrichten in kustzones die niet langer door mangrovebossen worden beschermd. De bomen remmen immers de kracht van golven af en voorkomen erosie van de kustlijn.

‘Het is duidelijk dat mangroves, als ze goed worden beheerd, een belangrijke en blijvende bron van inkomsten kunnen zijn’, aldus Hamerlynck. ‘Een hectare mangrovebos produceert jaarlijks op natuurlijke wijze voor 1,4 miljoen frank (bijna 35.000 euro) aan garnalen, vis en hout. Terwijl de bodem helemaal niet voor rijstcultuur geschikt is: hij verzuurt na ongeveer een vijftal jaar, zodat de mensen elders een nieuw rijstveld moeten aanleggen. Maar stilaan dringt het besef door dat het ook anders kan. Zo werden de plannen voor een enorme garnalenkwekerij langs de Rufiji, waarvoor een groot stuk mangrovebos had moeten verdwijnen, in de koelkast gestopt.’

Aan de Rufiji-delta bevindt zich het grootste mangrovewoud van Oost-Afrika. Een zoete honinggeur van bloesems hangt over de natuurlijke kanalen die door de wouden snijden. Sykes’ meerkatten speuren vanaf laaghangende takken naar vissen of krabben. Reuzenijsvogels, schaarbekken en wolnekooievaars doen elke ornitholoog watertanden. Nijlpaarden en enorme krokodillen maken van zwemmen een risicovolle onderneming. In de wouden leven nog leeuwen en olifanten, echt in het wild, zonder dat er van een park sprake is.

Vijftien bultrugdolfijnen met kalfjes spelen op de visrijke lijn waar het rivierwater tegen de zoute zee botst. Verderop schommelen tientallen vissers in hun prauwen op de golven. Garnalenvangers. Tachtig procent van Tanzania’s garnalen wordt in de mangroven van de Rufiji geboren. Tot in de restaurants van de havenstad Dar-es-Salaam wordt de kwaliteit van de garnalen uit de Rufiji geprezen. ‘In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn garnalen beweeglijke beesten’, zegt Hamerlynck. ‘In de loop van hun ontwikkeling migreren ze stroomopwaarts omdat ze een brakwaterfase nodig hebben. Ze kunnen meer dan tien kilometer afleggen, laten zich meeslepen met de stroming en klemmen zich vast aan de bodem als het tij tegenzit. Daarom is het ook voor de economie belangrijk dat de delta als een geheel beheerd wordt, van zoet- tot zeewater.’

EEN BOOM VAN VLIEGJES

Het dorpje Twasalie draait op routine. Elke ochtend passeert dezelfde kleine krokodil vissend langs het strandje; elke avond vliegen slangenhalsvogels over op weg naar hun slaapplaats en landen nachtreigers op de slibplekken. Elke nacht toveren vuurvliegjes een donkere schaduw aan het water in een kerstboom om. Ook de mensen draaien op routine. De ochtend begint met een uitgebreid begroetingsritueel en een kop thee – Tanzania was lange tijd een Britse kolonie. De dagtaak bestaat voor mannen uit vissen of hout zoeken en voor vrouwen uit hakken en rijst verzamelen.

Twasalie is een van de vier proefdorpen in het beheersproject waaraan Olivier Hamerlynck meewerkt. 150.000 mensen zijn afhankelijk van het goed functioneren van de rivier, en hun aantal groeit. In elk dorp – een op het strand, een in het overstromingsgebied en twee daartussenin – wordt samen met de dorpelingen een plan voor het duurzaam beheer van de leefomgeving uitgewerkt. Het is de bedoeling dat de mensen hun ervaringen later aan andere dorpen in de buurt doorgeven.

‘Een moeizaam proces’, geeft Hamerlynck toe. ‘We proberen de dorpelingen het concept van landinrichting bij te brengen, hen duidelijk te maken dat ze de beste bossen op hun grondgebied niet integraal moeten kappen. Maar het werkt vooral op die plaatsen waar de mensen al beseffen dat met het verdwijnen van de mangroven ook de garnalenvangst inzakt. De rivierbewoners denken bijvoorbeeld dat de bouw van een dam zal toelaten dat er overal elektriciteit komt, terwijl de kans reëel is dat ze er alleen lege meren en droge vlaktes aan zullen overhouden. Het is zo moeilijk om hen het principe van de ecologie, van de dingen die samenhangen, uit te leggen.’

Dat de DDT die de bewoners tegen krabben gebruiken uiteindelijk schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid en het milieu – er zitten verrassend weinig visarenden in de buurt van de Rufiji – dringt niet tot hen door. Dat er in meren waarin geen nijlpaarden meer leven minder vis gevangen wordt omdat die beesten het water ‘bemestten’ en dus vruchtbaarder maakten, lijkt onbegrijpelijk. Dat zoetwater dat de zee instroomt niet ‘verloren’ is, maar essentieel voor het goed functioneren van de delta met zijn rijke vis- en schaaldierenleven, is moeilijk uit te leggen.

Hamerlynck staat voor een complex en veelomvattend project. Uiteindelijk willen hij en zijn medewerkers vier richtlijnen promoten. Ten eerste moet de functionele integriteit van het ecosysteem in de delta bewaard blijven. Ten tweede is een gevarieerd gebruik van het land en het water beter dan een op één doel gerichte aanpak. Ten derde is de deelname van alle betrokken partijen aan de planning en uitvoering van het project essentieel. En ten slotte moet het voorzichtigheidsprincipe in acht genomen worden als er geen gegevens beschikbaar zijn om de invloed van geplande werken op de delta te evalueren.

DE POLITIEKE CYCLUS

De Tanzaniaanse overheid begrijpt dat er voorzichtig met het milieu moet worden omgesprongen. Er worden schitterende plannen gemaakt. Het Mangrove Management Project voorziet onder meer in herbeplantingen op plaatsen waar de mangroven verdwenen zijn. Maar de meeste plannen worden niet uitgevoerd, bij gebrek aan middelen. En de vrees bestaat dat grote infrastructuurwerken waar wel geld voor is, zoals een brug over de Rufiji, op korte termijn de delta zullen opengooien voor ondernemers die nog meer hout naar de steden zullen afvoeren en nog meer wouden zullen kappen om er rijstvelden van te maken.

Het Rufiji-beheersproject kost ongeveer 48,4 miljoen frank (1,2 miljoen euro) per jaar. Het werk in de proefdorpen gebeurt door een plaatselijke niet-gouvernementele organisatie. Voor het verzamelen van de hydrologische en ecologische informatie werkt Hamerlynck samen met vrijwilligers of experts die voor korte tijd komen helpen. Onder meer de waterhuishouding moet goed in kaart worden gebracht. Dat is vooral belangrijk voor de overstromingsgebieden stroomopwaarts van de mangroven, die heel vruchtbaar zijn, maar heel fragiel.

De eerste vijf jaar wordt het Rufiji-beheersproject (van 1998 tot en met 2002) door de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gesteund. Het is bijna onmogelijk dat het werk eind 2002 af zal zijn. Maar de vrees groeit dat de Nederlanders voor de tweede fase zullen afhaken. Hun huidige bevoegde minister koestert het nieuwste modewoord op het vlak van ontwikkelingssamenwerking: basket funding, dat de capacity building en community participation van de vorige generatie bewindvoerders komt vervangen.

Basket funding – ruw te vertalen als korfkredietverstrekking – houdt in dat het grootste deel van het geld naar een klein aantal projecten gaat die door andere overheidsinstanties beheerd worden. Zo zou er in Nederland nogal wat geld naar de strijd tegen aids gaan, via initiatieven van het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid dat daarvoor extra middelen van Ontwikkelingssamenwerking zal krijgen. Nogal wat mensen zijn bang dat projecten waarbij ook aandacht voor het leefmilieu centraal staat, er in de nieuwe Nederlandse plannen bekaaid af zullen komen.

Nederland stond vroeger bekend om zijn aandacht voor milieubeheersprojecten, maar die tijd lijkt voorlopig voorbij. Daarom groeit her en der de hoop dat onder meer België er wat aan zal doen, want de bevoegde staatssecretaris Eddy Boutmans (Agalev) heeft laten verstaan dat hij méér aandacht voor het milieu wil, en niet minder. Milieubeheer werd in het Belgische ontwikkelingsbeleid tot dusver te vaak aan landbouw gelinkt. ‘Zoals de natuur is ook de politiek blijkbaar onderhevig aan cyclische bewegingen’, aldus Hamerlynck. ‘We hopen in ieder geval dat de cyclus voor de Rufiji niet doorbroken wordt.’

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content