Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Het Verdrag over Biologische Diversiteit wordt in ons land stiefmoederlijk behandeld. Een efficiënte bescherming van fauna en flora is er niet. Het blijft bij goede bedoelingen.

België maakt zich niet veel zorgen over zijn biodiversiteit. In 1992 hielden de Verenigde Naties in het Braziliaanse Rio de Janeiro een grote conferentie over leefmilieu en ontwikkeling. Ons land was er toen nochtans als de kippen bij om het Verdrag over Biologische Diversiteit te ondertekenen. Dat had als doel de veelheid van dieren en planten te beschermen, het duurzaam gebruik van bestanddelen van deze diversiteit te bevorderen en een billijke verdeling te garanderen van de voordelen die spruiten uit het gebruik van genetische ‘grondstoffen’. Maar het verdrag kwam in de politieke mallemolen van ons land terecht: pas op 22 november 1996 werd het goedgekeurd, na een moeizaam ratificatieproces.

Drie jaar later organiseerde Jackie Van Goethem van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Brussel een colloquium over de uitvoering van het verdrag door ons land, in aanwezigheid van prins Laurent en de federale ministers Magda Aelvoet (Agalev) voor Leefmilieu en Rudy Demotte (PS) voor Wetenschappelijk Onderzoek. Die laatste gaf ootmoedig toe dat het verdrag onvoldoende aandacht van het beleid had gekregen. De prins maakte zich vooral druk om de schrijnende afwezigheid van de media – er doken bijna uitsluitend cameramannen van royaltyprogramma’s op.

“De aanwezigheid van drie excellenties illustreert het grote belang van het behoud van de biodiversiteit”, benadrukte Van Goethem, die de toepassing van het verdrag in ons land coördineert. “Het is een vergissing te denken dat het Verdrag over Biologische Diversiteit uitsluitend een zaak is van ecologen, van natuurbehoud en leefmilieu. Het is veel meer. Het erkent dat de strijd tegen armoede voor de ontwikkelingslanden de allerhoogste prioriteit heeft. De eerlijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen is dé agenda van de ontwikkelingslanden.

Voor de geïndustrialiseerde landen, die zeer goed beseffen dat het bereiken van hun actuele levensstandaard zware en vaak onherstelbare schade heeft toegebracht aan de natuurlijke en recycleerbare hulpbronnen, is het duurzaam gebruik van ecosystemen, fauna, flora, micro-organismen en genen van doorslaggevend belang. Dat vergt een verschuiving van consumptie-economie naar duurzame ontwikkeling voor vrijwel alle maatschappelijke sectoren.”

EEN CLEARING HOUSE VOOR CONGO

Van Goethems inspanningen zorgden ervoor dat België niet helemáál achterbleef bij de uitvoering van het verdrag. Het KBIN fungeert sinds 1995 als nationaal coördinatiecentrum. In 1996 lanceerde het op Internet een clearing housemechanisme waarin een schat aan wetenschappelijke en technische informatie over biodiversiteit en de toepassing van het verdrag is samengebracht ( http://www.kbinirsnb.be/bch-cbd/home.htm). In 1998 publiceerde ons land zijn eerste nationaal rapport met betrekking tot het verdrag.

Maar niet alle verplichtingen zijn nagekomen. België is het enige land van de Europese Unie dat geen strategie of nationaal actieplan voor de realisatie van het verdrag heeft uitgewerkt. Zelfs in het eerste Federaal Plan voor Duurzame Ontwikkeling, dat nog dit jaar moet worden gepubliceerd, dreigt biodiversiteit niet de aandacht te krijgen die ze verdient. Minister Aelvoet beloofde op het colloquium om tegen mei 2000 een “vrijwillig doch realistisch” nationaal actieplan op te stellen. De minister aanvaardde ook het meterschap over een nog te schrijven monografie over biodiversiteit in ons land.

Een absolute primeur was wel dat België op 28 augustus 1998 als eerste land ter wereld zijn website openstelde voor het clearing house van een ontwikkelingsland, met name de Democratische Republiek Congo. Ondertussen volgden nog drie andere Afrikaanse landen. “Dit geeft de ontwikkelingslanden een concrete stem in het debat over het behoud van de biodiversiteit,” jubelde een enthousiaste Aelvoet, die beloofde dat ze bij haar collega voor ontwikkelingssamenwerking zou aandringen om bij de subsidiëring van projecten meer rekening te houden met het leefmilieu.

Staatssecretaris Eddy Boutmans (Agalev) lijkt gelukkig gevoeliger voor milieu-aspecten in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking dan zijn voorganger Reginald Moreels (CVP). De tijd dat individuen als de Gentse expert aquacultuur Patrick Sorgeloos met geld van ontwikkelingssamenwerking zonder boe of ba prachtige lagunes konden verknallen, lijkt voorbij. “Als we willen dat ontwikkelingslanden de leefmilieuproblematiek assimileren, moeten we zelf, waar we kunnen, duidelijke signalen sturen”, zei Aelvoet, die veel werk zal hebben als ze alles wil realiseren wat ze op het colloquium heeft beloofd.

Geert Lejeune van het Wereldnatuurfonds, die voorzitter is van de werkgroep biodiversiteit in de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO), toonde wat zo’n duidelijk signaal zou kunnen zijn: “Ondanks onze koloniale voorgeschiedenis schittert België door afwezigheid in internationale natuurbehoudsprogramma’s. België investeert amper 1 procent van het bedrag dat Nederland aan internationaal natuurbeheer uitgeeft. De politieke beslissing dat biodiversiteit belangrijk is moet dringend geconcretiseerd worden. Het Verdrag over Biologische Diversiteit is helaas niet doorgedrongen tot de harde sectoren in ons land, zoals de landbouw. De politieke macht van het ministerie van Leefmilieu is te klein in vergelijking met de lobby’s in andere sectoren.”

PRIETPRAAT VAN BIOTECHNOLOGEN

Begin dit jaar publiceerde de FRDO een advies over de uitvoering in België van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit, met als voornaamste aanbeveling dat er een coherent beleid zou komen, waarvan de coördinatie moet worden toevertrouwd aan het federaal ministerie voor Leefmilieu. België worstelt met het probleem dat milieu onder de bevoegdheid van de gewesten valt, maar dat de instrumenten voor een goed beheer een federale bevoegdheid zijn. De FRDO stelde verder vast dat de overheidsdiensten biodiversiteit als onbelangrijk beschouwen, en beval aan om in het vervolg – en op voorhand – een beoordeling ( impact assessment) te maken van de gevolgen van politieke beslissingen op het behoud van de biodiversiteit.

Als voorbeeld om de malaise te illustreren gaf de FRDO aan dat het eerste nationaal rapport over de toepassing van het verdrag vooral werd opgesteld door vrijwilligers. Het totaal gebrek aan steun voor de ambtenaren belast met de uitvoering van het verdrag, onderstreept het gebrek aan politieke wil om iets met het verdrag te doen. Ook in de projectfinanciering wordt biodiversiteit stiefmoederlijk behandeld. Van de drie miljard frank die het federale ministerie voor wetenschapsbeleid voor duurzame ontwikkeling uittrekt, gaat slechts 156 miljoen rechtstreeks naar biodiversiteit.

Voldoende stof voor een debat dus, maar desondanks dreigden de discussies op het colloquium gedomineerd te worden door onenigheden over genetisch gemanipuleerde organismen. De biotechnologielobby laat geen kans liggen om zich een groen jasje aan te meten, en probeerde ook hier het actieve natuurbehoud in de coulissen te manoeuvreren. Algemeen secretaris Jacques Viseur van de Belgian Bioindustries Association verkondigde het soort prietpraat over de zegeningen van genetische manipulatie waar zelfs de woordvoerders van biotechnologiegiganten zich niet meer aan wagen. Minister Aelvoet liet weten dat zij voorstander is van het voorzorgsprincipe: als de veiligheid voor milieu en consument niet gegarandeerd is, moet genetische manipulatie niet te snel worden doorgevoerd.

Anderen probeerden een economische waarde op het behoud van biodiversiteit te kleven, tot ergernis van – opnieuw – Aelvoet: “Onze samenlevingen zijn veel te economisch georganiseerd. De mensen zijn te economisch gaan leven. Zelfs in hun beleggingen geven ze eenzijdig de voorkeur aan een opbrengst op korte termijn.” De minister kreeg steun uit onverwachte hoek. “Het berekenen van een waarde voor de biodiversiteit gaat voorbij aan de essentie van het verdrag”, stelde econoom Jan Verschooten van het Federaal Planbureau. “De ontwikkeling van het concept duurzame ontwikkeling was het bewijs dat we beseften dat we niet konden doorgaan zoals we bezig waren. De oproep in 1992 was niet: zet op alles een prijs en kies het rendabelste. De oproep was om een afweging te maken en evenwichtig te kiezen. Op lange termijn heeft duurzame ontwikkeling er geen baat bij dat alles in economische termen wordt uitgedrukt.”

DE ZEE ALS LANDBOUWGEBIED

Een trieste schets van hoe slecht het met onze biodiversiteit gesteld is, kwam van Thierry Jacques van de Beheerseenheid Matematisch Model van de Noordzee. De Noordzee banaliseert. Bacteriën die vervuiling verdragen vervangen het oorspronkelijke plankton. Zes soorten haaien en vier roggen zijn zeer zeldzaam geworden. Bijna alle vissen zouden uitsterven als hun populaties niet worden beheerd met vangstquota. Sleepnetten zijn een ramp. Anderhalf jaar na een doortocht is de zeebodem nog beschadigd. Over elke vierkante meter van onze Noordzeebodem gaat minstens één keer per jaar een sleepnet. Bijna de helft van de slakken en zeesterren en tot tachtig procent van de schelpen gaat verloren.

“Het mariene ecosysteem simplificeert en raakt gedomineerd door enkele soorten”, vertelde Jacques. “Grote opportunisten nemen het Noordzeemilieu over. Specifieke biotopen zoals mossel- en oesterbanken zijn verdwenen. De zee is een landbouw- in de plaats van een natuurgebied geworden. Alles wordt toegespitst op de productie en vangst van enkele soorten zoals platvissen. De rest verdwijnt. Om het verlies tegen te gaan zou er dringend werk moeten worden gemaakt van de oprichting en restauratie van mariene reservaten, in analogie met wat er op het land gebeurt.”

Maar de plannen voor zeereservaten stuiten op weerstand, niet het minst van de burgemeesters van de kustgemeenten: de keizers van de kortzichtigheid. De Brusselse antropoloog Pierre De Maret verwoordde het als volgt: “Biodiversiteit is een culturele notie die vooral een politiek gebruik nastreefde. De basis van groene partijen zoals Agalev en Ecolo bevindt zich vooral in de steden. Op het platteland heerst nog veel weerstand tegen het gedachtengoed rond biodiversiteit. Het is niet voor niks dat de succesrijke jagerspartij in Frankrijk vooral aanhangers heeft op het platteland. Onder meer daarom is er dikwijls een breuk tussen de plannen en de realisaties te velde.”

Op Vlaams niveau ziet het er iets beter uit dan in de Noordzee (die een federale materie is). Daar is het belang van biodiversiteit wel tot op een voldoende hoog politiek niveau doorgedrongen. De Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting (Aminal) duwde “verlies aan biodiversiteit” door als een belangrijk item in het tweede Vlaamse Milieu- en Natuurbeleidsplan (Mina II), dat loopt tot 2001. In 1999 wordt 1,9 miljard frank uitgetrokken voor de biodiversiteit. Hoe het verder zou moeten, wordt gedetailleerd beschreven in het indrukwekkende natuurrapport 1999 – “Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid” – dat werd opgesteld door het Instituut voor Natuurbehoud onder leiding van Eckhart Kuijken.

DE GEWESTPLANNEN SCHOTEN TEKORT

“Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit was uitermate belangrijk, omdat het eindelijk de intrinsieke waarde van de natuur erkende, los van elk antropocentrisme”, vond Kuijken. “Ik hoop wel dat de natuur een prioriteit zal blijven, want ik zie dat microbiologen en biotechnologen veel meer aandacht en middelen kregen dan het natuurbehoud. In Vlaanderen moeten wij vooral streven naar het maken van netwerken van natuurgebieden. De waarde van een natuurgebied verhoogt sterk als het met andere groene gebieden verbonden is. Het aantal reservaten in Vlaanderen stijgt wel, maar de gemiddelde oppervlakte van de beschermde gebieden daalt. Dat is een veeg teken.”

Heiden, vennen, moerassen en permanente graslanden zijn bijna helemaal uit het Vlaamse beeld verdwenen. Beken met zuiver water zijn een zeldzaamheid geworden. De meeste vleermuizen en de hamster zijn met uitsterving bedreigd. Eenderde van de broedvogels, vooral in moerassen en landbouwgebieden, dreigt te verdwijnen – een biotoopgebonden verschijnsel, want voor trek- en wintervogels is de situatie gunstiger, onder meer als gevolg van de verbeterende waterkwaliteit. Ook van de vissoorten heeft eenderde het moeilijk, hoewel vooral in de Kempen de toestand beter is, en inspanningen om de waterkwaliteit te verhogen een snelle verrijking van het bestand kunnen veroorzaken. In de insecten- en plantenwereld is armoe eveneens troef. Kwaliteit en waarde van de Vlaamse natuur nemen gestaag af.

Het natuurrapport evalueert ook het gebiedsgericht natuurbeleid in Vlaanderen. België ondertekende niet minder dan zeven internationale verdragen, zoals de Europese Vogelrichtlijn, die nuttig kunnen zijn voor het natuurbeleid, maar er schort wat aan hun uitvoering. Het juridisch instrumentarium in ons land is ontoereikend om de teloorgang van de biodiversiteit te bestrijden.

Ook de gewestplannen schoten tekort: de groene bestemming bood onvoldoende garanties voor behoud en zeker voor herstel van de natuurwaarden. In slechts 22 procent van de Vlaamse open ruimte geniet de natuur enige bescherming. In 18 procent van de natuurgebieden en 61 procent van de agrarische gebieden met ecologisch belang bleef intensief landbouwgebruik primeren. De factor versnippering neemt toe: de helft van de natuurgebieden op het gewestplan zijn kleiner dan 5 hectaren. Onderzoek in de vallei van de Limburgse Bosbeek wees uit dat tussen 1962 en 1997 de hoeveelheid gebied met een geringe biologische waarde steeg van 14 naar 48 procent, onder meer als gevolg van een toename van bebouwing, visvijvers en akkers.

SLECHTS 1,1 PROCENT NATUUR

Inzake natuurreservaten scoort Vlaanderen uitermate slecht. Reservaten beslaan in Vlaanderen slechts 1,1 procent van het grondgebied, wat weinig is in vergelijking met, bijvoorbeeld, Nederland (6,9 procent) – het Europees gemiddelde is 3,3 procent. De provincies Limburg (2,6) en Antwerpen (1,4) doen beter dan Oost- en West-Vlaanderen (elk 0,4 procent), waar de grondprijzen voor natuur hoger zijn, en waar er vroeger minder bos en ‘woeste’ gronden waren die een relatief vanzelfsprekende natuurfunctie kregen. In het westen van het land lagen de natuurwaarden vooral in kleinschalige agrarische landschappen, waardoor de conflicten met de landbouw scherper waren.

Het Minaplan plant tegen 2007 vijftigduizend hectaren extra-natuurreservaat, maar om die doelstelling te halen zou jaarlijks 1,7 miljard frank nodig zijn, vijf keer meer dan het totale budget voor aankoop van reservaten dat in 1997 beschikbaar was. Nergens is de breuk tussen goede bedoelingen en concrete acties groter dan in de bereidheid om natuurgebieden aan te kopen. Er moet ook dringend worden gewerkt aan de realisatie van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), waarin 125.000 hectaren (9 procent van het grondgebied) zou worden opgenomen, en aan de 150.000 hectaren voor het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON). Beide netwerken moeten natuurgebieden in Vlaanderen verbinden.

De groene gewestplanwijzigingen die onlangs als “politiek compromis” werden doorgevoerd, beantwoorden maar gedeeltelijk aan de reële noden voor bescherming en ontwikkeling van een duurzame natuur in Vlaanderen. Slechts zelden worden landbouwgebieden omgetoverd tot natuurgebieden, zelfs als dat vanuit wetenschappelijk standpunt wenselijk zou zijn. “Elke maatschappij die zichzelf respecteert moet zorg dragen voor haar zwakste geledingen, zoals de natuur, die geen stem hebben om voor zichzelf op te komen”, besloot Kuijken. “Een strikte timing van de realisaties blijft belangrijk, omdat de natuurwaarden van sommige gebieden snel achteruitgaan. De situatie is zo kritiek dat elke aarzeling de verdwijning van nieuwe soorten kan veroorzaken.”

Foto’s Johan De Meester

Het natuurrapport 1999 (300 frank) kan worden besteld bij het Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 te 1070 Brussel (fax 02/558.18.05) of geraadpleegd op http://www.instnat.be.

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content