In hun boek ‘Koning en Onderkoning’, dat volgende vrijdag verschijnt, ontsluieren de journalisten Gui Polspoel en Pol Van den Driessche gedeeltelijk hoe Leopold I en zijn opvolgers in België hun koninklijke fortuinen hebben opgebouwd. In deze voorpublicatie hebben zij het vooral over de oorsprong van het vermogen van wijlen Boudewijn I en van de huidige vorst Albert II. En die oorsprong ligt veeleer bij Philippe, graaf van Vlaanderen, de vader van Albert I, dan bij koning-ondernemer Leopold II. Diens drie dochters Louise, Stéphanie en Clémentine zagen ondanks een langdurige juridische strijd het leeuwendeel van vaders erfgoed in de Belgische staatskas verdwijnen.

Philippe was een wat wereldvreemde man, nagenoeg doof, en helemaal niet op officiële functies gesteld. De senatorszetel die hem toekwam, liet hij onbezet. Aanbiedingen, eerst om koning van Griekenland, later keizer van Brazilië en ten slotte prins-regent van Roemenië te worden, wees hij van de hand. Zijn kunstcollectie, zijn bibliotheek, zijn wijnkelder en zijn Arabische volbloeden waren hem meer waard. Voor het geld moest hij het niet doen. Hij gold als een van de rijkste mannen van het koninkrijk.

Net als Leopold II en zus Charlotte was Philippe aan moederskant een kleinkind van Louis-Philippe, koning van Frankrijk. De Franse koninklijke familie was onschatbaar rijk: ze was eigenaar van 240.000 hectare gronden en alleen haar onroerende bezittingen werden geschat op 300 miljoen goudfrank (een kleine 60 miljard). In 1848 werd Louis-Philippe afgezet. En het liep goed mis toen Napoleon III vier jaar later aan de macht kwam en alle bezittingen van de koninklijke familie in beslag werden genomen. Leopold I stuurde de prins van Chimay als bemiddelaar uit om nog wat uit de brand te slepen. De prins van Chimay, door zijn huwelijk met een natuurlijke dochter van Napoleon I geïntroduceerd bij het Franse keizerlijke hof, slaagde erin een regeling te treffen. Gedurende 15 jaar, van 1857 tot 1872, kregen de kinderen van Louise-Marie en Leopold I _ onder wie dus Philippe _ elk een jaarlijkse rente van 66.000 goudfrank: elk 1 miljoen frank dus. In 1872 werd een deel van de verbeurdverklaarde goederen van de afgezette Franse koning aan zijn erfgenamen teruggegeven. Dat leverde de graaf van Vlaanderen nog eens 1,875 miljoen op.

Leopold I had zijn kinderen een veel omvangrijker fortuin nagelaten: 13,2 miljoen aan onroerende en 25,2 miljoen aan roerende goederen _ samen goed voor zo’n 10 miljard in Belgische franken van vandaag.

De eerste Belgische koning had drie erfgenamen: Leopold II, Philippe en Charlotte, de latere keizerin van Mexico. Maar de erfenis werd in vieren verdeeld: Leopold en Charlotte kregen elk eenvierde, maar prins Philippe kreeg twee kwarten: de helft dus. Dat was een compensatie omdat hij niet van een Civiele Lijst genoot. Als koning had Leopold II immers een inkomen van 3,3 miljoen per jaar. Dat zou nu 584 miljoen frank zijn, meer dan het dubbele dus van wat de huidige titularis krijgt.

Flandre‘, zoals Philippe genoemd werd, erfde dus van zijn vader meer dan 19 miljoen frank. Van moeders kant kwam daar dus nog eens ruim 5,5 miljoen frank bovenop. Na de dood van zijn beide ouders beschikte Philippe bijgevolg over een erfenis ter waarde van zo’n 25 miljoen goudfrank of 5 miljard in huidige frank: niet mis als startkapitaal voor een 28-jarige.

UITERLIJKE TEKENEN VAN WELSTAND

Op dertigjarige leeftijd huwt Philippe in Berlijn de acht jaar jongere prinses en bijzonder vrome Maria van Hohenzollern-Sigmaringen. Leopold II noemt haar smalend ‘Onze-Lieve-Vrouw-van-Vlaanderen’. Ze is rechtstreeks verwant met de koning van Pruisen en behoort tot de machtigste en rijkste families van het continent. Maar recht op een erfenis heeft ze niet: alleen de mannelijke telgen komen daarvoor in aanmerking. Zij moet het stellen met een rente van 5 procent op een kapitaal van 500.000 goudfranken: 25.000 frank per jaar dus of omgerekend naar nu 5 miljoen frank per jaar.

Haar echtgenoot, de graaf van Vlaanderen, zit er dus warmpjes bij. Hij bezit ruim 5000 hectare, waaronder het domein van de abdij van Postel in de Kempen en het domein en het kasteel van Les Amerois bij Bouillon. Maar het juweel van zijn onroerende bezittingen is het Paleis van de graven van Vlaanderen, op de hoek van de Regentschapsstraat en het Koningsplein, dat hij helemaal liet verbouwen en decoreren naar de duurste smaak van de tijd. In het buitenland bezit ‘ Flandre‘ ruim 10.000 hectare waarvan het grootste deel in Hongarije.

De broer van Leopold II prijkt zelfs helemaal bovenaan op de lijst van Belgen die belast worden op hun ‘uiterlijke tekenen van welstand’. Ook op de lijst van de betalers van onroerende belasting staat de graaf van Vlaanderen in de top.

Hoe dat fortuin later is geëvolueerd, valt niet met precisie na te trekken. Maar vast staat wel dat de bankier Samuel Lambert erg actief was met beleggingen voor rekening van ‘ Flandre‘. Naar schatting 5 miljoen (ongeveer 1 miljard) werd geïnvesteerd in de Luikse staalfabrieken van Cockerill. Philippe is, via een tussenpersoon, ook een van de zestien stichtende aandeelhouders van de Bank van Brussel.

Maar niet al zijn financiële beleggingen waren voltreffers: zo leende hij 2 miljoen aan André Langrand-Dumonceau, een Belgisch financier die in minder dan geen tijd een industrieel imperium opbouwde. Maar aan het begin van de jaren zeventig van de negentiende eeuw kende deze ‘Napoleon van het geld’ zijn Waterloo. Zijn papieren constructie klapte in mekaar en velen schoten er fortuinen bij in: alleen in België ging 70 miljoen goudfrank in rook op. Beschuldigd van frauduleus bankroet vluchtte hij naar het buitenland.

Algemeen wordt ook aangenomen dat Philippe een groot deel van zijn fortuin kwijtspeelde in riskante overzeese beleggingen. Hoeveel er overbleef, is niet bekend. Alleen weten we dat er in zijn successiedeclaratie in 1905 sprake is van onroerende goederen ter waarde van 4,4 miljoen goudfrank: minder dan een miljard nu, te verdelen onder zijn drie erfgenamen.

DE TIJD VAN DE PALEIZEN

Bij de drie erfgenamen van Philippe hoort de latere koning Albert I. Bij Alberts huwelijk met Elisabeth in Beieren op 2 oktober 1900 kan het jonge koppel rekenen op een rente van 395.000 (80 miljoen) frank per jaar. Zowel vader Philippe als oom Leopold ‘sponsoren’ hen. ‘Daar kunnen we wel een lambic van drinken!’ schrijft Albert aan zijn zus. Het jonge koppel installeert zich in het Huis van Assche, in de Wetenschapstraat, in het dan nog nieuwe Leopoldkwartier waar de Belgische elite graag huist.

Kort voor zijn troonsbestijging koopt Albert een prachtig kasteel aan de Lorrainendreef in Ukkel. Maar veel informatie over fortuin en welstand van de Belgische koningen is er vanaf deze periode niet meer beschikbaar. De toenemende industrialisatie en de opkomst van een sterkere banksector maken dat steeds meer onroerend goed wordt omgezet in cash geld, aandelen en obligaties, waarvan oorsprong en bewegingen veel gemakkelijker af te schermen zijn.

Het lijkt er evenwel op dat de financiële raadgevers van Albert I niet al te zorgvuldig met het koninklijk familiefortuin hebben omgesprongen. In de crisisjaren na de Eerste Wereldoorlog zou hij veel geld zijn kwijtgespeeld in onoordeelkundige beleggingen. ‘Iedereen heeft geld verloren, ook ik’, schrijft hij aan zuster Henriette. Vooral de crash van het Zweedse lucifersconcern Kreuzer zou hem handenvol geld hebben gekost. Maar ook de beslissing van Albert om, als voorbeeld voor de natie, een verhoging van zijn Civiele Lijst te weigeren, brak hem later erg zuur op.

In de zomer van 1920 schrijft hij: ‘De verkoop van het Paleis aan de Regentschapsstraat is onvermijdelijk om voldoende middelen aan de Civiele Lijst toe te voegen. Die is in groeiende mate onvoldoende voor de uitgaven die deze moeilijke tijden ons opleggen.’ Eind 1920 verkoopt hij het Paleis van de graven van Vlaanderen voor 5,5 miljoen frank (220 miljoen) aan de Bank van Brussel, die er haar hoofdkwartier van maakt. Later zal het Rekenhof er zijn intrek nemen. ‘Elke dag moet ik mijn uitgaven inkrimpen. De tijd van de paleizen is voorgoed voorbij’, schrijft de koning in een brief. Later zal hij ook het domein (660 hectare) en het kasteel van Les Amerois in de Ardennen van de hand doen. Zijn vader prins Philippe kocht het in 1869 voor 1 miljoen goudfrank (175 miljoen) van de markies van der Noot d’Assche. Het werd in 1924 voor 7 miljoen goudfrank verkocht aan de Luikse houthandelaar Robert Colette.

Maar dat er van het fortuin van Albert I nagenoeg niets overbleef, zoals sommige hagiografen ons willen doen geloven, lijkt niet met de werkelijkheid te stroken.

OPLICHTING EN FISCALE FRAUDE

Hoeveel de drie kinderen van Albert I _ Leopold III, prins Karel en prinses Marie-José _ van hun vader erfden, is niet bekend. Want van dan af ontbreken betrouwbare cijfers. Toch bestaan er aanwijzingen die een idee geven van de orde van grootte. Zo zijn er bijvoorbeeld de twee processen waarbij prins Karel, tijdens de Koningskwestie tussen 1944 en 1950 als prins-regent het feitelijke staatshoofd, betrokken was. Allebei gingen ze over malversaties van vertrouwelingen met zijn fortuin.

Begin jaren zeventig was er de zaak tegen baron Olivier Allard. Allard stamde uit een geslacht van Brusselse juweliers en goudsmeden, die hun rijkdom vergaarden door het slaan van de gouden muntstukken voor de Nationale Bank van België. Nog later stichtte grootvader Victor Allard een eigen bank: ‘J. Allard et Cie.’ Hij werd directeur en zelfs vice-gouverneur van de Nationale Bank, senator en burgemeester van Ukkel. Door zijn huwelijk met Marguerite Wittouck, de dochter van de eigenaar van de Tiense Suikerraffinaderij, was de familie Allard nauw verbonden met de opkomende industriële bourgeoisie.

Door erfenis was kleinzoon baron Olivier Allard zeker niet onbemiddeld. Hij woonde in Cannes in de voormalige villa van de prins van Hessen, tussen zijn Botticelli’s en zijn Brueghels. Diploma’s had de baron niet, een beroep evenmin: rijk zijn, was zijn enige bezigheid.

Prins Karel had hem het beheer van zijn fortuin toevertrouwd en hem met de opdracht belast al zijn bezittingen anoniem te maken. De prins lag immers sinds de nasleep van de Koningskwestie overhoop met de rest van de koninklijke familie _ vooral met zijn broer koning Leopold _ en wilde iedereen onterven. Bovendien wilde hij personen die hem nader aan het hart lagen aanzienlijke schenkingen toeschuiven: 100 miljoen (een half miljard) voor ‘zijn vriendin mevrouw Damoiseau’, 52 miljoen (250 miljoen frank) voor zijn dochter Isabelle Wybo.

Dat de prins daarbij middels fictieve verkopen en schenkingen zijn kapitaal ook voor de fiscus onzichtbaar en ongrijpbaar maakte, had bij zijn beslissing kennelijk meegespeeld. Alles werd geregeld door ‘vriend en vertrouwensman’ baron Allard. Maar van dat vertrouwen maakte Allard volgens Karel misbruik om zich zijn bezittingen toe te eigenen. Met de aandelenportefeuille van de prins wilde Allard de controle verwerven over de familieholding Finallard: hij zou trouwens de participatie van zijn moeder hebben overgekocht met waardepapieren die de prins toebehoorden.

Het werd een schandaalproces waarin de verdediging niet naliet de levensstijl van de prins breed uit te smeren: dagelijks twee flessen whisky, een poging om zijn maîtresse te wurgen, fictieve schenkingen aan vriendinnen die zijn vrijgezellenbestaan hadden opgefleurd. De manier waarop de prins er in een waanzinnig tempo zijn fortuin doorjoeg, werd in geuren en kleuren uit de doeken gedaan. Zijn zaakvoerder-baron zou hem halfweg de jaren zestig volgens sommige experts 375 miljoen, volgens anderen zo’n 700 miljoen _ tussen 1,7 en 3,2 miljard frank in onze munt _ lichter hebben gemaakt. Tijdens het proces, waarop de prins-regent wettelijk niet kon getuigen, werd de graaf van Vlaanderen door baron Allard niet gespaard. In een interview met het toen erg invloedrijke rechtse weekblad Pourquoi Pas? zegt Allard: ‘Er is een duidelijke wanverhouding tussen het vermogen dat de prins bezat en zijn afdrachten aan de belastingen.’ Een journalist van het tijdschrift voegde hieraan toe dat hij een brief van de hoofdontvanger van de fiscus heeft gezien waarin de prins over het jaar 1961 wordt aangeslagen voor een bedrag van nauwelijks meer dan een miljoen, ’terwijl zijn vermogen uit die tijd geschat mag worden op een half miljard (2,7 miljard frank nu)’.

Na jarenlang procederen werd baron Allard in 1972, bijna zes jaar na de aanklacht van de prins, uiteindelijk vrijgesproken. Deels omdat een aantal feiten verjaard was, deels bij gebrek aan bewijzen. De prins werd veroordeeld tot de proceskosten, 1.239.234 frank.

MEESTER BRICMONT

Tijdens dat proces werd prins Karel verdedigd door de gereputeerde Brusselse pleiter Charles Bricmont. Prins Karel was zo tevreden dat hij hem later het beheer van zijn bezittingen toevertrouwde. Opnieuw werden roerende en onroerende goederen ondergebracht in juridische constructies, sommige in papieren vennootschappen met zetel in Zwitserland en Liechtenstein, waarvan het echtpaar Bricmont de beheerders waren. Zo werden bijvoorbeeld zelfs de meubels en kunstvoorwerpen uit zijn appartement aan de Brusselse Louizalaan en zijn residentie in Raversijde ‘verkocht’ aan de Anstalt Socosef, een vennootschap naar Liechtensteins recht met de echtgenote van Bricmont aan het roer. In twee opeenvolgende testamenten werden meester Bricmont en zijn vrouw door de prins als zijn enige erfgenamen genoemd. Maar kort voor zijn dood beschuldigde de voormalige regent het echtpaar ervan ‘de hand te willen leggen op bijna zijn volledige fortuin’. Juridisch werd dat vertaald in een aanklacht voor onder meer oplichting en valsheid in geschrifte.

Toen de prins korte tijd later stierf, bleek een van de twee testamenten herroepen: de ‘Nationale Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten’ en de koninklijke familie _ met wie Karel zich ondertussen had verzoend _ werden nu de begunstigden. Er kwamen processen van. Op een bepaald moment liepen er tegelijk niet minder dan acht. Het echtpaar Bricmont weerde zich als een duivel in een wijwatervat en spande op zijn beurt een proces aan tegen de voltallige koninklijke familie: van koning Boudewijn, prins Albert en prinses Joséphine Charlotte tot prinses Lilian en haar kinderen. Maar over de omvang van de nalatenschap werd nauwelijks gesproken: één enkele krant dacht te weten dat het over ‘enkele honderden miljoenen’ ging. [Insiders hebben het over 400 miljoen.]

In eerste aanleg werden de Bricmonts vrijgesproken, onder meer omdat de rechter oordeelde dat een rechtvaardig proces onmogelijk was: een rechtstreekse confrontatie tussen de vechtende partijen was immers onmogelijk. Maar in beroep kreeg Bricmont vijf jaar effectief en zijn vrouw vijftien maanden voorwaardelijk. Het echtpaar werd evenwel niet meteen aangehouden, wat hen de gelegenheid bood naar Canada te vluchten.

‘OVERDREVEN’

De cijfergegevens die in die opeenvolgende processen naar voren kwamen, tonen dus aan dat het fortuin van prins Karel omgerekend naar vandaag aanvankelijk verscheidene miljarden groot moet zijn geweest. En dan zwijgen we nog over de omvangrijke bedragen die de prins opsoupeerde, zeg maar verbraste. Er mag worden aangenomen dat zijn broer Leopold III financieel op zijn minst even zwaar heeft gewogen.

Allebei hebben ze het grootste deel van hun bezit uit de erfenis van hun vader Albert I gehaald. Bovendien was de levensstijl van de afgetreden koning een stuk zuiniger dan die van zijn flamboyante broer. Leopold was, volgens het Franse weekblad Le Point, na zijn abdicatie overigens actief in het internationale zakenleven, net als de Nederlandse prins Bernard, echtgenoot van koningin Juliana. Op die manier zou hij er volgens het blad in geslaagd zijn het familievermogen fors te doen aangroeien.

Maar hoe groot is het fortuin van Albert II vandaag? In 1999 pakte het Britse financiële tijdschrift EuroBusiness uit met het resultaat van een, naar eigen schrijven, diepgravende enquête naar de fortuinen van de Europese vorstenhuizen. Daarin werd het vermogen van de Belgische Coburgfamilie op zo’n 90 miljard frank geschat. Koning Albert II zou op een persoonlijk bezit van 25 miljard frank kunnen rekenen. Maar op de manier waarop het Britse blad tot die cijfers kwam, viel heel wat aan te merken: ook door het Hof zelf, dat traditioneel geen mededelingen doet over deze materie. In een reactie van de koninklijke persdienst werden de genoemde getallen ‘overdreven’ genoemd en werd erop gewezen dat ‘ EuroBusiness staatsbezit met privé-bezit van de koninklijke familie heeft vermengd’. In de inventaris van het Britse blad worden inderdaad het paleis van Brussel, het kasteel van Laken en het domein van Argenteuil tot de eigendommen van de koning gerekend, terwijl die officieel tot het patrimonium van de Belgische staat behoren. Ook voor de Koninklijke Schenking (o.m. de kastelen van Belvédère en Stuyvenberg) wordt Albert II als eigenaar genoemd, terwijl ook die gebouwen en domeinen de staat toebehoren, al heeft de vorst er het vruchtgebruik van. Tot de onroerende goederen waar de koninklijke familie de echte juridische eigenaar van is, behoren _ voor zover bekend _ alleen nog het domein van Opgrimbie (op het deel dat aan het bisdom Hasselt is geschonken na) en de koninklijke vakantieoorden in Motril (Spanje) en Chateauneuf-de-Grasse (Frankrijk). Wat de waardepapieren betreft _ zijn roerende bezittingen, zoals aandelen, obligaties en dergelijke _ meende EuroBusiness de portefeuille van de vorst te kunnen begroten op 635 miljoen euro (ruim 25 miljard frank). Dat bedrag zou gebaseerd zijn op Alberts fiscale aangifte, maar veel insiders twijfelen eraan of er op het Paleis jaarlijks wel zo’n formulier wordt ingevuld. Heeft prins Laurent naar aanleiding van de discussie over zijn dotatie zich overigens niet laten ontvallen dat hij de enige in de familie is die belastingen betaalt? De schattingen van EuroBusiness lijken meer vragen op te roepen dan ze betrouwbare antwoorden leveren. Een door het blad aangekondigde bijdrage met aanvullende en meer verfijnde gegevens is nooit verschenen.

BESCHEIDEN MIDDENSTANDERS

Halfweg de jaren negentig deed het Britse zondagsblad The Sunday Times een soortgelijke oefening. Koning Albert kreeg toen zo’n 8 miljard frank achter zijn naam. Een schatting die volgens insiders ‘realistisch’ werd genoemd. Ze valt ook te rijmen met een bewering van Knack. Naar aanleiding van het huwelijk van prins Filip met prinses Mathilde publiceerde het weekblad een korte, licht ironische bijdrage over het koninklijk fortuin. Bijna tussen de regels werd daarin gesteld dat Boudewijn I na zijn overlijden in de zomer van 1993 zijn erfgenamen 12 miljard had nagelaten. Dat bedrag zou naar verluidt op buitenlandse rekeningen geparkeerd hebben gestaan, vrijwel uitsluitend in Noord-Amerika. Bij navraag onthulde de hoofdredactie van het blad vanzelfsprekend niet de oorsprong van dit cijfer, maar de bron werd als ‘zeer betrouwbaar’ omschreven. In zijn boek De 200 rijkste Belgen baseert journalist Ludwig Verduyn zich overigens op hetzelfde cijfer om de familie Coburg op de 25ste plaats te rangschikken. Zijn top-200 wordt aangevoerd door de familie Janssen (Solvay,UCB) met bijna 47 miljard op één, de familie Vandemoortele (34,4 miljard – voeding) op twee, en de familie D’Ieteren (33,2 miljard – autoassemblage en -distributie) op drie.

Dat het koninklijk fortuin in Noord-Amerika zou zijn ondergebracht, wekt op het eerste gezicht enige verbazing. Tot voor kort werd algemeen aangenomen dat het vermogen van de Coburgs vooral in eigen land was geïnvesteerd. Via het Congo-avontuur van Leopold II zou de Société Générale daarbij de draaischijf geweest zijn. Toch lijkt de bewering in Knack parallel te lopen met wat bij de Generale zelf wordt gesteld: zoals hoger geschreven, ontkent men daar ten stelligste dat het Hof in 1988, ten tijde van de strijd om de grootste Belgische holding, nog aandeelhouder was. In dat verband botsten we op een ander merkwaardig verhaal. De overheveling van het koninklijk vermogen van België naar Noord-Amerika zou in 1982 gebeurd zijn, enkele dagen vóór de geruchtmakende devaluatie van de Belgische frank. De persoon die ons dit gerucht rapporteerde, is een erg betrouwbaar academicus die zichzelf als conservatief-katholiek en Belgicist omschrijft en een goede kijk heeft op de koninklijke entourage. ‘Ik weet niet of het meer is dan een gerucht, en natrekken kan je dat natuurlijk niet’, zei hij ons. ‘Maar ik heb het een paar keer gehoord en zeker niet uit de mond van rabiate republikeinen, integendeel. Het waren oprechte royalisten die het me vertelden omdat ze erdoor geshockeerd waren.’ Laten we hopen dat dit een gemene roddel is. Maar het bewijst nog eens waartoe een gebrek aan openheid en transparantie kan leiden: in dit geval tot beschadiging van de geloofwaardigheid en bijgevolg van het gezag van de koninklijke functie bij de eigen getrouwen.

Maar ter zake: als we de cijfers die door The Sunday Times en Knack naar voren worden geschoven als realistische schattingen beschouwen, blijft de vraag hoe dat fortuin in de jongste decennia is heropgebouwd na de klappen die het gekregen heeft in de jaren dertig onder Albert I. Op het eerste gezicht gaapt er immers een enorme kloof tussen de enkele miljarden waarover Leopold III, net als zijn broer Karel, eind jaren zestig begin jaren zeventig moet hebben beschikt en de 12 miljard die zijn zoon Boudewijn bij zijn overlijden in 1993 zou hebben nagelaten. Daarbij moet nog onderstreept worden dat de nalatenschap van Leopold III bij zijn dood in 1983 is verdeeld onder zijn drie kinderen uit zijn eerste huwelijk _ Boudewijn, Albert en Joséphine-Charlotte _ en prinses Lilian, de weduwe van zijn tweede huwelijk, die hem op haar beurt drie kinderen heeft geschonken: prins Alexander, prinses Marie-Esmeralda en prinses Marie-Christina.

Hoe dat allemaal is gegaan, is niet bekend, maar dat het familiefortuin daardoor is opgedeeld in meerdere stukken en versnipperd is geraakt, staat vast. De sprong naar de 12 miljard die koning Boudewijn door Knack worden toegeschreven, leek ons daarom op het eerste gezicht onhaalbaar. Maar na gesprekken met een paar ervaren fortuinbeheerders van financiële instellingen met internationale faam kwamen we tot een ander inzicht. We legden hen de volgende vraag voor: stel dat je over een omvangrijk fortuin beschikt, bijvoorbeeld 1 miljard, je kunt een beroep doen op de beste adviseurs, je neemt geen onverantwoorde risico’s en je hebt noch het basiskapitaal noch de opbrengst ervan meteen nodig. Wat zou dan over de jongste twintig jaar het gemiddeld jaarlijks rendement geweest zijn? Hun antwoorden voor een conservatieve schatting schommelden tussen 9 en 12 procent. Het effect van een rendement van die orde op de aangroei van het startfortuin is aanzienlijk: als we uitgaan van een gemiddelde opbrengst van 10 procent en de jaarlijkse opbrengst blijft onaangeroerd en wordt gekapitaliseerd, dan groeit het startkapitaal over een langere periode spectaculair. Eén miljard wordt na 7 jaar verdubbeld, na 15 jaar ruim verviervoudigd en na 24 jaar ongeveer vertienvoudigd! In het licht van deze vaststelling en met de historische achtergrond van het koninklijk fortuin als basis lijken zowel de schatting van The Sunday Times als de informatie waarover Knack beschikt erg realistisch. Maar daarmee gooien de Coburgs in de beperkte kring van de Europese vorstenhuizen geen hoge ogen. Vergeleken bij het vermogen van de Oranjes in Nederland of de Windsors in Groot-Brittannië die verscheidene honderden miljarden rijk zijn, lijken de Belgische koningen bescheiden middenstanders.

Gui Polspoel & Pol Van den Driessche, ‘Koning en Onderkoning’, Van Halewyck, 280 blz., 798 fr. (19,80 OE)

Zondag 11 november om 11 uur stellen Polspoel en Van den Driessche hun boek voor op de boekenbeurs.

‘Daar kunnen we wel een lambic van drinken!’ schrijft Albert I aan z’n zus over zijn jaarlijkse rente.

Het koninklijk vermogen zou in 1982 naar Noord-Amerika zijn overgeheveld, enkele dagen voor de devaluatie van de Belgische frank.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content