‘De mensen zijn de wortel van alles’

EMMY ANDRIESSE 'Zaaier in de Provence', (1951-'52). De Provence als een soort memoriaal. © Van Gogh Museum. © Univ. Bib. Leiden/Joost Elffers

Het Amsterdamse Van Gogh Museum toont landschappen en portretten van de fotografe Emmy Andriesse, helemaal in de geest en de wereld van Vincent. In zwart-wit, en toch zo compatibel.

Toen ze in opdracht van een uitgever zestig jaar na Van Gogh naar de Provence reisde om er zijn geliefkoosde onderwerpen te fotograferen, zag ze het even niet. In Arles, waar de schilder van februari 1888 tot begin mei 1889 had gewerkt, leek alles anders dan ze het zich had voorgesteld. Waar waren de zoeaven, de absintdrinkers, de bordelen, de kleurrijk uitgedoste Arlésiennes, waar was de pastoor met het uiterlijk van een rinoceros – al die figuren die voor Vincent op ‘wezens uit een andere wereld’ hadden geleken? Toen Emmy Andriesse eenmaal het tekort aan folklore had verwerkt, zag ze hoeveel er juist wel bewaard was gebleven, en kon ze zich inleven in de blik van Van Gogh. Hij had met grote intensiteit en emotie gekeken naar de mensen en hun omgeving om ze in virulent geschilderde landschappen en portretten weer te geven.

Andriesse was naar de Provence gekomen met het vage gevoel dat ze niet veel langer zou leven dan haar onderwerp: Vincent, die zich op 37-jarige leeftijd van het leven had beroofd. In 1952, na haar tweede studieronde in het zuiden, wist ze het zeker: ze had kanker. Het was de fatale klap, na de dood van haar driejarige zoontje en haar opgejaagde bestaan als Joodse in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een ietwat bittere illusieloosheid vormde de ondertoon van al haar werk, maar ook een zuiver gevoel voor het menselijke. Daar is haar beroemde fotoreeks over de Hongerwinter (1944-1945) een ontroerend voorbeeld van. Zonder sentimentaliteit: de haveloze oorlogskinderen in de straten en op de zolders van Amsterdam zijn koel, bijna afstandelijk in beeld gebracht.

Leven als bloemen

Met het getrainde oog van een zowel academisch als journalistiek opgeleide fotografe zocht ze naar perfectie in compositie, lichtinval en -contrasten, maar ook naar de waarachtigheid van het moment en naar de waarde van het beeld als tijdsdocument. Emmy Andriesse was een telg van de NieuweFotografie, radicale vernieuwers van het medium in de jaren dertig. Ze hielden van een diagonale beeldopbouw, van vogel- en kikkerperspectief, van concrete details, lichteffecten en stofuitdrukking. Kortom, van principes die in de beeldende kunst werden toegepast maar evengoed met de Rolleiflexcamera van de moderne reportagefotograaf konden worden bereikt. De grondleggers van dit soort beeldvoering moeten al in de achttiende en negentiende eeuw in de Japanse prentkunst worden gezocht, bij Hiroshige, Harounobu, Eisen of Utamaro. En ook zij koppelden een strenge esthetiek aan flair voor de actualiteit, die van het theater en het culturele leven in het rijk van de shoguns in het bijzonder.

Echt toeval kan het dus niet geweest zijn dat Emmy Andriesse in de voetsporen stapte van een ware freak van de Japanse houtsnijkunst. Uit zijn brieven aan zijn broer Theo, net als hij een verwoed verzamelaar van dat soort prenten, blijkt dat Vincents passie nog veel dieper ging dan dat. Het was niet minder dan een levensprogramma: ‘Als je je verdiept in de Japanse kunst, dan zie je hoe een ontegenzeglijk wijs en filosofisch en intelligent man zijn tijd doorbrengt. Met het bestuderen van de afstand van de aarde naar de maan? Nee. Met het bestuderen van de politiek van Bismarck? Nee. Hij bestudeert… een enkel grashalmpje. Maar dat grashalmpje brengt hem ertoe om alle planten te gaan tekenen, vervolgens de jaargetijden, de grote aspecten van de landschappen, ten slotte de dieren, dan de mens. Zo brengt hij zijn leven door, en het leven is te kort om het allemaal te doen. Welnu, is dat niet zowat een hele godsdienst die ons geleerd wordt door die Japanners, die zo eenvoudig zijn en die in de natuur leven alsof zijzelve bloemen waren?’

In het Franse zuiden voelde Vincent zich als in Japan. Precies daarom was hij er komen wonen en werken. Het had te maken met zon en kleuren, helder en fel, die het hele landschap en de mensen verbonden in een groot harmonisch geheel. Die kleurenorgie maakt het grote verschil uit met de benadering van Emmy Andriesse. De wereld van Van Gogh zoals zij die in haar fotoboek uit 1953 te zien gaf, bestaat uit zwart en wit en het hele grijsgamma daartussen. Ter gelegenheid van het honderdste geboortejaar van de fotografe stelt het Van Gogh Museum in Amsterdam een selectie van de originele afdrukken tentoon in het prentenkabinet. Daar wordt het verschil tussen Emmy en Vincent extreem duidelijk. Elke foto van Andriesse is vergezeld van een kleine reproductie van een schilderij, tekening of schets van Van Gogh. Het is natuurlijk erg verleidelijk om de twee te vergelijken – dat werkt trouwens verhelderend om de kunst van beiden te begrijpen.

Het eerste wat opvalt, is de intimiteit die Andriesse met haar onderwerp opzocht. De schroom waarmee ze dezelfde locaties en hetzelfde type figuren fotografeerde die Van Gogh geschilderd had, getuigt van een groot respect. Het ophaalbrugje bij Arles, een korenveld met pijnbomen op de achtergrond, bloeiende fruitbomen in een boomgaard, de begraafplaats en het park Les Alycamps, de zaaier, de postbode, sober uitgedoste Arlésiennes, mannen op café, de tuinen van de verpleeginstellingen in Arles en Saint-Rémy, we herkennen ze allemaal en stellen vast dat de fotografe er alles aan deed om haar eerste ontgoocheling over wat zestig jaar na Van Gogh verdwenen was te overwinnen en de afstand in de tijd te overbruggen. In die zin maakte ze een trouwe, nauwgezette reconstructie van zijn wereld.

Maar de wereld van verschil is even markant. Je kunt rustig zeggen dat Andriesse net als Vincent schilderde, maar dan met licht, en dat zij lichtcontrasten koesterde zoals hij kleurcontrasten. Daar gaan precies hun werelden uiteen. Andriesse snijdt met licht en donker haar motieven uit hun omgeving, ze isoleert ze en laat ze inderdaad een eenzaamheid uitstralen die heel mooi is maar ook koel en afstandelijk. Het is een Provence als een soort memoriaal. Toch komt er ook warmte vrij. In de blikken van de geportretteerden die zich onveranderlijk blootgeven: in hun waardigheid, hun verlatenheid, hun trots. In de rijke stofuitdrukking: wol ziet er ook echt uit als wol, fluweel als fluweel, steen als steen. En om die warmte weer te geven gebruikt ze geen contrasten maar zachte overgangen tussen vele tinten grijs.

Dat is dus de wereld van Emmy Andriesse, en van haar existentialistische generatiegenoten, die zwart als fetisjkleur droegen. Het is niet de wereld van de impressionist Vincent van Gogh, die zwart meed als de pest. Kleur was alles voor hem. Hij joeg obsessief op de contrasten tussen rood en groen, blauw en oranje, paars en geel, en liet ze in een feestelijke samenzang op elkaar los, omdat hij uit de boekjes had geleerd dat ze elkaar aanvulden. Hij smeerde ze uit over zijn doeken met ‘onregelmatige toetsen, dikke lagen, geheel onvoltooide hoekjes, reprises, gedurfdheden’, zoals hij aan zijn broer schreef.

En toch: de schilder en de fotografe raken elkaar. Het heeft met hun kunstenaarsbestaan te maken. Vincent wist het wel: ‘Ach, meer en meer lijkt het mij dat de mensen de wortel van alles zijn, en ofschoon het eeuwig een weemoedig gevoel blijft geen deel aan het werkelijke leven te hebben – in die zin dat het beter zou zijn in het vlees zelf te werken dan in verf of pleister, in die zin dat het beter zou zijn kinderen voort te brengen dan schilderijen te maken of zaken te doen – toch voel je dat je leeft, als je bedenkt dat je vrienden hebt onder degenen die evenmin in het werkelijke leven staan.’

Tot 5 oktober in het Van Gogh Museum, Amsterdam

DOOR JAN BRAET

In het Franse zuiden voelde Vincent zich als in Japan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content