Meer dan twintig jaar lang konden ze niet door dezelfde deur. Intussen hebben ze zich met elkaar verzoend – ze zijn zelfs opmerkelijk eensgezind als ze terugblikken op zestig jaar Belgische christen-democratie. Wilfried Martens en Herman Van Rompuy in hun eerste gezamenlijke interview ooit.

‘Wilfried stond op het lijstje van de mensen met wie ik me voor m’n dood nog wilde verzoenen’, zegt CD&V-Kamerlid Herman Van Rompuy. Dus trok hij na twee decennia van stilzwijgen, sneren en insinuaties zijn stoute schoenen aan en belde zijn partijgenoot Wilfried Martens, die tegenwoordig voorzitter is van de Europese Volkspartij (EVP). Een verzoening leek de oud-premier ook wel wat. ‘We spreken weer met elkaar’, luidt het. ‘Het leven gaat verder en bepaalde dingen behoren definitief tot het verleden.’

De relatie tussen Van Rompuy en Martens was van het begin af aan tot mislukken gedoemd. Van Rompuy, een poulain van Leo Tindemans, werd twee jaar na het Egmont-debacle van 1978 benoemd tot directeur van het CVP-studiecentrum, dat trouwens was opgericht door Tindemans’ leermeester Robert Houben. Tindemans en Martens waren toen al danig gebrouilleerd – hoezeer ze vandaag ook ontkennen dat er ooit een conflict is geweest. Een paar jaar eerder had premier Tindemans immers geweigerd om de negatieve adviezen van de Raad van State naast zich neer te leggen en de hervormingen uit het Egmontpact, dat onder meer voorzag in de oprichting van drie gelijkwaardige gewesten, toch door te voeren. Tot grote woede van zijn partijvoorzitter Wilfried Martens stapte hij naar de koning om het ontslag van zijn regering aan te bieden. Even later werden de rollen omgekeerd: in de woelige periode tussen 1979 en 1981 stond Martens aan het hoofd van vier regeringen, terwijl hij voortdurend de hete adem van partijvoorzitter Tindemans in zijn nek voelde. Ook Van Rompuy nam de rooms-rode regeringen-Martens geregeld vanuit de studiedienst onder vuur.

In de laatste regering-Martens, eind jaren 1980, bepaalden Herman Van Rompuy, die intussen partijvoorzitter was geworden, en vice-premier Jean-Luc Dehaene samen de gang van zaken. De premier zelf raakte in zijn eigen regering totaal geïsoleerd. Na de beruchte Zwarte Zondag van 1991 moest Wilfried Martens na twaalf jaar de Wetstraat 16 verlaten. Met lege handen en zelfs zonder bedankje voor bewezen diensten, werd Martens door zijn partij de woestijn in gestuurd.

Zelf denkt hij dat de toenmalige partijtop – Van Rompuy dus – hem voorgoed uit de nationale politiek wilde weren. Volgens hem is dat ook de reden waarom in 1999 niet hij, maar wel Miet Smet de CVP-lijst voor de Europese verkiezingen mocht trekken. ‘Ze vreesden dat ik als lijsttrekker zo veel stemmen zou halen dat mijn terugkomst naar de nationale politiek onvermijdelijk zou zijn.’ De tweede plaats interesseerde Martens in elk geval niet, en op de persconferentie waar hij dat wereldkundig maakte, wees hij ook de vermeende schuldigen van zijn politieke achteruitstelling aan: de broers Van Rompuy. Want ook met Vlaams parlementslid Eric Van Rompuy boterde het niet. Niet alleen omdat die destijds als CVP-jongerenvoorzitter twee van zijn regeringen heeft doen struikelen, maar ook door diens hard aangekomen grapje over Martens’ privé-leven.

Ondertussen zijn Martens en Van Rompuy al lang geen opponenten meer. Een terugkeer naar de hoogste regionen van de nationale politiek lijkt er voor geen van beiden nog in te zitten. Wellicht daardoor praten ze vandaag weer met elkaar. Over hun eigen gezamenlijke geschiedenis, maar ook over die van hun partij. Dat is een geschiedenis die veel verder teruggaat dan de moeizame relatie tussen de twee voormalige partijvoorzitters. Het begon in augustus 1945 met de oprichting van de Christelijke Volkspartij (CVP-PSC) en kreeg een paar maanden later vaste vorm in het legendarische Kerstprogramma.

Wilfried Martens: ‘Het land moest na de oorlog weer worden opgebouwd, en de vraag was wie de bouwmeester zou zijn. In tegenstelling tot de Katholieke Partij van vóór de oorlog, die een partij van de standen was, wilde men in 1945 een volkspartij vormen met zogenaamd individueel lidmaatschap. Met andere woorden: een partij waarin niet de standen, maar wel de leden de beslissingen namen. Daarvoor was er een volledig nieuwe partijstructuur nodig. En ook inhoudelijk werden er grote vernieuwingen doorgevoerd. Het Kerstprogramma draaide eigenlijk rondom de kern van de christen-democratie: vrijheid en verantwoordelijkheid. De nadruk lag op de vrijheid van de mens om eigen initiatieven te ontplooien, maar ook op zijn verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap.’

Herman Van Rompuy: ‘Onze stichters maakten heel bewust de overgang van een katholieke naar een christelijke partij. Christelijk betekende voor hen dat het partijprogramma gebaseerd werd op de grote waarden die het christendom in de westerse beschaving heeft binnengebracht. Dat waren idealen die gelovigen en niet-gelovigen konden delen. Voor die tijd was dat een heel revolutionair concept: een open partij die vanuit een soort cultureel christendom vertrok. Ik betreur dat we dat ideaal nooit hebben kunnen bereiken. Toen de CVP in 2001 in CD&V werd veranderd, heb ik nog geprobeerd om in de nieuwe naam een verwijzing naar die openheid te laten opnemen. Gewoon een letter waardoor duidelijk zou worden dat we ook openstaan voor mensen zonder katholiek engagement. Maar verder dan ‘Open CVP’ kwam ik niet.’

Open partij of niet, de CVP-PSC werd toch niet opgericht zonder de zegen van de katholieke Kerk?

VAN ROMPUY: Dat zal wel niet. Maar denk niet dat de katholieke Kerk altijd en overal een eigen partij wil. Dikwijls houdt ze liever de handen vrij om rechtstreeks in het politieke debat te kunnen interveniëren. Ook in België verkoos de Kerk in 1945 een gedeconfessionaliseerde partij. In die tijd speelde de tegenstelling tussen katholieken en niet-katholieken ook nog niet zo sterk. Dat is pas echt begonnen met de Koningskwestie en de Schoolstrijd.

MARTENS: Vóór de oorlog trok de Katholieke Partij wel met alle delicate kwesties en grote problemen naar Mechelen om de mening van de kardinaal te vragen. Na de oprichting van de nieuwe partij was dat verleden tijd. Zelf heb ik als CVP-voorzitter nog in Knack gezegd dat ik de kardinaal zelfs nog nooit had ontmoet. Het resultaat was een uitnodiging voor een diner met kardinaal Suenens. (Lacht ) Het begon om zes uur, en om acht uur stond ik alweer op het trottoir.

Tot de definitieve splitsing in 1972 was de CVP-PSC een unitaire partij. Wanneer zijn de Vlaamse en de Franstalige vleugel uit elkaar beginnen te drijven?

MARTENS: Dat begon eigenlijk al toen de Vlaamse vleugel van de partij begin jaren zestig voor culturele autonomie begon te pleiten. Nog moeilijker werd het met de stemming van de taalwetten tijdens de regering-Lefèvre-Spaak. Veel Vlaamse christen-democraten verzetten zich tegen het voorstel van de regering om zes Vlaamse randgemeenten rond Brussel in het tweetalige arrondissement Brussel-Hoofdstad op te nemen. Dat was een duidelijk signaal dat de cohesie van de partij afbrokkelde. Dat proces heeft zich dan doorgezet toen de Vlaamse vleugel de Vlaamse eis steunde om de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië over te hevelen. Over ‘Leuven Vlaams’ is de regering-Vanden Boeynants gevallen, maar ook de partij: CVP en PSC werden twee zelfstandige partijen. Aanvankelijk was er wel nog een overlegcomité tussen de twee partijen, maar dat is uiteindelijk in 1979 een stille dood gestorven.

VAN ROMPUY: Begin jaren tachtig, toen ik aan de slag ging bij de toen nog unitaire studiedienst van de partij, zaten de CVP en de PSC nog in hetzelfde gebouw. De voorzitters, Frank Swaelen en Gérard Deprez, hadden aangrenzende bureaus op de zesde verdieping, maar zagen elkaar alleen als ze op de tussenverdieping hun handen gingen wassen. De enige contacten tussen de twee partijen werden door Arthur Gilson (PSC) georganiseerd in Kasteelbrakel en later in Zevenborre.

MARTENS: Als de nood het hoogst was, kwamen de partijvoorzitters en hun belangrijkste ministers daar inderdaad informeel samen. Over het staaldossier is daar bijvoorbeeld vergaderd, maar ook over de devaluatie en over de Bende van Nijvel.

Is er vandaag nog contact met de CDH?

VAN ROMPUY: Sinds we in de oppositie zitten, zijn het alleen nog de voorzitters die elkaar occasioneel spreken. Merkwaardig is wel dat onze verkiezingsresultaten opvallend parallel blijven lopen. Dat was zo in de jaren zeventig en tachtig, en dat is vandaag nog zo. Zelfs de recentste peilingen geven voor CD&V en CDH dezelfde richting aan. Onafhankelijk van elkaar leggen wij dus toch hetzelfde parcours af.

MARTENS: Dat is het bewijs dat we ondanks alles nog altijd een gemeenschappelijke grondstroom hebben.

VAN ROMPUY: Maar dat we zelfs niet meer met elkaar práten, is een abnormale situatie. Zo raken we elke band met het Franstalige landsgedeelte kwijt. Weet u dat Pieter De Crem en ikzelf de enigen zijn in onze Kamerfractie die nog naar het journaal op de RTBF-radio luisteren?

MARTENS: Ik ook!

VAN ROMPUY: Als je de Franstalige media volgt, dan weet je bijvoorbeeld dat de PS geen vragende partij meer is voor vervroegde verkiezingen. Zoiets moet je als Vlaams politicus toch wéten? En het kan toch niet dat je zelfs niet meer praat met de CDH-collega’s, die nota bene naast ons zitten in de Kamer?

MARTENS: Dat is een onhoudbare situatie. Misschien kunnen we in een harmonieus, uitgebalanceerd federaal systeem toch niet zonder nationale partijen. Niet dat ik geloof dat die snel weer zullen worden ingevoerd, maar we mogen die mogelijkheid ook niet voorgoed afsluiten.

Tot begin jaren zestig haalde de unitaire CVP-PSC heel wat Vlaamsgezinde stemmen binnen. Wat heeft daar verandering in gebracht?

VAN ROMPUY: Die Vlaamse gevoeligheid was jarenlang onderdrukt door de repressie en de herinnering aan de collaboratie. Bovendien waren er andere aandachtspunten, zoals de Koningskwestie en de Schoolstrijd. Pas toen die problemen begin jaren zestig van de baan waren, kwamen de Vlaamse eisen weer naar boven. Er werden taalwetten gemaakt, er kwam protest, men organiseerde Marsen op Brussel – Wilfried was daar overigens bij betrokken als lid van de Vlaamse Volksbeweging. Die heropleving van de Vlaamse zaak was natuurlijk op het lijf geschreven van de Volksunie, die vanaf dat moment een sterke opgang kende. In 1958 kwam Frans Van der Elst als enige VU’er in het parlement terecht, drie jaar later zaten ze er al met vier. De Vlamingen binnen de CVP-PSC, die de dreigende concurrentie van de VU voelden, wilden ook een antwoord bieden op die maatschappelijke vragen. Maar als unitaire partij hadden we op dat vlak een enorme handicap.

MARTENS: Wat we ook deden, de Volksunie was altijd Vlaamser, altijd radicaler.

VAN ROMPUY: Wij moesten altijd eerst een compromis in de schoot van onze partij zoeken. Op het congres van Oostende in 1961 pleitte de Vlaamse vleugel wel voor culturele autonomie, maar we kwamen naar buiten met een typisch Belgisch compromis.

MARTENS: De grote ommekeer is er gekomen op het congres van Antwerpen in 1972. Op die dag is de CVP een federalistische partij geworden, en veranderde er iets fundamenteels in het Vlaamse politieke landschap.

Stond de hele partij daarachter?

MARTENS: Er was een reusachtige meerderheid. Al was dat – in polemische termen gesteld – natuurlijk wel een keuze tégen het establishment. Zelfs overtuigde flaminganten als Renaat Van Elslande of Jos De Saeger vonden het federalisme wel erg vergaand. De Saeger had federalisme een paar jaar eerder nog ‘vluchtmisdrijf’ genoemd.

VAN ROMPUY: Théo Lefèvre zei: ‘ Qui parle fédéralisme, pense séparatisme.’

De pogingen om dat federalisme gestalte te geven strandden in 1978 na het Egmontpact en het Stuyvenbergakkoord. Was de verdeeldheid binnen de CVP toen de uiting van een generatieconflict?

MARTENS: Het was geen probleem van politieke generaties. Wel van politici, zoals Hugo Schiltz (VU) en ikzelf, die geloofden dat het beloofde land eindelijk in zicht was. Daarom dachten we dat we het ons konden veroorloven om concessies te doen op het gebied van taal. We hadden onderschat dat de publieke opinie die toegevingen, het beruchte inschrijvingsrecht voor Franstaligen bijvoorbeeld, veel te verregaand vond.

VAN ROMPUY: Het was een enorme inschattingsfout. Men heeft niet beseft dat de gevoeligheid voor taal en grenzen zo diep zat. De politiek gaat vaak voorbij aan wat smalend ‘irrationaliteit’ wordt genoemd. Dat is wat in de Egmontperiode fout is gelopen: de politieke rationaliteit negeerde de identiteitsgevoelens van de mensen.

MARTENS: Toch geloof ik nog altijd dat men de waarde van de structurele hervormingen van het Egmontpact heeft onderschat. Later zijn die trouwens toch gerealiseerd, en zelfs zonder die omstreden concessies. Anderzijds: de kwestie van Brussel en de Rand is tot op vandaag nog niet geregeld: tijdens de onderhandelingen over de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde begin dit jaar kwamen precies dezelfde problemen opnieuw aan bod.

VAN ROMPUY: Ze stonden zelfs op punt om dezelfde fouten te maken als toen.

MARTENS: Nog véél erger zelfs.

Voor de CVP was het ontslag van de regering-Tindemans naar aanleiding van het Egmontpact het begin van een periode van grote instabiliteit.

VAN ROMPUY: Ja, dat was een van de moeilijkste periodes uit de geschiedenis van de christen-democratie.

MARTENS: Vanaf 1972 waren wij opnieuw een alternatief geworden voor kiezers die aandacht hadden voor de Vlaamse gevoeligheden. Dat was een belangrijke reden voor de aantrekkingskracht van de CVP in de jaren zeventig. Al speelde natuurlijk ook de figuur van Leo Tindemans mee, die onze idealen perfect weerspiegelde – zelfs al was hij er zelf niet altijd een overtuigd voorstander van. De Egmontgeschiedenis heeft die opgang gefnuikt. Pas na de zware verkiezingsnederlaag van 1981 keerde de stabiliteit in de partij enigszins terug. Maar toen hadden we andere katten te geselen: het economische herstel, met de devaluatie van de frank en dergelijke meer.

Uw imago onderging na Egmont een radicale ommekeer: plots was u geen flamingant meer, maar de stem van het establishment.

MARTENS: Aanvankelijk stond ik inderdaad bekend als een rabiate flamingant met wie niet te praten viel. Nadat ik als partijvoorzitter bij Egmont betrokken was geweest, is dat beeld helemaal gekeerd. Nochtans werd ik toen door mijn federalistische overtuigingen bewogen. Ik wilde absoluut een publiekrechtelijk statuut voor Vlaanderen, politieke autonomie dus, en dat was voor sommigen binnen de partij een brug te ver. Het is geen geheim dat het Egmontpact in de CVP tot zware discussies heeft geleid, maar met toenmalig premier Leo Tindemans heb ik daar-over nooit een conflict gehad. Dát is de waarheid.

Dan zijn wij verkeerd ingelicht.

MARTENS: Vraag het dan aan Tindemans zelf!

Ondertussen is CD&V een confederalistische partij. Wat is voor u het einddoel van de staatshervorming?

VAN ROMPUY: De term confederalisme geeft eigenlijk niet goed aan wat we voor ogen hebben.

MARTENS: Ik mag hopen van niet! (lacht)

VAN ROMPUY: Confederalisme betekent dat twee soevereine staten…

MARTENS: … een verdrag sluiten en bepalen waarover ze vrijwillig willen samenwerken.

VAN ROMPUY: Met andere woorden: aan confederalisme gaat separatisme vooraf. Toen mijn partij zich op het congres van Kortrijk in 2001 tot het confederalisme bekeerde, was dat dus een on- eigenlijk gebruik van de term – en ik druk me nog voorzichtig uit. Ik heb trouwens gemerkt dat Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V) het tegenwoordig over ‘verantwoord federalisme’ heeft.

MARTENS: Ik ben een absolute tegenstander van een confederaal systeem. Als mijn partij dat ideaal van confederalisme handhaaft, bon, dan ben ik benieuwd wie de moed zal hebben openlijk te zeggen dat hij uit is op de onafhankelijke staat Vlaanderen. En dat hij er dan meteen bij vertelt wat er met mij en mijn gezin in Elsene moet gebeuren. Ik geloof ook helemaal niet dat Vlaanderen er beter van zou worden als België in twee onafhankelijke staten wordt opgedeeld. Wij vormen het centrum van Europa, en daar is de toekomst van Vlaanderen onlosmakelijk mee verbonden. Maar als we een soort harakiri plegen, zal Vlaanderen op langere termijn in een perifere situatie terechtkomen.

VAN ROMPUY: Ons einddoel ligt dus niet zo ver als men soms denkt. Natuurlijk moeten er nog stappen worden gezet, en deze week maken we bekend hoever wij daarin willen gaan. Persoonlijk heb ik het altijd een heilloos pad gevonden om in eerste instantie stukken van de sociale zekerheid te willen federaliseren. Je kunt van je gesprekspartners niet verlangen dat ze de onderhandelingstafel armer verlaten dan toen ze arriveerden. Wat kunnen al die Waalse zieken, werklozen en gepensioneerden er bovendien aan doen dat Wallonië een veel zwakker economisch draagvlak heeft dan Vlaanderen? Zij zijn niet verantwoordelijk voor het mismanagement van de laatste decennia. Daarom willen wij de deelstaten meer economische bevoegdheden geven, zodat elke regio zich maximaal kan ontwikkelen. Dan zullen de transfers van de ene deelstaat naar de andere vanzelf wel opdrogen.

Uw kartelpartner N-VA daarentegen hangt wél het separatisme aan.

VAN ROMPUY: Wij zijn niet gebonden door hun eindstation. In het contract met onze kartelpartner staat niet dat we voor de republiek en voor het separatisme zijn.

MARTENS: Absoluut niet. Maar laat er ook geen twijfel over bestaan: ik ben een voorstander van het kartel.

Het kartel heeft CD&V electoraal geen windeieren gelegd.

VAN ROMPUY: Vier jaar geleden waren we afgeschreven. We waren een soort curiosum geworden: ‘Ziet goed, want het is stervende!’ Er was toen moed nodig om vol te houden dat we echte christen-democraten waren. Sommigen pleitten er zelfs voor om de ‘c’ uit onze naam te schrappen – zover wilden ze de discretie voeren. Vandaag zijn wij niet langer de zieke man van de Vlaamse politiek. Maar het probleem blijft natuurlijk dat 26 procent van de kiezers de verkeerde richting uit gaat.

MARTENS: We zitten met de grootste extreem-rechtse partij van Europa.

VAN ROMPUY: Het is onze opdracht om kiezers die niet tevreden zijn over het gevoerde beleid een ander alternatief aan te bieden dan het Vlaams Belang. Al geef ik toe dat we daar nog niet helemaal in zijn geslaagd. Jarenlang zijn we wat onduidelijk gebleven, en ik hoop daarom dat we nu ook op sociaal-economisch vlak kleur zullen bekennen. Zelf heb ik de werkgroep voorgezeten die ons standpunt daarover moest voorbereiden. Achteraf stuurde CD&V-voorzitter Jo Vandeurzen me een sms’je om me voor al mijn werk te bedanken. Ik heb hem geantwoord dat het me allemaal deed terugdenken aan 1977. Toen was ik secretaris van de werkgroep die het economisch programma van onze partij moest opstellen. Mijn vader zat die werkgroep voor en Wilfried was partijvoorzitter. Achtentwintig jaar geleden is dat alweer. Ook dat was een erg belangrijk moment voor de CVP met het congres…

MARTENS: Voorspoed door Moed!

VAN ROMPUY: We stonden aan het begin van de tweede regering-Tindemans, en we voelden dat er iets moest gebeuren. We hadden lang, te lang geaarzeld. Pas vanaf 1981 zijn we erin geslaagd de nodige maatregelen te nemen. Daar was toen moed voor nodig, want het was geen populaire boodschap. Gelukkig zag ook een deel van de publieke opinie in dat het zo niet verder kon. Daarvóór hadden we ons laten verlammen door het immobilisme van het sociaal overleg. En vandaag zie ik dezelfde mechanismen als destijds aan het werk.

MARTENS:(knikt) Het is exáct hetzelfde.

VAN ROMPUY: Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begonnen de kiezers te beseffen dat bezuinigingen onontkoombaar geworden waren. Zelfs als er straks stakingen en betogingen komen, dan blijf ik ervan overtuigd: ook vandaag weten de mensen dat we moeten ingrijpen. Natuurlijk zal de eerste die zo’n boodschap durft te brengen niet op applaus worden onthaald. Maar toch voelen de kiezers aan hun water dat er harde maatregelen nodig zijn. Alleen, de politieke en sociale elites kunnen de horde niet nemen.

MARTENS: In 1981 zat het sociaal overleg volkomen vast. De sociale partners waren weliswaar in staat om de koek te verdelen, maar ze durfden de noodzakelijke inspanningen na de olieschokken niet aan. Die patstelling is maar doorbroken toen de term ‘sociale partners’ in het regeerakkoord door de volhardendheid van wijlen Jean Gol (PRL) werd vervangen door ‘sociale gesprekspartners’. En natuurlijk dankzij de bijzondere machten waarmee we de devaluatie van de munt mogelijk hebben gemaakt.

VAN ROMPUY: Vandaag worden we geconfronteerd met twee op het eerste gezicht abstracte problemen: de vergrijzing van de bevolking en de mondialisering van de economie. Jongens, over tien jaar zullen allerlei dingen niet meer betaalbaar zijn, luidt de boodschap. Toch komen we niet in actie, want we missen de alarmbel waarvan Wilfried Martens tijdens zijn eerste regering met de liberalen zo handig gebruik heeft gemaakt: de dreiging van een wilde devaluatie. In 1993 hebben we iets soortgelijks meegemaakt met het globaal plan van premier Jean-Luc Dehaene (CD&V). Om de socialisten te overtuigen hebben we toen gezegd: kijk uit, de frank hangt te bengelen. Vandaag bestaat dat externe wapen niet meer. Je bent dus aangewezen op je eigen overtuigingskracht. Het is niet simpel om de mensen te doen inzien dat er nu maatregelen moeten worden genomen voor iets wat pas over een jaar of tien zichtbaar wordt.

MARTENS: De vraag is ook of de huidige regering op een valabele basis aan het onderhandelen is. Ik heb begrepen dat haar plan maar een zwak afgietsel is van wat ze eigenlijk zou moeten voorstellen.

VAN ROMPUY: Dat is ook zo. Zelf zat ik begin jaren tachtig in het groepje dat de devaluatie intellectueel had voorbereid. Toen de regering-Martens V eind 1981 van start ging, wisten we al wat we gingen doen, en ook de sociale partners waren daarvan op de hoogte. Ze waren het er misschien niet mee eens, maar ze wisten wel perfect wat we zouden doen. Als er één zaak is die ik de huidige meerderheid ten kwade duid, is het dat ze jarenlang heeft gedaan alsof er geen problemen waren. Nu zegt premier Guy Verhofstadt (VLD) opeens dat de welvaartsstaat op het spel staat. Dat is grotesk: eerst jarenlang beweren dat er niets aan de hand is, dat de begroting in evenwicht is…

MARTENS: Dat je de beste leerling van Europa bent!

VAN ROMPUY: Wilfried, je moet absoluut bij ons in de oppositie komen. (lacht)

MARTENS: Ook ik heb destijds twee jaar lang vruchteloos met de sociale partners onderhandeld. Tijdens het laatste overleg heb ik Jef Houthuys van het ACV en Georges Debunne van het ABVV bij me geroepen. ‘Jullie denken toch echt niet dat er nu niets beslist zal worden?’ zei ik. Vijf minuten later wandelde ik langs het Warandepark naar mijn kabinet, glipte via de achterdeur naar het kabinet van Willy De Clercq (VLD), waar Cecil de Strycker en Jean Godeaux van de Nationale Bank van België zaten te wachten. ‘We gaan de frank devalueren’, zei ik. En ’s anderdaags hébben we gedevalueerd. Zo hoort het: als sociale onderhandelingen geen resultaat opleveren, moet de regering zélf beslissen Kijk, ik ben geen voorstander van vervroegde verkiezingen. Maar als deze regering onbekwaam blijkt, dan zal het niet anders kunnen.

Door Ann Peuteman en Han Renard

Herman Van Rompuy: ‘In de jaren tachtig zaten de CVP en de PSC in hetzelfde gebouw, maar praten deden we alleen op geheime locaties.’

Wilfried Martens: ‘Ik ben een absolute tegenstander van een confederaal systeem.’

‘Vandaag zien we dezelfde mechanismen aan het werk als begin jaren tachtig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content