Denkend aan Londen kunnen ze niet slapen, en niet slapend denken ze aan Londen. Voor de meeste migranten is er één ultieme magneet: het Verenigd Koninkrijk. Knack volgde een illegaal op weg naar Engeland.

November in Oostende. Het wordt stilaan onleefbaar koud op straat. Een dertigtal illegalen wacht ongeduldig op het juiste moment om aan boord te raken van een vrachtschip richting Verenigd Koninkrijk. Vooral Maghrebijnen, mannen tussen de twintig en de veertig. Ze zijn afgemat, zitten al maanden op hun tandvlees. ’s Nachts hangen ze rond in de buurt van de haven. Overdag zoeken ze beschutting in een van de inloopcentra die Oostende rijk is, dan zijn ze toch een paar uur van de vierentwintig niet buiten. De meesten komen er een douche nemen, zich scheren, koffiedrinken, mail checken, op Google Earth kijken naar lebled in Algerije of Marokko, bijpraten, even indommelen op de bank… Echt slapen mag er niet.

In zo’n centrum maak ik kennis met een Algerijn. Zijn naam wil hij me niet vertellen. ‘Noem me maar Mohammed’, zegt hij. Hij heeft een paar maanden in Nice gewoond. Toen hoorde hij dat je via Oostende in het Verenigd Koninkrijk kon raken. Zoals iedereen hier heeft hij een kompaan met wie hij de dagen en nachten slijt, een Syriër. Zo goed als iedereen hier opereert in duo. Minder eenzaam, vermoed ik, en het is allicht veiliger als iemand je rugdekking kan geven.

‘Proberen jullie in groep aan boord te komen?’

‘Met z’n tweeën.’

‘En is er een tussenpersoon? Iemand om jullie te helpen?’

Un passeur?‘ Hij haalt zijn schouders op. ‘Niet dat ik weet. Je moet gewoon aan boord van een vrachtwagen zien te raken.’

‘En wanneer wil je vertrekken?’

‘We wachten het juiste moment af.’

‘Laten we naar buiten gaan’, zegt hij op een middag. ‘In het centrum worden we te veel in de gaten gehouden.’ We lopen in de richting van het station. ‘Sommige mensen willen niet dat ik met je praat’, zegt hij. ‘Ze zeggen dat de politie dan alles te weten komt, en dat niemand dan nog kan vertrekken.’

‘Denk je dat de politie al die dingen niet zelf weet?’ vraag ik.

Hij is nu een kleine week in Oostende. Hij mag niet te lang meer dralen, en dat beseft hij ook. Langer dan een paar weken houden de meeste illegalen het hier niet vol. Daarvoor is het leven te zwaar, en de kans om opgepakt te worden te groot. ‘Gisterennacht zijn we opgepakt. We werden een paar kilometer buiten Oostende in een bos gedropt. We hingen gewoon wat rond aan het station. Een van ons vroeg wat we misdaan hadden. “Dan zullen jullie misschien eens twee keer nadenken voordat jullie weer in een vrachtwagen proberen te kruipen”, zei een politieman.’

Vanaf de dijk zien we een ferry uitvaren. TRANS EUROP FERRY. COM.

England, we love you…‘ mijmert de Syriër.

‘Ben jij al eens in Londen geweest?’ wil Mohammed weten. Ik knik. ‘Mooie stad. Al weet ik niet of het er goed leven is.’

‘Mijn neef woont er. Hij verdient er 400 euro per week. En hij heeft een kamer die hij per week betaalt.’

Of die melk-en-honingverhalen kloppen, is nog maar de vraag. Vijf minuten later hoor ik hem zijn moeder aan de telefoon vertellen hoe goed het met hem gaat. ‘Een van de volgende nachten gaat het lukken. Over een paar dagen ben ik in Londen. Insjallah. Vannacht zijn er nog drie Marokkanen ver-trokken. Ze hebben iemand gebeld.’

Meer hebben de achterblijvers in Oostende niet nodig om te blijven hopen.

Elf november. We maken een deal. Een van de volgende nachten ga ik met hem mee op pad. Twee dagen is hij onbereikbaar. Op het moment dat ik denk dat ik nooit meer iets van hem te horen zal krijgen, belt hij me op. Vrijdagavond, kwart voor acht. Maar het is een ontluisterend bericht: ‘ Mon ami, ik ben gearresteerd en zit in een gesloten centrum. In Merks-plas.’ Hij heeft nog moeite met de naam. Maar lang zal dat niet duren. ‘Ik stond voor het sociaal centrum toen ik gearresteerd werd. Ik heb niets gedaan. Ik stond gewoon te telefoneren! Ik heb een nacht in de cel gezeten, toen zijn we naar hier gebracht.’

Een paar dagen na zijn arrestatie ga ik terug naar een kraakpand in Oostende. Samen met de Syriër en een Marokkaan, zijn nieuwe sparringpartner. Hassan heet hij. Hij rilt van de kou en heeft hoofdpijn. Het regent. De vorige nacht heeft hij in een vrachtwagen doorgebracht. Urenlang wachten, tot bleek dat de vrachtwagen niet aan boord van een schip ging, maar het binnenland inreed. Hij ziet er miserabel uit. ‘Ik heb geen oog dichtgedaan, en ik heb overal pijn.’

Hassan duwt de houten deur van het kraakpand open. Een donkere gang naar een tussenverdieping. Dan een ladder die naar de kamers boven leidt. Een trap is er niet. De gang is pikdonker. Met mijn gsm maak ik wat licht. Het behang pelt af. Hassan kruipt op de ladder en komt met een rugzak weer naar beneden. Een schone broek, hemd, schoenen en deodorant.

Twee dagen later is de Syriër verdwenen. Waarschijnlijk opgepakt; er zijn veel arrestaties gebeurd. De houten deur van het kraakpand is dichtgespijkerd. De meeste illegalen zijn verdwenen. Hassan stuurt me twee maanden later een mailtje. Hij is terug in Duitsland, waar hij eerder woonde. En de man die me de weg naar het Verenigd Koninkrijk zou wijzen, zit in een gesloten centrum. Londen is verder weg dan ooit.

In Merksplas geeft hij zich uit als Marokkaan. Amro Khaled uit Rabat. ‘ Je suis tombé Marocain‘, zegt hij me aan de telefoon. Het is een geijkte uitdrukking. Un Marocain tombé Algérien, un Syrien tombé Palestinien… Ik hoor het zo vaak dat ik er haast van uit moet gaan dat geen enkele Maghrebijn onder zijn ware identiteit in een gesloten centrum verblijft. De bedoeling is simpel: mist spuiten. Als de overheid zijn ware identiteit niet kan achterhalen, moeten ze hem na enige tijd onherroepelijk vrijlaten.

Met tussenpozen lopen de sms’en binnen.

‘Ik hoop dat je de Syriër gevonden hebt. Vandaag is een Turk vrijgelaten. Hij zat hier twee maanden.’ (18/11)

‘Hier zijn alle dagen hetzelfde. Ik ben niet vrij meer, en leef van dag tot dag. Het is een hondenleven.’ (28/11)

‘Morgen is het feest voor de moslims. Ik ben het zo beu om opgesloten te zitten.’ (07/12)

‘Een maand ben ik hier nu al. Ik begrijp niet waarom ze mij hier houden. Het is niet eerlijk. Ik word gek.’ (10/12)

‘Sinds ik hier ben, voel ik me zo moe. Sommigen zeggen dat ze iets in het eten doen.’ (18/12; 10.26 uur)

‘Ik moet met de consul van Marokko gaan praten.’ (18/12; 11.57 uur)

‘Mijn vader is ziek. Hij heeft maagproblemen en wordt geopereerd.’ (20/12)

‘Ik heb mijn haar laten afscheren. Als je niets om handen hebt, doe je eender wat om je niet te vervelen. C’est le vide.’ (21/12)

‘Een Turk heeft pillen geslikt. Hij beweegt niet meer. Ze hebben hem naar het ziekenhuis gebracht.’ (26/12; 16.26 uur)

’16 pillen volgens zijn vriend. Negen slaappillen en zes pijnstillers.’ (26/12; 16.57 uur)

‘De Kerstman is op bezoek geweest. Dat was een verrassing. Hij had zelfs cadeautjes meegebracht.’ (26/12; 21.17 uur)

‘Een zwarte heeft zich proberen te verhangen aan het snoer van de tv. Ik heb hem nog net bij zijn benen kunnen pakken.’ (30/12)

‘Gisteren heeft een Marokkaan die zou worden uitgewezen zich gesneden met een scheermes. Overal bloed.’ (04/01)

‘Ik heb buikpuin en kan niet slapen.’ (08/01)

‘Een Irakees heeft zijn eten op de grond gegooid en een ruit stukgeslagen. Hij zit in het cachot nu.’ (10/01)

‘Ik zit op de trein naar Brussel!’ (30/01; 18.35 uur)

Amro Khaled heeft twee maanden en achttien dagen in het gesloten centrum van Merksplas gezeten. Zijn verblijf was een pijnlijke farce. In die hele periode heeft hij één officieel gesprek gehad met de consul van Marokko. Na meer dan een maand detentie. De consul heeft vervolgens meer dan een maand nodig gehad om vast te stellen dat Amro Khaled geen Marokkaan is, en dus niet gerepatrieerd kan worden naar Marokko. Een illegaal in Merksplas kost de overheid circa 35 euro per dag. Het verblijft van Amro Khaled kost de overheid dus ongeveer 3000 euro. Gedurende zijn verblijf is zijn pro-Deoadvocaat niet één keer langs geweest.

Twee februari. ‘Overal in het land, behalve aan zee, kans op ijsvorming’, zegt de radio.

Hij staat me op te wachten in het station van Oostende. Het heeft gesneeuwd. ‘Vanavond ga ik het waarschijnlijk niet proberen’, zegt hij. ‘Ik ben niet voorbereid. Ik heb een mes nodig om het zeil door te snijden, en tape om het weer dicht te kleven. En ik moet me nog omkleden. Iedereen doet onder het plunje dat vuil mag worden, nette kleren aan. De vuile kleren laat je achter in de vrachtwagen. Met nette kleren val je minder op als je uit de vrachtwagen komt.’

Zo doet haast iedereen het, blijkt later.

‘Ik ben hier iemand tegengekomen die ik ken van in Merksplas. Een goeie kerel.’ Nu de Syriër verdwenen is, heeft hij een nieuwe kompaan. ‘ Un Egyptien tombé Palestinien. Hij zegt zelfs dat hij een passeur is tegengekomen die hem aan boord van een vrachtwagen kan helpen.’ Ik wist niet dat in er Oostende mensen helpen met de oversteek. ‘Misschien is het bluf’, zegt hij wanneer ik er meer over wil weten.

We lopen langs het spoor, voorbij de post en de hoerenbuurt van Oostende, naar wat in de volksmond de Tettenbrug heet. Rechts staan mooie burgerhuizen. Links, voorbij een wijde brug, zie je een stuk van de haven. ‘Voorbij die betonblokken kun je de trucks zien aanschuiven. Verderop gaan ze aan boord van het schip. Er zijn er een paar per avond. Maar er wordt daar veel gepatrouilleerd.’

Hij blijft even ronddraaien. Dan komen twee jonge kerels uit Gaza naar ons toe. Allebei nogal springerige types. Een van hen loopt de brug over om te zien of er beweging is. De andere blijft bij ons staan. Onder zijn blauwe trui draagt hij een chique jas, klaar om als een nieuw mens in het Verenigd Koninkrijk aan te komen. Vanavond wil hij aan boord van het schip raken. Hij is al twee weken in Oostende. ‘Ik ben al elf keer opgepakt door de politie, zegt hij. ‘Maar ze laten me telkens weer gaan.’ Hij haalt een papier tevoorschijn. Een uitwijzingsbevel waarop staat dat hij binnen de vijf dagen het grondgebied moet verlaten. Le quit noemen illegalen het. Het document waar elke illegaal in een gesloten centrum naar verlangt: het betekent dat hij op straat wordt gezet. De man voor me laat zich Djihad noemen. Niet kwaad als naam. ‘Zie je wat ik hiermee doe?’ zegt Djihad. Hij scheurt het papier twee keer doormidden en stopt de stukken in mijn handen.

Amro is als de dood voor politiepatrouilles, maar de twee jonge gasten lijken zich daar niets van aan te trekken. Ze lopen voor ons de brug over. Links een parkeerplaats vol vrachtwagens. Rechts de lange weg naar de scan en het parkeerterrein. De twee uit Gaza zijn intussen naar beneden gelopen. Met een stuk of tien staan we te kijken hoe ze stuntelig over de schrikdraad kruipen, een meter of drie hoog. ‘Ze zijn getikt’, zegt Amro.

Achter ons rijdt een politiewagen langs. ‘Gewoon voor je uitkijken,’ zegt de kerel die naast me staat, ‘dan rijden ze verder.’ Meestal wel. Tenzij je pech hebt en twee maanden naar een gesloten centrum moet.

‘Is dat de truc? Gewoon doen alsof je niets gezien hebt?’

Hij knikt. Lacht.

De politiewagen keert om. Een politieman gooit een portier open, en jaagt ons weg zoals een boer de mussen op het erf: ksj, ksj…

‘Don’t come here again. This is a warn-ing, the only warning. I’ ll be here all night’,zegt de agent.

‘A war-ning’, provoceert Marouane , een Algerijn.

‘A warning, yes. Do you want to feel it right now?’

Een half uur later – we zitten in het bushokje – horen we geschreeuw. Een jonge illegaal komt wild gesticulerend onze richting uitgelopen. Hij wil dat we een ambulance bellen. Om de hoek ligt Achmed, die we net over de draad hebben zien kruipen, huilend op de grond. Hij tast naar zijn knie. Dan komt de 100 al het Stationsplein opgereden. Djihad tilt hem op en draagt hem tot in de ziekenwagen. Achmed komt er met de schrik af. Niets gebroken, zegt de spoedarts. Hij schrijft medicijnen voor en regelt een afspraak. Zinloos. Een verpleegster die dat begrepen heeft, geeft een extra pijnstiller mee.

Drie februari. Nog kouder dan gisteren. ‘Ik heb het hier gehad, in Oostende. Ik moet hier weg. Ca passe ou ça casse.’

We hangen rond in de buurt van de brug. Een paar nieuwe gezichten en een hoop gezichten die verdwenen zijn. Niemand die echt zeker weet waar naartoe. Niemand ook die erom vraagt. De zee over? Opgegeven en het binnenland weer in? Of ergens in een pand met een dag respijt? ‘Vandaag zijn de flikken binnengevallen in het kraakpand’, zegt Amro. ‘Een van hen had zelfs zijn wapen getrokken.’ Hij heeft zich gekleed om te vertrekken. Een jeans, daarboven een slordige trainingsbroek, twee jassen, een muts. Het mes en de plakband liggen klaar in het bos.

Er komt een schip aangevaren. Traag en groot. Met zijn kompaan gaat hij in het bosje het mes halen. Dan weer de brug op, om door het traliewerk naar het parkeerterrein te kijken. Het juiste moment afwachten. ‘Als een kind in een snoepwinkel’, zei de fotograaf eerder die dag.

Beneden staan politiemensen te praten. Met een detector lopen ze langs de vrachtwagens. Verderop een combi. We blijven tien minuten staan, gaan dan weer naar de vergaderplek, in het wachthuisje van De Lijn.

‘Vanavond gaat het niet. Heb je al die politie gezien? Ik slaap vannacht niet. Ik slaap wel als ik ginder ben.’ Ik hoor wanhoop in zijn woorden. Daarnet begon hij tegen zijn maats over Frankrijk. Hij wou weten of het in Calais makkelijker oversteken was. Hij had gehoord dat er 3000 clandestins wachten op een kans. ‘Ik moet het snel proberen’, zegt hij.

‘Als je in Engeland bent, komen we je bezoeken’, zegt de fotograaf bij het afscheid.

‘Dan maak ik couscous voor jullie klaar. Je te jure.’

Vijf februari. Nog altijd in Oostende.

Het is niet gelukt. ‘Als ik vertrek, moet het goed gebeuren. Ik ga niet op de as van een vrachtwagen liggen. Zo’n risico neem ik niet. Ik ben iemand tegengekomen die me werk kan geven. Ik heb hem gezegd dat ik schilder ben. Maandag zie ik hem in het station.’

‘Heb je je droom opgegeven?’

Jamais. Maar ik heb geld nodig. Met 100 à 200 euro kan ik iemand vinden om me aan boord te helpen.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Omdat ik zo iemand ontmoet heb!’

Acht februari.

‘Gisteren ben ik aan boord van een vrachtwagen gekropen. Samen met twee anderen. Bijna was het gelukt. Een truck met medicijnen in. Bij een grote parkeerplaats. Daar zijn veel controles, maar ze laten je binnen de 24 uur weer gaan.’

‘Dus je was echt aan boord van een vrachtwagen?’

‘Ja. Maar de passeur had hem niet goed afgesloten. Het is een beetje als tanden die ergens in moeten haken… Vanonder had hij het niet goed vastgemaakt. De chauffeur had dat gezien en heeft ons weggejaagd.’

Negen februari.

‘Weet je wie ik vandaag ben tegengekomen? De Syriër. Hij is terug in Oostende. Hij heeft twee maanden en twintig dagen in 127bis (het gesloten opvangcentrum in Steenokkerzeel, nvdr) gezeten. En nog iets… Achmed, de kerel die zijn knie zeer had gedaan, is gisteren in Engeland geraakt.’

‘Hoe weten jullie dat zo zeker?’

‘Hij heeft naar iemand gebeld.’

Tien februari.

Amro is onvindbaar. We hadden afgesproken bij het bosje. In het bushokje vind ik een paar ouwe getrouwen: Fouad en Djihad. Fouad, of Fabio, zoals hij sinds zijn verblijf in Italië graag genoemd wordt, is Algerijn. Hij kwam met een bootje van Libië naar het Italiaanse eiland Lampedusa. Hij had een goede kapitein, verzekert hij me. In nauwelijks dertig uur waren ze op Lampedusa. Intussen is hij al bijna een maand in Oostende. Al twee keer opgepakt, maar met een quit weer op straat gezet.

We turen naar de vrachtwagens op de parkeerplaats. Geen Amro te zien. Terug in het bosje zit een groepje te praten bij een tafel. Marouane is er ook bij. Ik ken hem nog van onze eerste nacht hier. Hij laat een filmpje zien op zijn gsm.

‘Eergisteren zaten we in een vrachtwagen, maar hij ging de foute kant op. Très frustrant.’ Ik zie beelden van een vrachtwagenzeil, wapperend in de wind. En een snelweg. En veel lawaai. ‘We klopten voortdurend tegen de cabine om hem te doen stoppen, maar hij hoorde ons niet.’

‘Waarom proberen jullie plots in de buurt van het parkeerterrein?’ vraag ik. ‘Je raakt toch nooit voorbij die scan?’

‘Eén op de honderd misschien wel’, zegt hij filosofisch. ‘En wij willen allemaal die ene zijn.’

Elf februari. Iets over vieren krijg ik telefoon. Een nummer dat begint met 0044, al sta ik er niet bij stil wanneer ik opneem. Amro Khaled is in Londen. Hij is euforisch. Hij wandelt niet door de straten van Londen, hij zweeft. We lachen. Ik zeg hem dat ik gisteren met de fotograaf tot bij het parkeerterrein ben gelopen. Dat we vlak langs hem moeten hebben gestapt. ‘Vanochtend zijn we in Ramsgate aangekomen. Samen met de Syriër en een Algerijn. Een Tunesiër heeft ons aan boord gelaten.’

‘Hoeveel moesten jullie betalen?’

‘De Syriër heeft zijn gsm afgegeven, dat was genoeg. Het was een vrachtwagen met een aanhanger. Vanuit een andere laadbak keken we toe tot de chauffeur zijn stempels ging halen. Toen zijn we aan boord gegaan.’

‘En de scan?’

‘We zijn op onze buik op de grond gaan liggen. Er was net plaats voor ons drieën. Bij de scan hebben we onze sjaal voor onze mond gehouden. We konden bijna niet ademen.’

‘Hebben jullie gepraat onderweg?’

‘Geen woord. We hebben niets gezegd. In Ramsgate hebben we een paar uur gewacht. Toen hebben we het zeil stukgesneden en we zijn vertrokken.’

Op 24 februari zoeken we hem op. Londen maakt zich klaar voor de match Arsenal – Roma. In een wijk waar veel moslims wonen, niet ver van het stadion, betrekt hij een kamer met een oude man. Zijn neef woont ook in dat gebouw. Een bed, een tv en een gemeenschappelijke keuken, goed voor 40 pond per week. Werk heeft hij nog niet, maar lang kan dat niet meer duren, maakt hij zich sterk. ‘Iedereen werkt hier zo hard’, zegt hij. ‘Sommigen hebben zelfs twee jobs. In Londen telt maar één ding: pounds, pounds, pounds.

Alleen het weer valt tegen. ‘In Algerije noemen ze Londen la capitale du brouillard.‘ Ik zeg hem dat het zelfs in Londen mooi weer wordt in de zomer.

Big Ben, Piccadilly Circus, zelfs het reuzenrad, we doen het allemaal. Na het middaggebed zien we de Syriër bij de moskee. En we eten couscous in een Marokkaans restaurant. Hij is geëmotioneerd.

‘Geloof jij in het lot?’ vraagt hij.

‘Weet ik niet’, zeg ik. ‘Het lot is er gewoon.’

‘Ik geloof erin’, zegt hij. ‘Zie ons hier nu zitten. Oostende was de hel.’

‘En Merksplas.’

Fini tout ça‘, zegt hij. ‘ Fini Merksplas. Fini Ostende. Fini Amro Khaled.’

door michaEl de cock/foto’s stephan vanfleteren

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content