Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Met het Topstukkendecreet wil de Vlaamse regering het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang in goede omstandigheden in Vlaanderen houden. Is dit het topje van de ijsberg van het actieve patrimoniumbeleid? Of is het spelen voor de tribune? Denkstof, met het Erfgoeddecreet en het Erfgoedweekend van 26 en 27 april in aantocht.

Erfgoedweekend 26 en 27 april in Vlaanderen en Brussel. Thema: Op Reis. Programmabrochure bij een KBC-of VVV-kantoor. Surf: www.erfgoedweekend.be. Telefoon: De Vlaamse Infolijn 0800 3 02 01.

‘Als ik een schilderij van Rubens was, dan zou ik graag in de National Gallery willen hangen’, zei Jan Van der Stock ooit tegen Bert Anciaux, en hij zegt het weer. De kunsthistoricus, docent aan de KUL, is niet bang om het volksgevoel te trotseren. Telkens als een meesterwerk van Rubens, Jordaens of Beuckelaer het land verliet, stak een storm van verontwaardiging op. Waarom eigenlijk? Verzorging en tentoonstellingsomstandigheden zijn nergens beter dan in de grote musea in Londen of Parijs. Die vandaag makkelijker dan ooit te bereiken zijn. En heeft de wereldwijde verspreiding van onze meesters niet voor Vlaanderens faam gezorgd? Bovendien, als het uitgevoerde topstuk tot een Vlaamse privécollectie behoorde, was de kans groot dat het publiek het zelden of nooit te zien kreeg. ‘Ensors Intrede van Christus in Brussel was al heel lang uit België naar Zürich vertrokken, eer het door het Getty Museum in Los Angeles gekocht werd’, weet Patrick Derom. De Brusselse handelaar in 19e- en 20e-eeuwse kunst denkt niettemin ‘dat geen enkele ernstige handelaar of verzamelaar in twijfel zal trekken dat bepaalde stukken tot ons cultureel erfgoed behoren, en in Vlaanderen dienen te blijven’.

Derom was de geknipte man om namens de handel te worden betrokken bij de voorbereiding van het Topstukkendecreet dat op 15 januari jongstleden door het Vlaams parlement werd goedgekeurd en medio maart in het Belgisch Staatsblad verscheen. Hans Feys, adjunct van directeur Jan Verlinden bij de afdeling Beeldende Kunst en Musea van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, is een van de initiatoren van het Topstukkendecreet. ‘Het basisargument voor deze wetgeving is: wat er is, en wat behouden dient te worden, dat willen wij hier en in correcte staat houden’, zegt hij tijdens het gesprek, waarin hij zich laat bijstaan door Nadia Koeck en Hilde Cuyt, collega’s van een jonge ploeg. Koeck, een kunsthistorica, werd weggeplukt bij de vzw ‘Centrum van de Vlaamse Kunst van de 16de en 17de eeuw’ in Antwerpen, waar Rubensspecialist Arnout Balis dienst doet als penningmeester. Balis mocht opdraven als leider van het proefproject dat een lijst van topstukken uit de 17e eeuw moest samenstellen. Hij kreeg er zes maanden voor, bedong iets meer tijd, en klaarde de klus.

‘Voor de 15e, 16e en 17e eeuw is er relatief weinig van de absolute top wat nog in privéhanden is,’ schat Balis, ‘voor de 19e en 20e eeuw is dat anders. Wat schilderkunst betreft, was de 18e eeuw sowieso geen hoogvlieger.’ Er komt een Raad die de minister van Cultuur adviseert bij het bepalen van wat hij wel en wat niet op de topstukkenlijst zet. De wat vreemde situatie nu is dat er wel een Topstukkendecreet is, maar nog geen enkel geregistreerd topstuk. Dat de wetgever plots haast maakte om alvast het decreet erdoor te krijgen en er grote ruchtbaarheid aan te geven, heeft te maken met de onrust onder privéverzamelaars. De vrees leefde dat er een stringent exportverbod op hun waardevolste bezittingen zat aan te komen. Jan Van der Stock, via het Centrum voor Religieuze Kunst en het Studiecentrum van Vlaamse Miniaturisten op de hoogte van het reilen en zeilen van oude handschriften, weet het wel zeker: ‘Toen er nog maar sprake was van een Topstukkendecreet, zaten de zeer waardevolle dingen al in het buitenland. Men heeft daar niet op gewacht. Handschriften of juwelen lagen op dat ogenblik al in Zwitserland of Parijs in een kluis.’ Derom, door de wol geverfd, stelde eveneens onrust vast, pleit derhalve voor een snelle implementatie van het decreet, maar relativeert de zaken: ‘Mensen denken ook ten onrechte dat ze in het bezit van een topstuk zijn. Dan behoren ze tot de chicste club van België. Ze voeren het uit om buiten het decreet te vallen, terwijl er niet het minste gevaar bestaat!’

In een notendop komt het decreet ‘ houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang‘ erop neer dat de houders van een stuk of een verzameling, opgenomen op de lijst, voor een goede staat van bewaring moeten zorgen, en in principe geen fysieke ingreep mogen uitvoeren. Er wordt hen een substantiële subsidie voor conservatie en restauratie gegarandeerd. Wanneer ze het stuk buiten de Vlaamse Gemeenschap willen brengen, hebben ze een licentie nodig. Als hen de licentie wordt geweigerd, moet de overheid zelf een aanbod tot aankoop doen, gebaseerd op de internationale marktwaarde. Blijft de overheid in gebreke, dan kan het stuk toch vertrekken. Zet de licentieaanvrager zelf de onderhandelingen stop, dan moet hij drie jaar wachten eer hij een nieuwe aanvraag voor een licentie kan doen. De financiering van de verwerving van de beschermde voorwerpen zal gebeuren via een speciaal Topstukkenfonds. Dat zou nu al met 2,5 miljoen euro gespekt zijn.

Het decreet maakt het mogelijk om ‘essentiële stukken tijdig te proberen verwerven’, redeneert Hans Feys. ‘Hadden we twee jaar geleden gestaan waar we nu staan, dan had het Museum van Gent de hele relevante schilderijen van Joachim Beuckelaer kunnen aankopen, ‘en wel voor een veel lagere prijs dan die welke de National Gallery er uiteindelijk voor heeft betaald. Ook had de Vlaamse overheid een uitvoerlicentie kunnen weigeren voor de portretten door Jacob Jordaens, die in 2001 bij Sotheby’s in Londen geveild werden. Men had, met het potje dat nu aangelegd is, en in samenwerking met andere overheden, kunnen onderhandelen over een aankoop. Dan zouden ze allicht nooit bij Sotheby’s verkocht zijn.’

‘Heeft Vlaanderen echt behoefte aan nog een topstuk erbij?’ vraagt Jan Van der Stock zich af. ‘Onze musea zitten vol topstukken. Onze kerken barsten van de topstukken. Ik denk dat we er genoeg hebben, maar dat je ervoor moet zorgen dat wat er is op een goede manier getoond wordt, dat men een beroep kan doen op een infrastructuur voor conservatie en restauratie, voor ontsluiting. Dat is de hele problematiek, ook van de federale instellingen. Moet je een aankoopbeleid doen op het moment dat een stuk van uw collectie in de kelders ligt te rotten?’

Het jonge team van de Administratie Cultuur is niet blind voor dat probleem, maar wijst op de mogelijkheden die het binnenkort geagendeerde Erfgoeddecreet biedt om het hele roerende patrimonium te bestrijken. Wel erkent Hans Feys dat het kerkelijk erfgoed wellicht ‘een bijzonder aandachtspunt’ moet worden, gezien de penibele positie waarin vele kloosters en abdijen – met uitsterven bedreigd – stilaan geraakt zijn.

ONGESTOORD GENOT

Met speciale belangstelling zullen handelaars en privéverzamelaars kennis nemen van artikel 6 van het Topstukkendecreet , dat geheel bedoeld is om hun belangen te vrijwaren. Blijkt immers dat ze in welbepaalde gevallen kunnen weigeren dat een stuk op de lijst komt: wanneer het minder dan vijf jaar geleden binnen de Vlaamse Gemeenschap is gebracht; wanneer ze het zelf binnen de Vlaamse Gemeenschap hebben gebracht en er eigenaar van gebleven zijn; wanneer ze het minder dan vijf jaar geleden nadat het binnen de Vlaamse Gemeenschap werd gebracht, hebben verworven. Zo verzoent het decreet het klassieke beschermersstandpunt met het recht ‘op ongestoord genot’ van de kunstbezitter.

Daarmee zit Vlaanderen op één lijn met de Nederlandse regeling en in grote trekken ook met de wetgeving in de noordelijke landen van Europa, terwijl de Latijnse landen in de regel een veel strikter systeem hanteren. Zo kent bij ons de Franse Gemeenschap zich, in zijn decreet van 11 juli 2002 (!), het voorkooprecht toe. Ter plaatse, voor elk stuk van het roerend cultureel erfgoed dat te koop wordt aangeboden. Met meldingsplicht vanwege de eigenaar, wanneer het gaat om een stuk dat op de lijst van geklasseerde voorwerpen is opgenomen.

Voor kunsthandelaar en jurist Patrick Derom is een wettelijke reglementering van het roerend patrimonium vanzelfsprekend. ‘Dat bestond al in elk land van de Europese Unie, behalve in België en Luxemburg. Zelfs Ierland heeft recentelijk ook iets. Wij waren echt de uitzondering’, zegt hij. Zolang er geen enkel topstuk op de lijst staat, blijft de vrije uitvoer vanuit de Vlaamse Gemeenschap naar gelijk welk land van de Europese Unie mogelijk. Wil Derom uitvoeren buiten de EU, dan valt hij onder de Europese regelgeving ter zake. Als een uitgevoerd stuk een bepaalde waardedrempel – vastgesteld naar gelang van de categorie waartoe het stuk behoort – overschrijdt, dan heeft hij een licentie nodig. De licenties worden verstrekt door de bevoegde, nationale overheden. In zijn geval door de Vlaamse Gemeenschap.

Bij de Administratie Cultuur valt te horen dat het Topstukkendecreet maar ‘het topje van de ijsberg’ is in een patrimoniumbeleid dat, na een periode van dertig jaar windstilte, met het Museumdecreet van cultuurminister Luc Martens (CD&V) in 1996 opnieuw op gang kwam. Onder zijn opvolgers Bert Anciaux (Spirit) en nu Paul Van Grembergen (Spirit) kwam er een versnelde uitbouw van het beleidsinstrumentarium cultureel erfgoed. Het klassieke museale verhaal werd uitgebreid naar het roerend erfgoed in zijn totaliteit: archieven, bewaarbiblio-theken, documentatiecentra en het immateriële erfgoed. De Vlaamse regering sloot contracten af met het lokale bestuursniveau, de zogenaamde erfgoedconvenanten. Die behelzen samenwerkingsverbanden met verschillende steden, voorlopig zes, en straks meer. Het Erfgoeddecreet, dat in de steigers staat, levert er de decretale basis voor. Ook bevat het verfijningen van het bestaande Museumdecreet, dat hierdoor wordt opgeheven. Een interessant verschil tussen beide Spirit-ministers is de accentverschuiving van het aspect van ontsluiten, publieke toegankelijkheid (Anciaux) naar conservatie en bescherming (Van Grembergen).

Wil het decreet voor ieder die het aanbelangt helder overkomen, dan mag er geen misverstand bestaan over wat een topstuk eigenlijk is. Zo te zien gaat Patrick Derom uit van een zeer beperkt aantal absolute meesterwerken, maar hij laat de invulling graag over aan de kunsthistorici. Jan Van der Stock, niet betrokken bij de redactie van het decreet, heeft heel wat aan te merken op de term. Topstukken zijn tijdsafhankelijk, om te beginnen. In de eerste helft van de negentiende eeuw werden de Vlaamse Primitieven alleen door enkele ‘ weirdo’s‘ naar waarde geschat. De Antwerpse burgemeester en kunstverzamelaar Florent Van Ertborn (1784-1840) kocht de nu wereldberoemde Madonna bij de fontein van Jan van Eyck voor een prikje bij de pastoor van Dikkebus. In de jaren zestig was Jugendstil zo weinig in trek dat het niet veel scheelde of de vermaarde Cogels Osylei in Berchem was met de grond gelijkgemaakt.

‘De eerste vraag moet niet zijn: wat is een topstuk en hoe moeten we het beschermen? Wel: wat is het belang van ons patrimonium in zijn totaliteit?’ zegt Van der Stock. Daarin ligt Vlaanderens kracht, ook in commercieel en toeristisch opzicht. Daarvoor komt men van heinde en verre naar hier. We moeten het patrimonium als geheel bewaren en ontsluiten op de plaatsen waar het voor gemaakt is: kerken, kloosters en abdijen. Tegen minister-president Patrick Dewael (VLD), die ooit zei dat Vlaanderen alleen over zijn knowhow beschikt, antwoordde de Leuvense professor: ‘… én over ons patrimonium!’ Voor hem kan een Topstukkendecreet hooguit de kers op de taart zijn, het sluitstuk van een beleid.

Zijn collega, kunsthistoricus Arnout Balis, door de Admini-stratie Cultuur aangezet tot samenwerking, is niet onverdeeld gelukkig met de term. ‘Er zijn veel stukken van groot belang, die daarom niet altijd gerekend worden tot de upper ten‘, zegt hij. Om de door de administratie gevraagde proeflijst te maken, diende hij ‘een psychologische barrière’ te overwinnen. ‘Als we een keuze maken, dan betekent dat niet dat een ander werk, dat we niet in de selectie opgenomen hebben, voor ons niet evenveel waard is als we het eens op een andere dag bekijken. Die selectie naar een zeer restrictieve lijst, vind ik daarom een zeer moeilijke operatie. Dat is een manier van denken die een beetje vreemd is aan het beroep zelf. Mensen die in het beroep zitten, hebben respect voor elk object…’

Balis en Koeck kwamen niettemin met een flowchart of stroomschema op de proppen, waarop de selectiecri- teria voor topstukken even flexibel als deugdelijk omschreven lijken. Vooreerst moeten de stukken een betekenis hebben voor de Vlaamse Gemeenschap, op archeologisch, cultuurhistorisch, historisch, artistiek of wetenschappelijk vlak. Voorts moeten ze zeldzaam én onmisbaar zijn. ‘Het kan zijn dat u zelf een tafel gemaakt hebt om aan te eten, dat is dus een zeer zeldzaam ding, maar het moet helaas nog aan enkele andere eigenschappen voldoen om op de lijst te komen’, zegt Nadia Koeck. Wat die eigenschappen zijn, is op haar stroomschema duidelijk afgebakend. Iets heeft een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen – zoals bijvoorbeeld de Zwarte Madonna van Halle, een Romaans beeld zonder grote artistieke waarde. Of iets bezit een schakelfunctie, is een relevante schakel in een belangrijke ontwikkeling. Of iets heeft ijkwaarde, betekent een belangrijke bijdrage in het onderzoek van andere vergelijkbare voorwerpen. Of, ten slotte, iets stelt een bijzondere artistieke waarde voor.

Om ergens mee te beginnen, duikelden Arnout Balis en zijn vorsers voor hun proeflijst 17e eeuw vooreerst oude Belgische lijsten op van voorwerpen die in geval van oorlog of brand prioritair geëvacueerd moeten worden. Die zaten hiërarchisch gerangschikt in een A- B- en C- lijst. Alleen de werken van Rubens, Jordaens en Van Dyck, occasioneel een Jan Brueghel en één Frans Hals (uit het museum van Antwerpen) werden er aangetroffen. Maar in het licht van de nieuwe criteria zochten de vorsers ook naar dingen die niet alleen vanwege hun hoge artistieke waarde of beroemde naam interessant zijn. Balis mag de volledige proeflijst nog niet vrijgeven, maar komt met enkele sprekende voorbeelden op de proppen.

Cornelis Schut, leerling van Rubens en een ‘belangrijke meester van de tweede categorie’ mag erin, maar alleen met z’n allerbeste werk. Rubens zelf zit er uiteraard bij met z’n beroemdste altaarstukken, maar ook met een onvoltooid gebleven schilderij als De Slag bij Ivry. De ijkwaarde van dat werk is groot. Het leert ons namelijk veel over Rubens’ techniek, de manier waarop hij z’n schilderijen voorbereidde. Een groepsportret van het Antwerpse schrijnwerkersgild door Pieter van Lint, een mindere meester uit de tweede helft van de 17e eeuw, werd gekozen vanwege het zeldzame karakter van dergelijke portretten in de Zuidelijke Nederlanden, en de interessante iconografie (de voorstelling van drie christelijke deugden en het huwelijk van Maria en Jozef, patroon van de schrijnwerkers).

Hier en daar prijkt ook een volledige verzameling op de lijst, zoals de terracottabeeldjes uit de CollectieVan Herck, een unieke bron van kennis van twee eeuwen beeldhouwkunst.

De complexiteit van de afwegingen doet vermoeden dat het opstellen van de lijst topstukken uit alle categorieën en tijden geen sinecure wordt. Vandaar overigens dat met het Topstukkendecreet gekozen werd voor een evolutieve lijst waar zowel toevoegingen als schrappingen kunnen gebeuren. In 2004 zal er een eerste richtinggevende lijst moeten zijn. Al bij al een uitdagende opdracht voor de krachtens het Topstukkendecreet op te richten Raad die de minister moet adviseren.

De Vlaamse noch de Franse Gemeenschap, de kunsthandel noch de kunsthistorici weten inmiddels wat er moet gebeuren met de bescherming van het roerend cultureel erfgoed in een gebied dat ze tot nu toe geschuwd hebben als de pest. ‘De grote collecties in België zitten in Brussel en zijn federaal’, aldus Jan Van der Stock. ‘Denk aan de Koninklijke Bibliotheek, dat is absolute wereldtop, daar kan bijna geen enkele collectie aan tippen. Om dat niveau te halen, moet je al naar de British Library gaan. Voor het federale is er weinig belangstelling, gebrek aan trots, geen sentimentele trots, maar trots die de blik verruimt.’

De Vlaamse Gemeenschap zal op een dag aan tafel moeten met de Franse Gemeenschap en de federale overheid. Blijkens de decreten die ze voor hun eigen taalgebied hebben uitgewerkt, gaapt een kloof tussen Vlaamse en Franstalige beschermers. Er zal een Belgisch compromis uit de bus moeten komen. En wel snel.

Jan Braet

‘Sommigen denken ten onrechte dat ze een topstuk bezitten. Dan behoren ze tot de chicste club van België.’

‘Uw zelfgemaakte tafel is wel zeldzaam, maar daarom nog geen topstuk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content