Walter Pauli

Met de opening van het parlementaire jaar, zo luidt het cliché, “komt de Wetstraat weer tot leven”. Maar wat is dat precies, “de Wetstraat”? Een poging tot politiek kaartlezen, een beschrijving waarin stad en straat in elkaar overlopen.

Wat journalisten en politici “de Wetstraat” noemen, is het geheel van parlementen, ministeries, overheidsdiensten, hoofdzetels van vakbonden, werkgeversorganisaties en ziekenfondsen, alsook een steeds wisselende selectie van restaurants en cafés. Om dit parlementaire jaar niet te verdwalen in de achterkamers van de Belgische politiek, helpt misschien deze gids van politiek Brussel: de macht in kaart.

Wie een stadsplan van Brussel neemt, ziet daarop natuurlijk ook een Wetstraat. Het is de weg – zeg maar: stadsautosnelweg – die het Jubelpark via het Schuman-kruispunt met de kleine ring verbindt en dan verder richting stadscentrum loopt, langs het Warandepark. Vanaf het Schuman-plein waaiert “Europa” uit. Sinds het Berlaymont-gebouw vanwege asbest moest worden ontruimd en opgeknapt (wat de aannemer inspireerde tot een schitterende pastiche op Christo’s ‘inpakkunst’), schuiven die almaar groter wordende Europese gebouwen op richting Leopoldpark, waar nu al het Europees parlement gevestigd is.

Tussen Jubelpark en ring (en rond de Belliardstraat, parallel aan de Wetstraat) bevinden zich vanouds een aantal “technocratische” ministeries – Sociale Zaken, Arbeid en Tewerkstelling, Verkeer… Een keer de ring overgestoken komen de instellingen in beeld die het centrum van de macht vormen in dit land. Op nummer 16 van de Wetstraat (“de zestien”); de ambtswoning van de premier, deel van een groter complex waarin ook het parlement is ondergebracht. De eerste minister heeft overigens nog een tweede verblijf aan de zijkant van het park, in het jargon de Lambermont (want het hoekhuis tussen Lambermontstraat en Hertogstraat). Verder zijn er nog de tot de verbeelding sprekende kastelen, bekend van televisie: het Egmont-paleis, het lustoord voor de minister van Buitenlandse Zaken vlakbij de Kleine Zavel, of het Kasteel van Hertoginnedal en de Sint-Annapriorij, in de Brusselse groene rand, erg geschikt als de regering geen pottenkijkers wil.

Jean-Luc Dehaene maakte er een goede gewoonte van om daar niet alleen ernst maar ook vertier een kans te geven. Zo mochten de voetbalkampioenen – Club Brugge! – daar steevast zijn vlezige hand schudden in wat moest doorgaan voor een “informele sfeer”. Zeer informeel werd het overigens vorig jaar, toen de premier voor een primeur zorgde door op die bijeenkomst “de sponsors” te bedanken.

PARLEMENT EN PARTIJEN

Formeel gezien speelt het politieke leven van Kamer en Senaat zich af in de algemene vergaderingen, maar dat istheorie. Zowat alle parlementaire beslissingen worden genomen in de vleugel achteraan, die uitkomt op de Leuvenseweg, in het Huis der Parlementsleden.

De ingang van dat Huis is trouwens recht tegenover het mooie, misschien iets te cleane gebouw van het Vlaams parlement. Ondanks de roep om een Nieuwe Politieke Cultuur spelen de grote debatten zich daar niet af onder het glazen dak boven de grote vergaderzaal, maar in meer besloten vertrekken. De werkkamer van voorzitter Norbert De Batselier, bijvoorbeeld. Die kwam minder in de media dan de beruchte “Zaal F” – een verloren lokaal bij de Senaat – maar was zoveel vaker decor van reële en concrete gesprekken met alles wat een beetje vernieuwer wilde heten.

Vernieuwend is alleszins de urbanistische keuze voor de gebouwen van de Vlaamse regering. De meest in het oog springende staan op het Martelarenplein (en de Koolstraat vlakbij), op een boogscheut van de drukke Nieuwstraat – minister-president Dewael zit sneller in een nieuwe jeans dan in het parlement.

Omdat de Belgische democratie altijd wel een particratie zal zijn, zou je verwachten dat die partijen zich rond de Wetstraat nestelen. Toch niet. Alleen de CVP doet dat (nummer 85), sinds ze twee jaar geleden het zoetjesaan legendarische pand aan de Tweekerkenstraat – overigens een zijstraat van de Wetstraat – aan de PSC overliet. De PS en de SP zijn ruimtelijk aan het scheiden. Hier laten de Vlamingen het oude, gemeenschappelijke gebouw (aan de Keizerslaan) aan de Franstalige geestverwanten. Bij de SP is dat bittere financiële noodzaak – de nasleep van Agusta in combinatie met de verkiezingsuitslag. Zij trekt in bij de studiedienst Sevi. Die zit boven de bij dagjesmensen bekende Agora-galerij, een winkelcentrum met hoog migrantengehalte tussen Centraal Station en Grote Markt. Dat is heel wat minder opzichtig dan de VLD in de Melsensstraat. De liberalen krijgen zonder discussie de prijs voor het mooiste partijhuis – ze betalen er dan ook een klein kapitaal voor af – maar toch zijn niet alle VLD’ers er blij mee: ze kunnen hun auto zo moeilijk kwijt in de buurt.

De VU blijft op het Barricadenplein, op een paar minuten stappen van de Wetstraat. Een klein wonder dat ze daar nog zitten, aangezien Jaak Gabriëls, net voor hij naar de VLD overstapte, het partijhuis nog gauw wilde versjacheren. Niet zo ver van de VU vandaan zit het Vlaams Blok, in een morsig flatgebouw aan het Madouplein. Een merkwaardige ligging, want Madou is de poort naar Sint-Joost, waar je de grootste migrantenconcentratie van de Brusselse agglomeratie hebt. Sint-Joost is de deelgemeente waar tot voor kort de onlangs overleden burgemeester Guy Cudell extreem-rechts de pas afsneed. Even verderop (Brialmontstraat, bij de Koningsstraat) hebben de groenen hun zetel.

TWEE PALEIZEN

Bij de klassieke grondwettelijke machten bleven, na parlement en regering, nog twee spelers ongenoemd: de koning en de rechterlijke macht. Albert II werkt recht tegenover het parlement, aan de overzijde van het Warandepark, in de – hoe kan het anders – Paleizenstraat. Iedere maandag komt de premier langs, en verder nodigt de vorst uit wie hij wil. Zijn belangrijkste politieke instrumenten zijn z’n kabinetschef – de onverslijtbare Jacques van Ypersele de Strihou – en de mensen in het gebouw achter de koninklijke tuinen, in de smalle Brederodestraat: de Koning-Boudewijnstichting, eigenlijk de studiedienst van het paleis.

Veel pompeuzer dan het koninklijk paleis is het paleis van justitie, een reusachtige slagroomtaart die boven Brussel uittorent, nog overdadiger zelfs dan de opzichtige gevel van de Nationale Bank aan de Berlaimontlaan. In het paleis van justitie, op een van de hoogste punten van Brussel gebouwd, wordt in tientallen zalen en kamers recht gesproken en gevonnist. In de machtige salle des pas perdus lopen gedaagden te ijsberen. Hier zagen Guy Coëme en Willy Claes hun carrière gekelderd, hier werd Irma Laplasse tot levenslang veroordeeld, meer dan vijftig jaar na haar executie, op deze trappen maakte Paul Marchal naam en dwong Loubna Benaïssa ieders respect af.

De echte rechterlijke macht concentreert zich nochtans hoe langer hoe meer in het belendende kantoorgebouw, richting Louizalaan. Het is daar dat onderzoeksrechters Van Espen, Leys en Bulthé zakenwereld en politici op de huid zitten. En voor wie van spannende spionageverhalen houdt: jawel, België heeft nog altijd een Staatsveiligheid. Op de Meeûssquare, vlakbij de Belliardstraat. Sinds het einde van de Koude Oorlog is de Staatsveiligheid zich daar aan het heroriënteren, in een nogal bedachtzaam tempo: dit jaar viert half Europa “tien jaar val van de Muur”.

ANDERE MACHTEN

Het was koning Boudewijn die de historische term lanceerde: “machten in rechte en in feite”. Ook die laatste groep maakt integraal deel uit van ‘de Wetstraat’. Soms letterlijk, zoals tot voor kort de christelijke arbeidersbeweging (ACV, ACW…), in dat ontzaglijke gebouw dat Huis van de Arbeid heet, het scharnier tussen de Europese instellingen en de Belgische ministeries. Maar het ACV keerde zich onder voorzitter Willy Peirens enigszins af van de dagdagelijkse partijpolitiek, en die ontwikkeling krijgt nu ook een ruimtelijke vertaling: ACV en Co. verhuizen van Brussel-centrum naar de Haachtsesteenweg, ver in Schaarbeek, naar een niet-gebruikte vleugel van het ziekenhuis New Paul Brien, ooit een licht megalomaan project van Roger Nols dat meer dan een decennium nergens toe heeft gediend. Het ABVV blijft bij zijn roots: in de Hoogstraat, begin van de Marollen, niet ver van de plek waar destijds Horta’s prachtige Volkshuis stond en ook vlakbij de partijhoofdzetels van PS en SP. Een merkwaardig pand, overigens. Een onopvallende deur van een rijtjeshuis, een lange gang, en dan, goed verborgen, de top van de radicaalste vakvereniging. Veel gênanter is trouwens de behuizing van de socialistische overheidsvakbond ACOD, een banaal kantoorgebouw op het infame Fontainasplein, jarenlang berucht als het centrum van de jongensprostitutie en nog altijd het Mekka van de herenliefde.

Evenmin in het oog springend is trouwens de behuizing van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), een gebouw in grijze arduin in de drukke en naar benzine stinkende buurt rond het Centraal Station. De katholieke kerk heeft het dan weer heel anders aangepakt. Ook de gebouwen van de Bisschoppenconferentie en haar organismen, het machtige Caritas met zijn vertakkingen en het Katholiek Onderwijs zijn allerminst architecturale hoogstandjes. Maar door alles te groeperen in één kleine, niet te opvallende straat nabij de Wetstraat, heeft dat straatje al jaren een haast mytische bijklank: “de Guimardstraat”.

Naast dat “officiële” middenveld is er een niet-officieel maar daarom niet minder invloedrijk netwerk. Goed, er is nog altijd de Generale Maatschappij, maar haar invloed brokkelt af.

Het gaat trouwens niet om specifieke bedrijven, veeleer om genootschappen van bedrijfsleiders en aanverwante zielen. Zeker in Brussel spelen de Cercles, de Belgische varianten van de Britse clubs, nog altijd hun rol. Vooral de Franstalige Cercles – met als belangrijkste de Cercle Gaulois, die in het Warandepark huist, tussen parlement en paleis. Net zoals bij de Cercle des Nations is lidmaatschap uitgesloten voor vrouwen. Die vinden elkaar in de Cercle Montgomery, aan de Tervurenlaan.

De Vlamingen hebben één club, maar die weegt wel ongeveer even zwaar als alle Franstalige samen: de Warande, in het voormalige Hotel Empain op de hoek van de Zinnerstraat en de Hertogstraat, ook al bij het Park. En onlangs kwam daar nog de tweetalige Cercle de Lorraine bij, een initiatief waarbij een aantal Vlaamse mediamagnaten – Roularta’s Rik De Nolf, Christian Van Thillo van De Persgroep – nauw betrokken waren.

LOBBY

Het is onbegonnen werk om alle honderden lobbykantoren en -organisaties bij de Europese Commissie en het parlement in kaart te brengen. Van al die geldverslindende clubs speelt er eigenlijk maar één echt mee: de European Round Table of Industrialists (ERT). Die Ronde Tafel, die sinds 1984 gevestigd is aan de Henri Jasparlaan 113, is machtiger en invloedrijker dan alle andere lobbykantoren samen. Noem het een “schaduwcommissie”, maar dan uitsluitend bevolkt door het kruim van Europa’s captains of industry. Zoals in alle goede clubs nodigt ook de ERT haar nieuwe leden uit via coöptatie. Maar, zo laat de Europese Ronde Tafel weten, het lidmaatschap is persoonlijk: “Het hangt immers meer af van de persoonlijkheid van de bedrijfsleider dan van zijn onderneming.” Of zoals de ERT het ook zegt: “Hun toewijding en betrokkenheid vormen onze kracht.”

En dat is niets te veel gezegd. De club werd in 1983 opgericht door de bekende Pher Gyllenhammar (1983-88), voorzitter van Volvo. Nadien volgden al even beroemde zakenlui hem op, zoals Philips-topman Wisse Dekker en Jérôme Monod van Suez Lyonnaise des Eaux. Vandaag is Helmut Mauchter (Nestlé) voorzitter, hij kan rekenen op Morris Tabaksblat (Reed Elsevier) en Gerhard Cromme (ThyssenKrupp) als vice-voorzitters. Onder de “gewone leden” – die elkaar alleen al in het kader van de Ronde Tafel twee keer per jaar ontmoeten – veel namen als klokken: André Leysen (Gevaert), Etienne Davignon (Generale) Cor Boonstra (Philips) , Daniel Jansen (Solvay), Manfred Schneider (Bayer), Louis Schweitzer (Renault), Bertrand Collomb (Lafarge), Carlo De Benedetti (Cir Group), en de topmannen van Shell, Nokia, Siemens, Ericsson, Danone, Pirelli, Bertelsmann, Fiat, Rhône Poulenc… Alles samen zijn de ERT-leden verantwoordelijk voor een jaaromzet van meer dan 800 biljoen euro (32.000 miljard frank) of de tewerkstelling van meer dan vier miljoen mensen.

Als privé-organisatie onderhoudt de ERT structurele contacten met de Europese Commissie, de ministerraad en het parlement. Ieder lid verbindt er zich bovendien toe om regelmatig contact te onderhouden met eigen regering en parlement, opiniemakers, pers en werkgeversverenigingen, en daar de standpunten van de Europese Ronde Tafel te verspreiden. En niet zonder succes, zo beklemtoont de ERT altijd trots. Niemand die daaraan twijfelt. Toen hij het voorzitterschap van de Europese Commissie ambieerde, kwam Jean-Luc Dehaene hier z’n geloofsbrieven laten zien.

Met de Europese Ronde Tafel zijn we in de brede schemerzone van de Wetstraat beland. Officieel hoort deze organisatie niet bij de normale instellingen of representatieve gesprekspartners van welke overheid dan ook, maar dat zal de ERT-mensen een zorg wezen. Hun rapporten vormen vaak de blauwdruk voor de toekomstige Europese koers, en meer moet dat voor hen niet zijn.

TAFELEN

Het is zeker ook geen wet van Meden en Perzen dat de belangrijke politieke akkoorden in kabinetten totstandkomen – over parlementen spreekt sowieso niemand als het op echt beslissen aankomt. Om verkennende gesprekken te voeren, netelige kwesties te ontmijnen, of gewoon wat na te babbelen vormen de talloze Brusselse restaurants en cafés het uitgelezen decor. In die zin zijn ze een weliswaar discreet en informeel maar daarom niet minder essentieel deel van de Brusselse Wetstraat. Maar helaas, een goed en volledig overzicht brengen van wie waar met wie tafelt is niet alleen onbegonnen werk, het zou ook overmoedig zijn, en dwaas. Overmoedig, omdat de essentie van de kunst van het voorzichtig aftasten erin bestaat dat die contacten ook achteraf tête à tête blijven. Wat uitlekt of bekend raakt, zijn de minder perfecte voorbeelden uit het genre. Dwaas, omdat de restaurants en cafés die in trek zijn, te snel veranderen om er een vaste catalogus van op te stellen. Wat nu belangrijk is, zal dat morgen bijna zeker niet meer zijn.

Dat voorbehoud neemt niet weg dat er toch een aantal zekerheden bestaan. Goede restaurants hebben immers hun cliënteel, en in een stad als Brussel betekent dat al vlug: hun kleur. Zo is het geen geheim dat alles wat Vlaams-liberaal is de eetgelegenheden op de Vismarkt en het Sint-Katelijneplein frequenteert, hartje Brussel en een paar tientallen meters van het VLD-partijhuis in de Melsensstraat.

Vis voert hier de boventoon, maar iedere politicus heeft zijn voorkeur. Herman De Croo verkiest bijvoorbeeld een meer klassieke keuken, Guy Verhofstadt troont zijn gesprekspartners het liefst mee naar een Italiaan. En niet alleen in die buurt: geen Italiaan met een beetje kwaliteit in Brussel of hij kreeg de premier en zijn gevolg al over de vloer. Vlakbij het parlement, in Schaarbeek of Elsene, het maakt niet uit. Voor oudere collega’s is die Italiaanse manie een opluchting. In hun mond proeven ze nog de zoetzure nasmaak van Verhofstadts Aziatische periode – een culinair eufemisme voor de jaren tachtig.

Minder exotisch, meer Bourgondisch – in de letterlijke betekenis van het woord – is de socialistische smaak. Partijen, vakbond noch ziekenfonds vertonen daarin grote verschillen. De vakbond tafelt graag in de Hoogstraat, de partij trekt ofwel richting Zavel, ofwel naar restaurants als Les Brigittines of Les PetitsOignons, centraal gelegen tussen vakbond en partij. Kwatongen blijven stellig beweren dat bij de discussies over de noodgedwongen statutaire aanpassingen in de nasleep van Agusta een significante minderheid van het partijkader ervoor gewonnen was deze twee restaurants op te nemen in de lijst van Socialistische Coöperaties.

Gefluisterd wordt dat de fijnste papillen toebehoren aan de top van de Socialistische Ziekenfondsen, aan voorzitter Guy Peeters en zijn woordvoerder. Zij appreciëren de keuken van het Royal Windsor Hotel, een etablissement dat flirt met een Michelin-ster, maar ze zijn nog vaker te vinden in het van oorsprong Sardeense restaurant Au pou qui tousse, ooit “ontdekt” door voorzitter Jacques Delors van de Europese Commissie.

Opvallend is dat de restaurantcultuur minder ontwikkeld is in de christen-democratische familie, een man van de wereld als oud-minister Leo Delcroix niet te na gesproken. Een verklaring voor dateigenaardige fenomeen zou de continue bezetting van het machtsapparaat kunnen zijn. CVP’ers eten – aten – ’s middags doorgaans op elkaars ministeries.

De slimsten zoeken het elders. Zij weten dat de “mannen van het paleis” – kabinetschef en zijn adjuncten – graag tafelen in het restaurant van de Universitaire Stichting, aan de Egmontstraat, waar ze ’s middags ook hun vrienden en informanten ontmoeten. Zij houden zich liefst ver van centrum Brussel, zeker van de buurt rond de Zavel, waar de “pakkans” al te groot is, zoals Guy Verhofstadt en Jaak Gabriëls meemaakten bij hun eerste gesprekken in de Au Duc d’Arenberg over wat later de VLD zou worden.

Voorzichtigheid is geboden met De Ultieme Hallucinatie in de Koningsstraat, erg m’as tu vu bij politici uit de provincie. Vraag is of dat verstandig is, gelet op de inderdaad zéér “Vlaamse” overtuiging van de uitbater.

Neen, om discreet te tafelen moet men elders heen. De Louizalaan heeft een exquise en dure Japanner – dat laatste zorgt al meteen voor een stevige selectie – en iedereen heeft verder wel zijn geschikt adresje.

Zo is er ten slotte Le Danube Bleu, een discreet restaurant in een straatje achter het perifere Montgomeryplein, een obscure trefplaats voor samenzweerders van allerlei gezindte.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content