Algemene straffeloosheid voor oorlogs- misdaden behoort tot de verleden tijd. De internationale tribunalen dwingen daders voortaan minstens slimmer te werk te gaan.

De Frans-Canadese Louise Arbour (1947) is sinds oktober 1996 openbare aanklager van de ad-hocoorlogstribunalen voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda. Van het pessimisme en de moedeloosheid die ze bij haar aantreden in Den Haag en Arusha aantrof, is er vandaag geen spoor meer. Waarnemers zijn het erover eens dat beide tribunalen nu efficiënter en doelgerichter werken, de Verenigde Naties hebben meer middelen ter beschikking gesteld, er zijn belangrijke arrestaties gebeurd, en eindelijk zijn ook de eerste vonnissen uitgesproken. Halfweg haar ambtstermijn maakt Justice Arbour een voorlopige balans op.

Het Rwanda-tribunaal heeft eerder deze maand zijn eerste twee vonnissen geveld. Het zijn meteen de eerste veroordelingen wegens genocide die een internationale rechtsinstantie ooit uitsprak. Ten tijde van het proces van Nürnberg was genocide nog geen officieel erkende misdaad.

LOUISE ARBOUR: Dat is zo. De conventie over volkerenmoord werd pas aangenomen in 1948, als antwoord op de verschrikkingen van de holocaust. De uitspraken van het Rwanda-tribunaal kun je inderdaad zien als het volwassen-worden van die conventie. Het heeft vijftig jaar geduurd om de lessen van Nürnberg in een efficiënte juridische procedure te vertalen.

Wat zijn de verschillen tussen het proces van Nürnberg en de huidige ad-hoctribunalen?

ARBOUR: Nürnberg was het proces van de overwinnaars van de oorlog. Dat had heel wat praktische gevolgen: de geallieerden hadden het grondgebied waarop het gerechtelijk onderzoek werd gevoerd, totaal in hun macht. Wij hebben in Rwanda en in het voormalige Joegoslavië geen macht over het leger en de politie. Zij konden alle beschuldigden onmiddellijk achter de tralies zetten. U weet hoe moeilijk het voor ons is geweest om verdachten te arresteren, zeker in het voormalige Joegoslavië. De geallieerden konden zonder enige moeite alle verslagen en documenten in beslag nemen, wat het gerechtelijk onderzoek een stuk sneller deed verlopen. Ze hadden ook een staf waarvan wij alleen maar kunnen dromen: ze hadden het hele Duitse leger tot hun beschikking.

In Nürnberg waren er bovendien vier hoofdaanklagers: een Amerikaan, een Brit, een Fransman en een Rus. Ze moesten dus minder tijd investeren in pogingen om verschillende juridische culturen, de Angelsaksische common law en de continentale droit civil, met elkaar te verzoenen. Nürnberg was niet echt een internationale inspanning, de ad-hoctribunalen zijn dat wel. Wij werken met mensen van vijftig tot zestig verschillende nationaliteiten. Het is absoluut niet gemakkelijk om al die juristen, vaak haarklovers door beroepsmisvorming, te doen samenwerken.

Wat moeten we precies verstaan onder de juridische termen “genocide”, “misdaden tegen de menselijkheid”, “schendingen van het oorlogsrecht”…?

ARBOUR: Genocide is het toebrengen van lichamelijk letsel, het moet niet om moord gaan, aan een groep van mensen die een nationale, etnische, religieuze of raciale entiteit vormen, met de specifieke bedoeling die entiteit geheel of gedeeltelijk te vernietigen.

Etnische zuivering dus?

ARBOUR: Met dat begrip moeten we uitkijken. Als de etnische zuivering, bijvoorbeeld, bestaat in het deporteren van een bevolkingsgroep, kan er sprake zijn van genocide, zij het niet per se. Zoals ik net zei, de bedoeling om de groep te vernietigen moet manifest aanwezig zijn.

Etnische zuivering valt meer onder misdaden tegen de menselijkheid: een reeks van inhumane daden, zoals moord, slavernij, marteling en verkrachting, gericht tegen een burgerbevolking. Het karakteristieke is dat daarbij sprake moet zijn van een uitgebreide of systematische onderneming. Eén moord of verkrachting is niet voldoende om te spreken van een misdaad tegen de menselijkheid.

Bij schendingen van het oorlogsrecht gaat het weer om dezelfde soort handelingen: moord, marteling, gijzeling, aantasten van de menselijke waardigheid…, maar deze misdaden moeten begaan zijn tijdens een gewapend conflict.

Het Rwanda-tribunaal heeft in de zaak-Akayesu een veroordeling uitgesproken wegens verkrachting. Was verkrachting ook in Nürnberg al erkend als schending van het internationaal humanitair recht?

ARBOUR: Het werd geacht begrepen te zijn in het concept “misdaad tegen de menselijkheid”, maar er was geen aandacht voor het gebruik van seksueel geweld als instrument van oorlogvoering. Terwijl er heel wat historische bewijzen zijn van afgrijselijke seksuele mishandeling begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het Akayesu-vonnis is erg belangrijk omdat het een internationale strafrechtelijke definitie voor de term verkrachting geeft.

De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat ander seksueel geweld dan verkrachting – in de Akayesu-zaak ging het om een jonge vrouw, die gedwongen werd naakt te paraderen voor een heleboel mensen – ook een misdaad tegen de menselijkheid kan inhouden. En het allerbelangrijkste is dat volgens de rechters in Arusha zowel verkrachting als ander seksueel geweld wel degelijk daden van genocide kunnen zijn.

In de gevangenis van Arusha zitten behoorlijk wat kopstukken van de Rwandese genocide vast. Waarom is het zoveel moeilijker om de hoofdverantwoordelijken van de volkerenmoord in ex-Joegoslavië achter de tralies te krijgen?

ARBOUR: De omstandigheden zijn heel anders. De Rwandezen die wij proberen op te sporen, hebben allemaal hun land verlaten. Zij moeten ergens bescherming zien te vinden, maar slagen daar vaak niet in – waarom zou een staat iemand willen beschermen die de hele internationale gemeenschap wil aanklagen? Het komt er dus op neer om hen te lokaliseren en de plaatselijke regering ertoe te bewegen met ons samen te werken. We hebben mensen kunnen laten arresteren in heel Afrika, in Europa en in de Verenigde Staten.

Maar in ex-Joegoslavië is er geen massale exodus geweest van mensen die betrokken kunnen zijn geweest bij oorlogsmisdaden. Integendeel, het vredesakkoord van Dayton heeft iedereen vastgevroren op de plaats waar hij zich toen bevond. De Veiligheidsraad heeft Kroatië, Bosnië en Servië de verplichting opgelegd onze arrestatiebevelen uit te voeren, maar dat verdommen ze. Zo eenvoudig is het.

En er is geen beterschap merkbaar?

ARBOUR: Sinds de zomer van vorig jaar zijn er heel wat nieuwe arrestaties gebeurd. Dat is ongetwijfeld ons belangrijkste succes van de voorbije twee jaar. Toen ik in de herfst van 1996 openbaar aanklager werd, zaten er in de gevangenis van Scheveningen zeven mensen in hechtenis. Het algemene aanvoelen was dat er geen realistische vooruitzichten waren op verdere aanhoudingen.

Het was voor mij meteen duidelijk dat we deze patstelling moesten proberen te doorbreken in Bosnië, waar de oorlog het hardste had gewoed en waar de internationale gemeenschap dertigduizend troepen had. Het kwam erop aan de Navo te overtuigen hun mandaat zo te interpreteren dat ze ons konden vooruithelpen. Onze strategie om te gaan werken met “dagvaardingen onder zegel”, waarbij de beschuldigde niet op de hoogte wordt gesteld van de aanklacht, heeft hen over de brug geholpen. Ze beperken de risico’s die een aanhoudingsoperatie meebrengt.

Is er enige evolutie in de samenwerking met de verschillende partijen in het conflict?

ARBOUR: Niet zoveel als ik zou willen. De arrestatiebevelen worden nog steeds niet uitgevoerd. In de Republika Srpska heeft de regering wel enkele vrijwillige overgaven gestimuleerd en wordt er gemakkelijker informatie gegeven. Ook de regering van Kroatië heeft Bosnische Kroaten aangemoedigd zelf naar den Haag te komen, maar inzake informatieverstrekking en documenten overdragen, scoren ze ondermaats. En de houding van de Federale Republiek Joegoslavië is over de hele lijn onaanvaardbaar.

Waarom heeft u de voormalige Bosnisch-Servische leider Radovan Karadzic en zijn militaire bevelhebber Ratko Mladic, twee hoofdverantwoordelijken voor de gruwelijkheden die zich in het voormalige Joegoslavië hebben afgespeeld, nog niet achter de tralies?

ARBOUR: Ik denk dat we nu zover zijn dat ze kwetsbaar zijn geworden. Het valt niet meer uit te sluiten dat hun eigen regering hen arresteert of dat de Navo-troepen hen oppakken. En hoe realistischer deze twee scenario’s worden, des te groter wordt ook de kans dat ze zich vrijwillig zullen aangeven. Maar het zou onverantwoord zijn van mij hun arrestatie te eisen als het risico groot is dat dit op een bloedbad uitloopt.

Maar ja, met de successen van het voorbije jaar wordt een mens wel ambitieuzer en ongeduldiger. Ik wil vooral vermijden dat we het verkeerde signaal uitzenden, dat sommige mensen altijd de dans zullen ontspringen. Daarom is de veroordeling van Jean Kambanda door het tribunaal in Arusha ook zo belangrijk. Deze man was eerste minister tijdens de genocide! Hij staat op hetzelfde politieke topniveau als een Radovan Karadzic. Ik denk dat dit vonnis anderen wel even aan het denken zal zetten.

Kan het Rwanda-tribunaal geen partijdigheid worden verweten? De misdaden van de overwinnaar, de huidige regeringspartij RPF, worden niet bestraft.

ARBOUR: In de eerste plaats moet je rekening houden met het mandaat dat de Verenigde Naties ons heeft gegeven: het Rwanda-tribunaal is enkel bevoegd voor misdaden gepleegd in 1994. We hebben ook geen onbeperkte middelen. We moeten dus prioriteiten stellen. En we moeten realistisch zijn over de omstandigheden waarin we werken.

De politieke omstandigheden ook…

ARBOUR: Die spelen enkel een rol voor het vergaren van bewijsmateriaal.

Als uw medewerkers in Rwanda in een bepaalde richting beginnen te onderzoeken, vliegen ze wellicht gewoon het land uit.

ARBOUR: Dat weet ik niet. Het hangt ervan af hoe ze hun onderzoek uitvoeren.

Dus u acht het niet onmogelijk om Tutsi-geweldplegers voor de rechtbank te brengen?

ARBOUR: Het behoort tot ons mandaat, dat in ieder geval. Ik zal nooit onthullen welke onderzoeken er op dit ogenblik lopen en hoever ze gevorderd zijn. Maar ik zal ook nooit suggereren dat er delen van ons mandaat zijn die we niet kunnen uitvoeren. We zullen alles doen wat ons gevraagd is. Wanneer het tribunaal zijn werkzaamheden heeft beëindigd, zullen anderen, historici, politici, politicologen, journalisten het oordeel vellen of we historisch accuraat zijn geweest. Dat geldt zowel voor het Rwanda-tribunaal als voor dat over ex-Joegoslavië.

Het uiteindelijke doel van de ad-hoctribunalen is bijdragen tot de nationale verzoening in de conflictgebieden en door afschrikking herhaling van de gruweldaden te voorkomen. Slaagt u daarin? We hebben nu weer het geweld in Kosovo en in Oost-Congo.

ARBOUR: Nationale verzoening is een proces op lange termijn. We spreken hier over de volgende generatie, die niet de last mag moeten dragen van een waarheid die nooit is verteld. Over een eventueel afschrikkingseffect moeten we realistisch zijn. Ook nationaal strafrecht, hoe stringent het soms ook is, heeft nog geen enkel land misdaadvrij gemaakt. Er bestaan twee vormen van afschrikking, een individuele en een algemene. De individuele is de eenvoudigste: je weerhoudt een concrete persoon van een nieuwe misdaad, meestal door hem achter de tralies te zetten. Je hebt daarmee ook invloed op de omgeving van de betrokkene. Als wij nu enkele grote leiders van genocide in de cel hebben, destabiliseren we voor een stuk ook de hele achterban van deze figuren.

Algemene afschrikking is veel complexer. Dat functioneert alleen als mensen echt het gevoel hebben dat ze risico lopen. Daarvoor zijn we niet ver genoeg. Maar daarom is het vonnis over Kambanda alweer zo van belang: het is een krachtig signaal dat de oude tijden van complete straffeloosheid voorbij zijn.

Trouwens, ook in het nationaal recht zal een crimineel die tegen de lamp is gelopen, vaak proberen het een tweede keer slimmer aan te pakken. Je moet dan als openbaar aanklager ook slimmer worden. Je kunt niet weten of onze activiteiten enig effect hebben op wat er nu gebeurt in Kosovo. Maar als er misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden worden gepleegd, denk ik dat het niet meer zo open en bloot zal zijn. Men zal het slimmer spelen. En wij dus ook.

Voert u op dit ogenblik daadwerkelijk onderzoek in Kosovo?

ARBOUR: Ja.

Volgens het rapport van de speciale VN-commissie zijn er aanwijzingen dat in Oost-Congo het internationaal humanitair recht ook met voeten is getreden. Zou het Rwanda-tribunaal ook bevoegd moeten worden om deze misdaden te onderzoeken?

ARBOUR: Het zou volledig ongepast zijn van mij om te gaan dicteren wat er in het mandaat van het Rwanda-tribunaal zou moeten staan. Als dit een permanent tribunaal zou zijn, zou het inderdaad de openbare aanklager zijn die bepaalt of dit dossier prioriteit moet krijgen. Maar in dit geval gaat het om een zuiver politieke beslissing. Ik ben geen politica.

Is het realistisch van de Verenigde Naties om de betrokken staten te vragen zelf een gerechtelijk onderzoek te beginnen naar eventuele misdaden?

ARBOUR: Wel, ze kunnen het altijd vragen. Maar dit is zeker geen alternatief voor een onafhankelijk internationaal onderzoek. Maar ik weet niet of de Verenigde Naties, nu de beslissing tot oprichting van een permanent tribunaal is gevallen, geneigd zullen zijn nog veel meer ad-hoctribunalen op te richten.

Indien ze u ermee belasten…

ARBOUR: …dan doe ik het. Dan moeten we daar natuurlijk ook de passende middelen voor krijgen. We gaan het werk waarmee we bezig zijn, niet laten schieten om ons in iets nieuws te gooien.

Deze zomer werd tijdens een internationale conferentie in Rome beslist een Permanent Internationaal Tribunaal op te richten.

ARBOUR: Het is een wonder dat de onderhandelaars tot een overeenkomst zijn gekomen. Ik kan me grotendeels vinden in wat er in Rome werd beslist. Het Permanent Tribunaal zal iets zwakker staan dan de ad-hoctribunalen, omdat de clausules over de samenwerking van de nationale staten niet bijzonder sterk zijn. Ik ben ook niet heel gelukkig met de algemene voorrang die nationale rechtbanken krijgen. Ik verwacht dat het internationale tribunaal voortdurend conflicten zal hebben met nationale rechtbanken over het afstaan van zaken. Maar dat er een volledig onafhankelijke aanklager komt, is dan weer een zeer grote verwezenlijking.

Er zijn zoveel brandhaarden in de wereld, waar mogelijk oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid worden gepleegd. Neem alleen al maar Congo, Algerije, Sudan… Zal het Internationaal Tribunaal niet vanaf de eerste dag overstelpt zijn met werk?

ARBOUR: Het Permanente Tribunaal zal geen retroactieve bevoegdheid hebben, dus naar voorbije conflicten wordt geen onderzoek meer gepleegd. Maar de openbare aanklager zal inderdaad over een goed onderscheidingsvermogen moeten beschikken om de juiste prioriteiten te stellen.

Bestaat hier geen gevaar van politieke beïnvloeding?

ARBOUR: De openbare aanklager moet een sterke, totaal onafhankelijke persoon zijn, die kan weerstaan aan alle politieke druk. Want het zou naïef zijn te denken dat er geen pogingen zullen worden ondernomen om de openbare aanklager te beïnvloeden.

Bent u kandidaat?

ARBOUR: Neenee.

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content