Hubert van Humbeeck

De politieke lente in Congo was dus van korte duur. De opmars van Laurent-Désiré Kabila werd anderhalf jaar geleden met gunstig oog gadegeslagen: als de kliek van dictator Mobutu Sese Seko een keer zou zijn verdreven, zou er ruimte komen voor een regime met een blik op de noden van het volk. Er zou een begin worden gemaakt met de wederopbouw en de bodemschatten zouden, bij manier van spreken, iedereen rijk maken – in de eerste plaats natuurlijk de uitbaters van de mijnen, maar uiteindelijk ook de Congolezen zelf. Het gerucht wou dat de Amerikanen het zelf zo hadden geregeld, of anders wel de Zuid-Afrikanen. Nelson Mandela bemoeide zich persoonlijk met de afwikkeling van de kwestie; zijn vice-president Thabo Mbeki gewaagde van het begin van een Afrikaanse renaissance. Alleen het oerdegelijke Engelse blad The Economist herinnerde vorige week nog even aan de woorden van wijlen Mobutu, de oude krokodil, die altijd stelde dat de keuze ging tussen hem en de chaos.

Hoe en waarom het verkeerd liep, doet er nu nog weinig toe. Bij de huidige gang van zaken lijkt de voorzichtige Belgische diplomatie het bij het rechte eind te hebben gehad: de kat uit de boom kijken en met iedereen blijven praten. Het is niet de schuld van Brussel dat niet meer Belgen ingingen op de dringende invitatie om Kinshasa te verlaten. Het is voor door de wol geverfde Afrikagangers niet zo ongewoon dat een stad een paar dagen zonder elektriciteit valt. De vraag is wat er moet gebeuren als het straks echt lastig wordt. De vorige operatie, waarbij troepen in de buurt van het naburige Brazzaville werden ondergebracht, kostte scheppen geld. Maar kan de regering het zich veroorloven om die koppige lui daar werkelijk te laten zitten, als het pijn gaat doen?

In wezen voert de ketting van gebeurtenissen in Midden-Afrika van de voorbije jaren terug naar het akkoord van Arusha. Dat kwam tot stand nadat een leger van eerder naar Uganda verdreven Tutsi, verzameld in het Front Patriotique Rwandais, in het begin van de jaren negentig Rwanda binnenviel, in een poging om het regime van toenmalig president Juvénal Habyarimana omver te werpen. Toen de oorlog stokte, trad de westerse diplomatie in actie. Ze bracht alle betrokkenen bijeen in de Tanzaniaanse stad Arusha, om te proberen een brede structuur van machtsdeling af te spreken. Dat zinde geen van de partijen die, zo bleek achteraf, de tekst wel ondertekenden maar geenszins van plan waren om hem ook te respecteren.

Het akkoord van Arusha was een soort van Belgisch compromis, waarbij de lijnen van macht en invloed zeer precies waren getrokken. Een beetje zoals een overeenkomst over Brussel bij ons nauwkeurig becijfert hoeveel vertegenwoordigers Vlamingen en Franstaligen in deze of gene commissie moeten hebben, maar niets zegt over hoe de verloedering van de stad moet worden aangepakt. Arusha temperde zo het altijd sluimerende etnische conflict niet, of leidde het niet in goede banen. Het werd er integendeel in benadrukt: of hij of zij dat nu wou of niet, iedereen was in de eerste plaats een Hutu of een Tutsi. Bestaande partijen werden uit elkaar gerukt, gematigde politici in het ene of het andere kamp gedwongen. Arusha was in die zin op papier een prachtig akkoord, maar het bevatte tegelijk ook de kiem van het geweld dat in 1994 losbarstte.

Dat wil niet zeggen dat wij onze kennis niet ter beschikking moeten stellen, of niet moeten proberen om te helpen. Het was, bijvoorbeeld, achteraf gemakkelijk om te zeggen dat België geen blauwhelmen naar Rwanda had moeten sturen; er was op dat moment helaas niemand anders om dat in onze plaats te doen.

Waarnemers ter plaatse, die elders in dit blad aan het woord komen, vermoeden dat Kabila zich in zijn thuisprovincie Katanga zal terugtrekken, om de strijd van daaruit verder te voeren. Aangezien de Kivu-provincie nu al door Rwandese en Ugandese troepen wordt gecontroleerd, is de etnische opdeling van Congo daarmee zo goed als een feit. Het is een ontwikkeling waar de internationale gemeenschap huiverig tegenover staat, omdat ze de voorbode is van een niet te stoppen verkaveling van het continent – met de eindeloze oorlogen die daarmee gepaard zullen gaan. De voorbeelden van Somalië, Liberia en Sierra Leone zijn er om aan te tonen dat, als de strijdende partijen dat willen, het ook zal gebeuren. Bovendien is de tijd voorbij dat Europa in zo’n geval massaal soldaten aanvoert om de oorlog van deze of gene te voeren.

Toch zal snel de eeuwige vraag rijzen: hoelang kan je blijven toezien hoe mensen elkaar de strot oversnijden – zoals bij de genocide in Rwanda het geval was? Wie moet dan wat doen, op welk moment? En wie is er daarna verantwoordelijk voor de doden? Als er inderdaad een etnische oorlog begint in Congo, wordt dat ook voor ons dansen op een slappe koord.

Bijna veertig jaar na de onafhankelijkheid ligt Midden-Afrika voor de meeste Belgen verder af dan ooit tevoren in deze eeuw. Maar hoezeer we dat misschien ook zouden willen, het laat ons nog niet los. En overigens past het ons, in de Europese Unie, om bescheiden te blijven. De bomaanslag in het Noord-Ierse stadje Omagh is er om ons daaraan te herinneren.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content