De zaak-Dirk Vijnck is één keer gebeurd ‘en zal nooit meer gebeuren’, zei Open VLD-voorzitter Bart Somers vorige week. Toch lijkt het ‘kopen’ van loyauteit een essentieel onderdeel van de liberale partijcultuur. Zelfs het omgekeerde is er mogelijk: geld afhandig maken en dan elimineren. Dat blijkt alvast uit Wat ik zag was ontnuchterend, het boek van voormalig VLD-penningmeester Leo Goovaerts. Een voorpublicatie.

Leo Goovaerts werd in de jaren tachtig als penningmeester van de VLD binnengehaald door zijn vroegere stagiair Patrick Dewael. Hij behoorde samen met Guy Verhofstadt, Patrick Dewael en Karel De Gucht al snel tot de sterkhouders van de partij. Hij belandde in het pluche van de Senaat en alles leek leuk… tot het over geld ging. Dan speelden plots andere wetten.

In 1988 redde Leo Goovaerts de nog jonge Verhofstadt van een persoonlijk faillissement en de politieke ondergang, dankzij een lening van omgerekend 50.000 euro. Verhofstadt betaalde de lening nooit terug, het kwam na jaren sudderen tot een openlijke clash, een politieke liquidatie van Goovaerts en een proces dat tot vandaag loopt. Knack publiceert deze week een aantal cruciale passages uit het boek.

De lening

En zeggen dat ik ooit zo welkom was geweest in de VLD en de toenmalige PVV. Ik werd er in 1988 binnengehaald als een financiële redder-in-nood en Verhofstadt, ‘ da joenk‘ met zijn tomeloze ambitie, wou me dicht aan zijn zij. Al enkele jaren was ik werkzaam als adjunct-penningmeester, toen Verhofstadt verveeld moest toekijken hoe anderen het laken naar zich toe trokken binnen de partij. Bovendien kampte hij met ernstige financiële problemen, een direct gevolg van kiescampagnes die veel gekost en te weinig opgeleverd hadden. De partij (die toen nog PVV heette) verkeerde voortdurend in acute geldnood en Verhofstadt zelf ging het niet beter af. Daarom klopte hij in het najaar van 1988 bij mij aan.

‘Wilfried Martens, de premier, had me vorig jaar beloofd dat we opnieuw samen zouden regeren, maar hij heeft zijn belofte gebroken’, klaagde Verhofstadt. Belofte maakt schuld, maar enkel voor diegenen die erin geloven. En Verhofstadt had erin geloofd.

‘Nu we in de oppositie zitten, voelen we bijna fysiek de financiële moeilijkheden van de partij. En voor mij ziet het er ook niet zo gunstig uit, Leo…’

Enerzijds had Verhofstadt schulden aan de partij – hij had geld uit de kas gebruikt voor persoonlijke campagnes – en anderzijds kwam er na 1987 te weinig geld binnen.

‘Annemie wil de schulden niet aflossen’, verzuchtte Verhofstadt meermaals. Dat klopte natuurlijk. Neyts had halfweg de jaren tachtig een partij zonder middelen aangetroffen en in 1988 stonden er gemeenteraadsverkiezingen op de agenda. Voor die gelegenheid wou ze een grootse campagne opzetten die haar intense nationale bekendheid zou opleveren. Officieel heette het de campagne van de partij te zijn en zo was ze ook aan het partijbureau voorgelegd, maar we kregen alleen het hoofd van Neyts te zien. Omdat onze voorzitster zichzelf wou promoten met al het beschikbare partijgeld en er op dat moment nauwelijks iets voorhanden was, was de schuldaflossing van Verhofstadt meer dan welkom. Een noodzaak zelfs.

Maar er was meer aan de hand. Verhofstadt wist dat de tijdelijk functionerende penningmeester van de PVV mij heel recent gecontacteerd had. Hij waarschuwde dat Verhofstadt ‘zware politieke problemen’ te wachten stonden als hij niet snel zijn schuld aan de partij afloste. ‘We kunnen zo niet verder, Leo’, drukte hij me op het hart. ‘Guy heeft tussen 1985 en 1987 voor hem bedoelde facturen door de partij laten betalen en allerlei uitgaven gedaan die niet gebudgetteerd waren. De PVV is door zijn toedoen in een onhoudbare schuldspiraal terechtgekomen. We kunnen de lonen van ons personeel haast niet meer betalen. Dat moet snel rechtgezet worden.’

Ik moest de boodschap aan Verhofstadt overmaken en hem aanmanen om onmiddellijk voldoende geld in de partijkas te storten.

Daar hadden we het dus allemaal over, die dag in het najaar van 1988. Verhofstadt keek bedrukt. De enthousiaste, bevlogen jongeling was platgeslagen door zijn eigen schulden. Hij wou een toekomst, maar zijn financiële situatie liet niets meer toe. Overleven leek uitgesloten. Verhofstadt haalde enkele papieren boven om zijn hachelijke situatie toe te lichten. Ik haalde de lijst met crediteuren en debiteuren van de penningmeester boven.

‘De schuld gaat naar de zes miljoen frank [150.000 euro], Guy.’

De stem van Verhofstadt stokte. Hij zweeg even, kuchte vervolgens en sprak dan schuchter.

‘Hoe gaan we daaruit geraken, Leo?’ (Let op de ‘we’.)

Stilte.

‘Allez, ik bedoel… Jij bent geslaagd in de advocatuur. Je kent mensen. Je bent niet onbemiddeld. Je, je… Je zou me geweldig helpen.’

Omdat ik oprecht geloofde in solidariteit tussen partijgenoten – zo naïef en enthousiast was ik toen wel – stemde ik toe.

‘Wat wil je dat ik doe, Guy?’

‘Euh, me twee miljoen Belgische frank lenen, zou dat lukken?’

‘Morgen heb je je geld.’

Einde gesprek. Op 12 oktober 1988 stortte ik vanop mijn privérekening twee miljoen Belgische frank, omgerekend bijna 50.000 euro, op de rekening van Verhofstadt met de vermelding ‘lening’.

Ik dacht dat de kous daarmee af was, maar de geldproblemen van Verhofstadt bleken nog ernstiger dan hij had toegegeven. Nog geen jaar later stond hij alweer aan mijn deur.

‘Leo, je weet dat de Europese verkiezingen eraan komen. Ik wil dat je persoonlijk garant staat bij de bank voor de financiering van onze campagne.’

‘Dat begrijp ik niet goed, Guy.’

‘De partij is totaal blut. Dat was ze al en dat is er na de Brussel-stunt van Annemie niet op verbeterd. Willy De Clercq eist geld voor de campagne, want hij wil niet dat de catastrofale uitslag van 1984 zich herhaalt. Ik kan het me niet permitteren om hem af te wimpelen, anders zegt hij zijn steun op om Neyts van haar stoel te krijgen. Je móét tekenen, Leo.’

‘Ja, maar, Guy, om hoeveel geld gaat het nu weer?’

Verhofstadt, zonder dralen: ‘Twintig miljoen frank [500.000 euro].’

Ik schrok en lachte ongemakkelijk. Geen seconde later al schudde ik mijn hoofd. Zo’n zware financiële strop wou ik niet om mijn hals.

‘Uitgesloten’, vertelde ik hem.

De ogen van Verhofstadt vatten vuur. Hij ontstak in een ongeziene woedeaanval, blafte me verwijten toe en smeet me buiten. Het zou niet de enige keer zijn dat hij zo heftig en driftig reageerde. Pas enkele jaren later zou ik vatten dat het zelfs zijn handelsmerk was.

Lening wordt schenking

(Tussen 1989 en 1998 schrijft Leo Goovaerts herhaaldelijk brieven aan Guy Verhofstadt met de vraag om de persoonlijke lening terug te betalen. In 1998 was de schuld al opgelopen tot 3,6 miljoen frank (90.000 euro). Dan doet Verhofstadt hem een voorstel. Goovaerts had intussen wel begrepen dat hij zijn geld nooit zou terugzien. Dat had Verhofstadt hem wel diets gemaakt. Verhofstadt stelde ook niet voor om terug te betalen en Goovaerts te vragen op te hoepelen, wat ook een oplossing zou zijn geweest. )

Ik zou een mooie plaats krijgen bij de volgende verkiezingen, hij zou zijn kuiperijen stoppen en ik moest mijn terugbetalingseis in verband met de lening van 1988 laten vallen.

‘Wat denk je, Leo? De derde plaats op de Senaatslijst bij de verkiezingen van 1999. Da’s toch een knap aanbod, hé?’

Dat was het inderdaad. Zo’n twaalf maanden voor de verkiezingen gunde Verhofstadt me een bijna zekere Senaatszetel. Dat was een aantrekkelijk vooruitzicht, zeker als het alternatief een eeuwig voortdurende hetze tegen mij en mijn werk was. Ik ging akkoord, het partijbureau gaf zijn zegen en op 13 juli 1998 werd een officiële partijmededeling verstuurd. ‘Het partijbureau heeft unaniem aanvaard dat Leo Goovaerts bij de komende parlementsverkiezingen de derde plaats op de Senaatslijst toegewezen krijgt’, stond er.

‘Voilà, ik heb mijn woord gehouden. Nu moet jij wel ophouden met zagen over die lening, hé’, zei Verhofstadt me in de daaropvolgende dagen verscheidene keren. ‘Laten we het maar meteen officieel maken, Leo. Ik zou willen dat je een briefje tekent waarin je meldt dat je afstand doet van dat geld. We zullen het op een fatsoenlijke manier verwoorden, zodat het niet te veel opvalt. Wat denk je?’

We onderhandelden intens over het voorontwerp van Verhofstadt, en uiteindelijk stelden we op 16 juli 1998 een brief op in zijn kantoor in de Senaat. De brief was getekend, de lening was van de baan, dat was het enige wat telde. De ‘definitieve oplossing’ die hij had voorgesteld, was voor hem echter alleen een lokmiddel om op slinkse wijze zijn schuld af te werpen.

Men wou me definitief kwijt en stuurde aan op een defenestratie. De zogezegd directe aanleiding was een interview met mij dat op 4 januari 1999 verscheen in Gazet van Antwerpen. Het was een verdraaide en onjuist weergegeven versie geworden van wat ik de journalist in kwestie verteld had. Die journalist heette Guido Tastenhoye. Enkele dagen na de publicatie zou Tastenhoye ontslag nemen als journalist en voorgesteld worden als de nieuwste aanwinst van het Vlaams Blok. Ik had me niet mogen laten vangen aan Tastenhoye, alweer een inschattingsfout. Goed, in dat bewuste interview benadrukte ik dat het liberalisme van de VLD meer oog moest hebben voor sociale solidariteit, cultuur en bescherming van het privéleven van de burgers. ‘Sociaal liberalisme heeft niets te maken met thatcherisme’, werd ik ook geciteerd.

Die avond, kort na zes uur, had ik Verhofstadt aan de lijn.

‘Wat was dat nu, Leo?’

‘Tja, daar zijn woorden geschreven die ik nooit gezegd heb. Wat denk je?’

‘Dat je een rechtzetting moet eisen, tiens.’

‘Had ik ook in gedachten, Guy. Ik maak een tekstje op en eis dat de Gazet dat morgen publiceert.’

’s Anderendaags verscheen, ergens klein in de rand, mijn rechtzetting in Gazet van Antwerpen.

Die vijfde januari was er een geheime bijeenkomst in de Gentse privéwoning van Guy Verhofstadt. Onder meer Patrick Dewael was erbij. En Karel De Gucht natuurlijk, want als er iemand af te maken is, is de Karel altijd bij de pinken. Ook de persman van de partij was die dag aanwezig. En er was intens contact met Annemie Neyts. Het enige agendapunt van de besloten vergadering: de eliminatie van Leo Goovaerts.

‘Hij moet eruit, Guy’, had Dewael geroepen.

Patrick Dewael was in een ver verleden nog een stagiair geweest van me. Hij wist dat ik hem door en door kende. Hij kon niet wennen aan het idee dat zijn oude meester ook politiek op gelijke voet met hem zou komen. Dat moest tot elke prijs vermeden worden, vond hij. Enkel een exit was op zijn plaats.

‘Jij wil die Goovaerts toch ook weg, Guy. En dat artikel is onze ideale kapstok. Een perfect cadeau voor ons plan: hot topic, snelle reactie van de partij, kordaat optreden en we zijn er voor eens en voor altijd van verlost, van die man.’

De vier aanwezigen gingen akkoord, werkten een scenario uit en verdeelden de rollen. Het plan zou snel en accuraat in werking treden, beloofden ze elkaar voor ze afscheid namen.

Tijdens een vergadering van het partijbureau – op 6 januari, twee dagen later dan, om zeker te zijn dat iedereen terug van vakantie was – werd het bewuste interview effectief op tafel neergelegd.

Er werd een brief van Verhofstadt voorgelezen – de bedenker zelf stak zich weg op de tweede verdieping. In de brief, die was opgesteld en ook met nauwelijks verholen plezier werd voorgelezen door voormalig partijvoorzitster Annemie Neyts in opdracht van Verhofstadt, stelde die laatste de dertig leden van het partijbureau voor een ultieme keuze: hij of Goovaerts. Een van de twee moest verdwijnen.

Het derde en laatste deel van de brief was specifiek tegen mijn persoon gericht. Er werd een rechtstreekse aanval voorgelezen die geen enkele ruimte liet voor nuance. Ieder lid van het partijbureau wist hoe laat het was. De keuze tussen Verhofstadt en Goovaerts werd hen wel héél erg makkelijk gemaakt.

André Denys schraapte zijn keel. ‘Ik ken Tastenhoye, dat is een integer man ( Tastenhoye was nog niet overgelopen naar het Vlaams Blok op dat moment). Goeie journalist. Zeer ernstig en gerespecteerd. Misschien niet de beste pen, maar altijd correct in de omgang. Hij schrijft wat de geïnterviewde zegt. Het is een beetje gratuit om het tegendeel te beweren, Leo. Dat weet je zelf toch ook. Kom nou, je bent over de schreef gegaan en dat moet je maar toegeven ook. Je bent een mol van de CVP. Je wilt onze partij destabiliseren.’

Nadat de hele brief was voorgelezen, kreeg ik een goeie minuut om me te verweren, zo werd me meegedeeld. Vervolgens zou ik de vergadering moeten verlaten.

Even later kwam Rik Daems me opzoeken. ‘Je weet dat ik een vriend van je ben, Leo, en vrienden kan ik niet zien lijden. Je gaat geen leuke periode tegemoet, Leo. Men zet je uit het partijbestuur en je bent je plaats op de Senaatslijst kwijt. Misschien is het beter om de eer aan jezelf te houden. Ben je dat met me eens?’

‘Vergeet het, Rik’, zei ik. ‘Geen sprake van, dat mag je mij niet vragen. Geen haar op mijn hoofd dat daaraan denkt. Dat ze mij eerst een objectieve fout aanwrijven. Iemand verwijten, da’s makkelijk.’

Het scenario had zo’n antwoord niet voorzien. Verhofstadt was ervan overtuigd geweest dat ik zou verschrompelen in het aanschijn van zijn macht. ‘Exit Goovaerts, houdt de eer aan zichzelf’, stond op de laatste pagina van hun scenario, maar dat konden ze dus schrappen.

Het zou hen niet tegenhouden om à l’improviste verder te schoppen. En de beslissing van het partijbureau stond al vast. Ik lag eruit.

De woorden van Daems, ‘mijn vriend’, waren de enige die ik ooit over die beslissing heb vernomen. Geen tekst, geen brief, geen argumenten, geen officieel schrijven. Nee, een topkransje had een scenario uitgeschreven, het partijbureau zijn wil opgelegd en het plan werd tot in de puntjes uitgevoerd.

Verhofstadt bleef de hele tijd onzichtbaar. Hij verschool zich op de tweede verdieping, zijn chauffeur hield de wacht aan de liftdeur, om te verhinderen dat ik naar boven zou gaan en Verhofstadt zelf zou aanpakken. Bange man…

Poma stapt op

(De statutaire commissie van de VLD beslist later dat de uitsluiting van Goovaerts indruiste tegen de statuten van de partij. In 2000 wordt Karel Poma bemiddelaar. Verhofstadt stemt ermee in om Goovaerts – zonder bezoldiging – eerherstel te geven. Hij zou bijvoorbeeld koninklijk commissaris kunnen worden om onder meer de gerechtelijke achterstand in het rechtsgebied Brussel te onderzoeken. Goovaerts gaat akkoord, wetend dat het uitgesloten was zijn geld ooit terug te krijgen.)

Dat liet ik Poma ook weten. Ik had de politiek niet nodig om mijn boterham te verdienen en nog minder om tevreden te zijn. Louter eerherstel wou ik. Verhofstadt had me geïsoleerd en ik wou opnieuw opgenomen worden in mijn sociale omgeving. Was dat in de vorm van een officiële functie, mij niet gelaten, zolang ik maar voor de buitenwereld in ere hersteld zou worden. Dan kon ik alles laten rusten. De bemiddeling schoot vlot op. De besprekingen tussen Verhofstadt en mezelf, telkens via Poma uiteraard, waren erg ver gevorderd. Alle partijen voelden dat de oplossing nabij was. Ik zou niet langer een paria zijn in politieke context.

Op 19 januari 2001 ondertekende ik dan ook, op verzoek van Poma en Verhofstadt, een brief waarin ik afstand deed van de rechtszaak die ik tegen de – intussen – premier van België had aangespannen. Officieel heette dat ‘een conclusie tot afstand van rechtsvordering’. Ik was dus bereid om de rechtszaak te laten vallen, maar ik wou eerherstel.

Ik schreef Poma dat de brief – mijn toegevingen aan Verhofstadt dus: geen rechtszaak meer en geen lening meer terug te betalen door hem – niet aan Verhofstadt gegeven mocht worden vóór hij zijn nieuwe belofte – mijn eerherstel – daadwerkelijk had gerealiseerd. Zo stond het letterlijk in de brief.

Was dat even naïef van me. Poma gaf mijn brief te goeder trouw aan Verhofstadt, waarop die hem natuurlijk prompt naar zijn advocaat stuurde en trots meldde dat ik mijn klacht tegen hem had ingetrokken. Hij voegde de brief toe als een procedurestuk, dat hij aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overmaakte. Poma en ikzelf stonden buitenspel. Vervolgens werd Poma gedwongen om een brief aan de rechtbank te schrijven. Daarin was onomwonden te lezen dat noch hijzelf noch Verhofstadt ooit enige toegeving had gedaan aan mij. Lees: dat verhaal over een koninklijk commissaris heeft Goovaerts uit zijn duim gezogen.

Of hoe ook Poma naar de pijpen van onze premier moest dansen.

Op een uitgekiende, strategisch vernuftige manier probeerde Verhofstadt me voor de rechtbank onderuit te halen, door te manipuleren en malafide technieken toe te passen, door een boulevard van valse en gebroken beloftes aan te leggen, door de hele tijd met mijn voeten te spelen. En Karel Poma voortdurend om de tuin te leiden.

Dat laatste overigens tot grote ergernis van Poma. Op 27 januari 2004 stuurde Poma me een kopie van een handgeschreven brief die hij aan Karel De Gucht had gericht.

In de brief voor de partijvoorzitter stond: ‘Karel, deze brief om u mede te delen dat ik heden, 27 januari 2004, ontslag neem als lid van de Nationale Statutaire Commissie, en dus ook als voorzitter van die commissie. Tevens stel ik een punt achter elke andere activiteit binnen de VLD. Hoogachtend, Karel Poma.’

Veel duidelijker was onmogelijk, me dunkt.

LEO GOOVAERTS, ‘WAT IK ZAG WAS ONTNUCHTEREND – PASSAGE VAN EEN PENNINGMEESTER BIJ DE VLD, VAN HALEWIJCK, 208 BLZ., 17,5 EURO.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content