Net als vorig jaar hebben de Oostenrijkse skiërs dit jaar de wereldbeker gedomineerd. Vanaf morgen kunnen ze in het Italiaanse Bormio de oogst binnenhalen. Ook Belgiës beste skiër, Jerke Van den Bogaert, hoopt binnenkort wereldbekerpunten te verzamelen.

Het skiseizoen 1999-2000 was meer dan ooit het jaar van de Oostenrijkers. Bij de mannen vinden we voor de start van de slotvierdaagse zeven Oostenrijkers in de toptien. De grote slokop, de zekere winnaar van de wereldbeker, is de 27-jarige Herman Maier, beter bekend als the terminator.

Twee seizoenen geleden won Maier de WB voor het eerst, vorig jaar moest hij in extremis de Noor Lasse Kjüs laten voorgaan. Dit jaar regeerde Maier van de start tot de finish over de afdaling, de super-G en de reuzenslalom. Nog tot en met de Olympische Spelen van 2002 in Salt Lake City is hij de grote inspirator van het Oostenrijkse skiën.

Bij de vrouwen is de score minder indrukwekkend met vier op tien, maar niet één ander land kon meer dan één skister in de toptien krijgen. De wereldbekerwinnares van vorig jaar, Alexandra Meisnitzer, moest geblesseerd afhaken in het begin van het seizoen. En voor de algemene eindzege duelleren twee Oostenrijkse meisjes, Renate Götschl en Michaëla Dorfmeister.

Het Oostenrijkse succes hoeft niet te verbazen. Het jaarbudget van de Oostenrijkse skifederatie, die veel steun krijgt van vooral de overheid en privé-sponsors, bedraagt zo’n kleine 300 miljoen frank. Ter vergelijking, de Duitsers beschikken over 120 miljoen. Met al dat geld kon de federatie een strakke hiërarchische structuur op poten zetten. Honderd professionele coaches staan ter beschikking van de 53 skiërs die deelnemen aan de wereldbeker, de Europabeker en de andere wedstrijden van de Internationale Skifederatie. De kinesisten, artsen en technici zijn niet eens meegerekend.

Bedrijven die skilatten, stokken, bindingen en dergelijke fabriceren, staan met zakken vol geld klaar om te mogen deelnemen. En ook de verschillende skigebieden, clubs en scholen doen hun duit in het zakje. Door de enorme concurrentie en de ondersteuning door de media kent Oostenrijk een onwaarschijnlijke voorsprong vergeleken met de andere traditionele skilanden.

Maar deze ogenschijnlijke luxepositie heeft ook een schaduwzijde: buiten Oostenrijk vermindert de interesse voor het skiën zienderogen. Sponsors haken af, de kijkcijfers in Zwitserland, Italië en vooral Frankrijk zijn gekelderd.

Eén Belg heeft startrecht in de wedstrijden voor de wereldbeker: de twintigjarige Jeroen ‘Jerke’ Van den Bogaert.

Jerke Van den Bogaert: Maier maakt het verschil met de anderen omdat hij geen respect heeft voor bijvoorbeeld de parcours. Hij blaakt van zelfvertrouwen en doet wat anderen niet durven. De manier waarop hij de bochten aansnijdt, de klappen op z’n buitenski opvangt omdat hij er geen druk op zet, is onwaarschijnlijk. Hij gaat zitten, terwijl de anderen dat nog niet durven, ook als hij nog geen volledige controle heeft. Wat kan en wat niet, voelt hij intuïtief aan. Technisch en fysiek moet hij dan ook perfect zijn.

Internationaal was er de doorbraak van de korte ski, een paar Sloveense skiërs bereikten verrassend de top.

Van den Bogaert: Op de slalom heeft die korte ski een revolutie veroorzaakt. Sommigen gebruikten ze van in de beginfase van het seizoen, anderen hebben afgewacht. Gevolg is dat niemand heeft kunnen domineren. Alleen de Zwitser Didier Plaschy kwam tweemaal als de beste uit. Vandaag is het niet langer de beste techniek die doorslaggevend is, nu zijn motivatie, kracht en engagement veel belangrijker. De korte ski zorgt voor meer snelheid, achteruithangen heeft minder dramatische gevolgen. De korte ski brengt ook minder schade toe aan de pistes. En je krijgt verrassingen vanuit het achterveld. De eerste vijftien op de startlijst zijn niet meer de eerste vijftien aan de aankomst. Overigens zijn alle skimerken voortdurend aan het testen, ze zoeken naar de ideale radius van de ski, experimenteren met voetplaten die de schokken nog beter kunnen opvangen…

En de Slovenen zijn ongelooflijk goed op de slalom. Zela Pretnar leidt de WB-stand, bij de mannen behoren Vrhovnik, Kunc en Kosir tot de toptien. Slovenië heeft trouwens een skitraditie. Er zijn trainingsfaciliteiten en financiële middelen, er is een goede structuur, en de nodige sportmentaliteit.

Jij hebt zo goed als je eerste volledige seizoen in de sneeuw achter de rug. Is dat meegevallen?

Van den Bogaert: Redelijk. Ik heb goed geskied op het Belgische kampioenschap in Flaine met drie titels, en heb een internationale wedstrijd gewonnen in het Oostenrijkse Fügen, vrij kort na dat BK. Maar echt tevreden ben ik niet. Ik heb niet de vooruitgang kunnen boeken waarop ik had gehoopt. Voor het eerst heb ik immers bijna professioneel geleefd voor mijn sport. In juli en augustus zat ik al in de sneeuw. En aan het eind van de maand november had ik veertig trainingsdagen achter de rug, met de hulp van een Franse privé-trainer die ik in Tignes had ontmoet.

Wat training betreft, loopt het trouwens goed, op technisch vlak heb ik heel wat bijgeleerd. Maar in de wedstrijden zie ik nog te weinig resultaat. Recentelijk ben ik trouwens zes keer op rij uit de piste gegaan, maar dat heeft natuurlijk veel te maken met mijn risicovolle manier van skiën. Ik opteer voor risico’s nemen, maar natuurlijk zijn die opgaves niet goed voor mijn zelfvertrouwen.

In de beter gequoteerde wedstrijden moet ik nog vaak vertrekken met een hoog startnummer (70 of zelfs hoger). Dikwijls zijn de pistes dan al stukgeskied, waardoor het veel moeilijker wordt om goed te scoren. Psychologisch ligt dat moeilijk. Maar gelukkig hebben ervaren skiërs me erop gewezen dat de doorbraak vaak pas volgt in het jaar nadat je voor het eerst echt professioneel hebt geleefd. De omschakeling is immers vrij groot.

In de koersen voor skiërs uit de lage landen en de grote steden van de skilanden krijg ik dan weer wel al een goed startnummer. In die wedstrijden draai ik dan ook vooraan mee, wat me dit jaar een eerste, een vierde en negende plaats opleverde. Leuke opstekers, maar in feite kan ik er niet veel meer uitrichten. Dat ‘citadin’-niveau ben ik nu ontgroeid. Vandaag moet ik doorbreken op het niveau net onder de wereldbeker, in de A-wedstrijden van de FIS, de Internationale Skifederatie en in de wedstrijden voor de Europacup.

Als ik volgend seizoen zou voelen dat mijn niveau nog flink gestegen is, dan kan ik me als internationaal hoogst geklasseerde Belg meteen focussen op de WB. Het kan trouwens soms erg snel gaan. Een goede uitslag in twee goede wedstrijden kan resulteren in een grote sprong op de ranglijst.

In het professionele tenniscircuit is het lagere niveau synoniem met de jungle. Gaat een vergelijking met het skicircuit op?

Van den Bogaert: Alles is behoorlijk goed georganiseerd. De Belgische federatie schrijft ons in voor de wedstrijden die we uitkiezen, en ter plaatse is alles meestal goed geregeld. De deelneming wordt bevestigd, en als je dat wil, wordt voor je logies gezorgd. Meestal hebben de organisatoren op ons niveau ook een dokter aangeduid, maar een kinesist bijvoorbeeld is het privilege van de grotere ploegen.

Prijzengeld is er op ons niveau dan weer nauwelijks of niet. Af en toe zorgt een lokale bank voor sponsoring, maar toen ik vorig jaar de internationale koers in Val Thorens won, had de sponsor net afgehaakt.

De FIS heeft jou opgenomen in een internationaal team. Wat houdt dat in?

Van den Bogaert: De Internationale Federatie had een rondvraag gedaan en de Belgische skifederatie heeft mij en Bart Mollin opgegeven. Na een trainingsweek in Kaprun met 25 skiërs uit twaalf landen ben ik op basis van mijn chrono’s geselecteerd. Maar omdat ik in het begin van het seizoen aan een paar koersen in Frankrijk wilde deelnemen, heb ik mijn plaats afgestaan.

In januari ben ik teruggekeerd. Onze groep bestond uit twaalf mannen: twee Letten, twee Macedoniërs, twee Joegoslaven, twee Grieken, twee IJslanders, een Schot en ik. Organisatorisch biedt zo’n groep alleen maar voordelen. Een begeleider zorgt voor de hotels, de inschrijvingen, gaat naar de vergaderingen, wat ons meer tijd geeft om te rusten, te stretchen, te zorgen voor de ski’s…

Heb je een kijk op je uitgaven? Kan je rondkomen? En is er voldoende steun?

Van den Bogaert: Afgelopen zomer heb ik ongeveer 140.000 frank uitgegeven voor skipassen, trainer, verplaatsingen en zo meer. Voor wat de winter betreft, ben ik de tel kwijt. Van eind december tot half februari reed ik bijvoorbeeld al 10.000 kilometer. Maar door de FIS-stage heb ik de kosten weten te drukken.

Mijn jaarbudget heb ik geraamd op een klein half miljoen. De federatie brengt 16.000 frank in en zorgde voor een skipak, handschoenen en stokken, het BOIC gaf me 120.000 frank. Het gros van de investering moet van mezelf komen. Voor het seizoen heb ik een uitgebreide sponsormap gemaakt, maar veel geld krijg ik van de bedrijven niet. Ik word gesteund door een lokale sportwinkel, maar nationaal en internationale sponsoring is momenteel nog moeilijk. Zodra ik het Europabekerniveau bereik, zal er meer mogelijk zijn.

Voor alle duidelijkheid, in het skiën is het materieel van het allergrootste belang. Geef mij een ski die gebruikt wordt door een topper in de wereldbeker en ik zal ook een pak sneller gaan. In de landen die behoren tot de top zijn er technici in dienst die niets anders doen dan testen in verschillende sneeuwsoorten, met telkens verschillend gelaagde en gelijmde ski’s, en met verschillende soorten wax. Voor alle disciplines samen heb ik negen paar ski’s. De toppers hebben er voor elke discipline minstens tien. Op dit moment zijn de kosten voor mij dus nog veel groter dan de baten, maar stoppen met investeren kan ik op dit moment niet.

Uiteraard zou het nog veel professioneler kunnen. Waarom zouden we niet méér met de beste Belgen in team kunnen optrekken? We mogen trouwens niet uit het oog verliezen dat we nooit eerder een lichting zo talentrijke skiërs hebben gehad. Als we nu de trein missen, is het voorbij. De concurrentie is internationaal trouwens enorm toegenomen.

De vraag is en blijft natuurlijk of skiërs uit de lage landen internationaal wel kúnnen doorbreken.

Van den Bogaert: Absoluut. Voor hij zich blesseerde, behaalde de Nederlander Harald De Man een 17de en een 26ste plaats op het WK en wereldbekerpunten. De IJslander Bjornson draait mee in de toptwintig van de slalom. Kijk naar de Slovenen. Ook de Finnen hebben ook niet zoveel trainingsmogelijkheden in eigen land, maar maken het waar met een Uotila en een Pallander.

Zij hebben de goede structuur, de nodige professionele begeleiding en draaien mee aan de top van het wereldbekercircuit. Voor ons blijft de enige hindernis ons beperkte aantal. Wij zijn slechts met een paar, en het is dan nog toevallig dat we met skiën zijn begonnen. Bij de Oostenrijkers ligt dat helemaal anders. Zij zijn met z’n honderden. De kans dat het talent bij hen in de genen zit, is veel groter dan bij ons.

Toch kunnen we nog veel vooruitgang boeken door hard te werken. Vergeleken met de traditionele skiërs heb ik natuurlijk een enorme achterstand. Vijf jaar geleden al vertoefden zij jaarlijks ongeveer 150 dagen in de sneeuw, ik behaalde amper 40 dagen. Voor hen betekent dat 750 dagen op vijf jaar. Met mijn opgevoerde aantal behaal ik nu 320 dagen – dat is niet eens de helft. Mijn limiet heb ik dus nog lang niet bereikt.

Tegen eind april hoop ik internationaal nog een sprongetje te maken op vooral de kortere, technische disciplines. Volgend jaar moet het jaar van de waarheid worden. Met het WK in Sankt Anton en hopelijk de selectie voor de Olympische Winterspelen in Salt Lake City. Die combinatie moet me dan echt de klik geven om verder door te breken. Als ik nu niet geloof dat meedraaien in de topdertig van de wereldbeker mogelijk is, dan kan ik er beter mee ophouden. Maar ik geloof erin.

Dirk Gerlo

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content