De Servisch-Amerikaanse Natasha Radojcic-Kane heeft met ‘Terug naar huis’ haar eigen ‘Kroniek van een aangekondigde dood’ geschreven – en het is werkelijk ook bijna even goed als de korte roman van de Colombiaanse grootmeester. Een gesprek over oorlog en de moeilijke weg naar vrede.

info

Natasha Radojcic-Kane, ‘Terug naar huis’, uit het Engels vertaald door Frans Lekens, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 175 p., a 17,90.

Een dorpskroniek met de allure van een Griekse tragedie, zo zou je de debuutroman van Natasha Radojcic-Kane (°1966) kunnen noemen. In Terug naar huis doet ze het verhaal van de Bosnische moslim Halid Vejzagic, die na vier jaar vechten in Sarajevo als een held – de Serviërs zijn immers uiteindelijk teruggeslagen? – maar wel met een ternauwernood geheelde schotwond in zijn schouder naar zijn geboortedorp terugkeert. Zijn moeder wacht daar op hem, maar opmerkelijk genoeg gaat hij niet bij haar langs. Veel liever was hij helemaal níét naar het dorp teruggegaan, maar de militaire politie veegt Sarajevo onherroepelijk schoon van alle niet in de stad geboren soldaten die er na het einde van de oorlog in Bosnië (1995) zijn blijven hangen.

Halid bezoekt wél de kroeg, en hij laat de bakker van het dorp anoniem drie zakken meel afleveren bij het huis waar zijn vroegere grote liefde Mira woont met haar cholerieke en verbitterde schoonmoeder – geld heeft hij wel meegebracht uit de grote stad. Maar ook nu zal hij Mira niet krijgen, ook al is zij al een hele poos weduwe en hebben zij en haar zoontje het bepaald niet breed: haar man, die tegelijk Halids boezemvriend was, de orthodoxe Serviër Momir, kwam al snel na zijn aanmelding als vrijwilliger in het Servische kamp om het leven in een mijnenveld.

Geleidelijk voert de schrijfster de spanning op: waar komt dat geld van Halid eigenlijk precies vandaan? Er kleeft bloed aan, zoals we niet zo lang voor de finale van het boek vernemen – een van die typische rottige, naargeestige oorlogsverhalen waar je een beetje beroerd van wordt. Het is bovendien niet toereikend om zijn plan te kunnen uitvoeren: hij wil een tractor kopen voor Mira’s schoonmoeder, als ‘losgeld’ om Mira en haar zoontje – dat misschien toch zijn kind is, en niet dat van Momir – met zich te kunnen meenemen. Maar als hij poogt het bedrag dat hij nog tekortkomt met kaartspel bij te winnen, raakt hij alles kwijt.

De andere kwestie: waarom er in het dorp zo’n vijandige sfeer tegen hem heerst, heeft wortels in een nog verder verleden, maar evengoed heeft de oorlog de sfeer tussen moslims en orthodoxen duchtig verziekt. De vreedzame coëxistentie van moslims, christenen, zigeuners en die ene jood van het dorp is verdwenen.

Zoals het in parabelachtige vertellingen als deze past: op de derde dag van zijn onvrijwillige terugkeer breekt voor Halid het uur aan waarop hij de oude zowel als de nieuwe demonen van het dorp in de ogen moet kijken. Zoals in zijn familie gebruikelijk betekent dat een abrupt en onvrijwillig einde – ‘parabelachtig’ wil hier zeker niet zeggen ‘flauw allegorisch’, veeleer ‘rauw realistisch’. In al zijn eenvoud is deze betrekkelijk korte roman zeer effectief in zijn evocatie van hoe het geweld zich voortplant over de grenzen van de oorlog heen. Tegelijk zet Natasha Radojcic in Terug naar huis overtuigend een inderdaad klassiek tragisch te noemen, aangrijpend verhaal van onontkoombaarheid en noodlot neer. Allicht niet voor niets werd ze voor haar boek, samen met Péter Esterházy (voor diens magnum opus Harmonia Caelestis, zie Knack van 19/2/2003), eerder dit jaar uitverkoren door de jury van de Italiaanse Premio Grinzane Cavour.

Uitgevallen tanden

Het dorp waar Terug naar huis zich afspeelt, is naar het leven getekend: het is het geboortedorp van Natasha Radojcic-Kanes moeder, en de schrijfster heeft er zelf tot haar zevende gewoond. Maar toen de oorlog uitbrak, in 1991, was zij al twee jaar naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Ze moest van New York uit, waar ze nog steeds woont, voeling proberen te houden met de rest van haar familie.

Natasha Radojcic-Kane: ‘Het was zwaar om dit boek te schrijven. Ik weet nog, op zekere dag kreeg ik mijn oom aan de telefoon, en ik herkende zijn stem niet, want zij hadden ginds drie jaar praktisch alleen maar rijst gegeten, waardoor bijna al hun tanden waren uitgevallen. Ook de toonhoogte van zijn stem was veranderd. Daar stond ik dan, met mijn te gekke, leuke leven in New York – het was gewoon te veel, ik kon het niet verwerken, liep er weken als een zombie bij.

‘Heel mijn familie zat midden in die rotoorlog. Ik zat in New York en wist niet of ze dood waren of nog leefden. Het was een verdrietige tijd. Tegelijk was ik ook erg kwaad. We deden wat we konden om te helpen, maar de eerste twee jaar was er niets dat we konden doen.

‘Het verhaal is gebaseerd op wat een neef van mij is overkomen. Die heeft zeer onlangs zelfmoord begaan – uit het raam gesprongen. In Canada, waar hij ergens in zijn eentje woonde. Dus ook al ga je naar Amerika, je sleept het toch allemaal met je mee.’

Dit is een dorpskroniek uit de Balkan. En inderdaad, wat lezen we: vetes die decennialang blijven doorzweren, bloedvergieten, wreedheid, onbegrijpelijke, van generatie op generatie overgeleverde haat. Zijn dat dan toch geen westerse clichés?

NATASHA RADOJCIC-KANE: Ik wilde het zo. Die wreedheid, het bloedvergieten, het moest er allemaal in – want dat is wat er in werkelijkheid ook is gebeurd. En ik wilde dat dat voor de lezer onontkoombaar duidelijk zou worden: ‘Zie je wat er is gebeurd? Zo gruwelijk was het!’ De laatste zes pagina’s waren een nachtmerrie. Ik moest me verplaatsen in een personage dat vanbinnen doodgaat. Ik beschrijf het niet als een alwetende verteller, niet zoals Márquez in Kroniek van een aangekondigde dood, die het van bovenaf regisseert. Nee, ik zit in Halid, die stikt in zijn eigen bloed. Dat is wat er gebeurt als mensen elkaar naar het leven staan: de beschaving verdwijnt door de achterdeur, en men richt krankzinnige dingen aan. Geweren zijn krankzinnig. Messen zijn krankzinnig.

En er bestaat helaas inderdaad zoiets als ancestrale haat – mijn vader leerde me Kroaten te haten toen ik een klein meisje was. Ik herinner me de verhalen die over hen verteld werden, ik herinner me dat ik bang was van Kroaten, want die waren slecht.

Ik maak geen aanspraak op historische accuraatheid. Dit is geen geschiedenisboek. Dit is iets wat ik me heb voorgesteld. Ik hoop gewoon dat mensen die het lezen begrijpen dat het gevaarlijk is om niet stil te staan bij de gevolgen van haat. Want die werkt nog lange tijd door.

De grote vraag die meteen bij je opkomt, gezapige West-Europeaan zonder enig benul van oorlog zijnde, is: waarom? Hoe kon dit gebeuren? Hoe is die oorlog mogelijk geweest?

RADOJCIC-KANE: Ik denk niet dat dit alles zo ver van West-Europa af staat als u denkt. De welvaart hier doet misschien vergeten dat hier in de jaren veertig hetzelfde is gebeurd, en dat mensen elkaar hetzelfde hebben aangedaan als vijftig jaar later in Joegoslavië – of misschien nog wel ergere dingen. Je zou toch nooit gedacht hebben dat een zo ver geëvolueerde maatschappij als de Duitse zo psychotisch zou worden? Ik denk niet dat het zozeer buiten de menselijke natuur ligt. In wanhopige omstandigheden doen mensen afschuwelijke dingen – althans sommigen onder hen wel. Anderen dan weer niet. En dus moeten we wanhopige omstandigheden, als ze zich voordoen, altijd met alle mogelijke middelen proberen te verlichten. Als de economie niet in elkaar was geklapt, zou er in Joegoslavië helemaal geen oorlog zijn uitgebroken.

Denkt u dat echt?

RADOJCIC-KANE: Ja, dat weet ik wel zeker. Als de melkprijs niet vijfmaal op één dag zou zijn verhoogd, en als de fabrieken wel in staat zouden zijn geweest het loon van hun arbeiders nog uit te betalen, dan zouden de mensen niet zo eenvoudig te manipuleren zijn geweest dat ze gingen denken dat hun buren de vijand waren. Als je mensen in krankzinnige situaties brengt, dat ze niet weten hoe ze hun kinderen te eten moeten geven, en geen idee hebben wat er hun de volgende dag weer boven het hoofd zal hangen, dan kunnen ze al heel licht gaan denken: ‘Ho, maar het komt door de joden, of de moslims of weet ik wie – wacht even, dat ik mijn geweer haal en hén eerst doodschiet.’ Volgens mij is dat precies wat er in Bosnië gebeurd is. Misschien vergis ik me, maar…

Het lijkt wat mager als verklaring. Neem Sarajevo: dat is zo lang als een van dé voorbeelden van multiculturele harmonie beschouwd – toch is men er van de ene dag op de andere begonnen elkaar de strot af te snijden.

RADOJCIC-KANE: Dat kan in Amsterdam ook gebeuren, of hier in Antwerpen.

Dat is eerlijk gezegd moeilijk te geloven.

RADOJCIC-KANE: Wij hadden óók niet geloofd dat het in Sarajevo wél kon. De stad was zó tolerant en open… Mijn moeder was moslim, mijn vader Serviër. Mijn ouders hoefden er echt geen twee keer over na te denken om een gezin te stichten – die etnische verschillen waren toen gewoon géén categorie. Mijn hele familie is ‘gemengd’ gehuwd, en ik weet wel zeker dat ze zelf het woord ‘gemengd huwelijk’ bijzonder vreemd zouden hebben gevonden – zij gingen gewoon trouwen, met die-en-die.

Door Herman Jacobs

‘De beschaving verdwijnt door de achterdeur, en men richt krankzinnige dingen aan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content