“Temptress Moon”, de somptueuze Chinese soap van Chen Kaige eindelijk bij ons in de bioscoop.

Hij is niet echt een iconoclast of een rebel zoals Tian Zhangzhuang (“The Blue Kite”) of Zhang Yuan (“East Palace, West Palace”, nu in de bioscoop). Toch is ook Chen Kaige, samen met Zhang Yimou, China’s meest prestigieuze regisseur, voortdurend in een kat-en-muis-spelletje gewikkeld met autoriteiten, bureaucratie en overheidscensuur.

Slechts één van zijn zes films, “King of the Children”, mocht zonder coupures in China vertoond worden. In zijn debuutfilm “Yellow Earth” uit 1984 en later in “The Big Parade” waren de politieke metaforen zo expliciet, dat beide films door de overheid werden verboden. Ook met zijn eerste internationale hit “Farewell My Concubine” haalde Chen (45) zich moeilijkheden op de hals: een film die zowel kritiek ventileerde op de excessen van het maoïsme als het taboe van homoseksualiteit aansneed, dat was natuurlijk om problemen vragen.

Maar al deze pelliculeperikelen zijn slechts klein bier vergeleken met de psychische gevolgen van wat Chen tijdens zijn jeugd meemaakte. In de hysterie van de Culturele Revolutie werd de 14-jarige Chen verplicht om zijn vader, die toen de leiding had van de Beijing Film Studio, in het openbaar aan te klagen. Na een gedwongen heropvoeding op het platteland in de jaren zeventig, werd hij toegelaten tot de opnieuw geopende filmacademie. Hij werd een van de voormannen van de zogenoemde Vijfde Generatie, in 1982 de eerste groep afgestudeerden sinds de Culturele Revolutie.

Met “Temptress Moon”, waarin hij zijn twee sterren uit “Farewell My Concubine” verenigt (de Chinese diva Gong Li en Hongkong idool Leslie Cheung), leek Chen zich voor het eerst niet op glad ijs te bewegen: een somptueus melodrama dat speelt vóór de revolutie van ’49 en dat zich niet onledig houdt met politiek maar in langoureuse tableaus in de psyche van het individu graaft.

Groot was de verbazing toen ook “Temptress Moon” aan de vooravond van de première op het filmfestival van Cannes in 1996 op het thuisfront werd verboden. Over het waarom kan men enkel speculeren. Een van de theorieën is dat onder de onschuldige verpakking van de kostuumfilm een politieke allegorie sluimert waarin de uitstervende stokoude familieclan waar de intrige om draait, model zou staan voor de toen nog door Deng Xiaoping geleide gerontocratie.

Chens voorlaatste film (hij voltooide inmiddels een nieuw historisch epos, “Assassins”) speelt tussen 1911 en 1922 in twee constrasterende werelden: op een rijk familiedomein in Suzhou waar de Middeleeuwen nog heersen en in het milieu van de Triads (de Chinese mafia) in het al verwesterde Shanghai, voor de gelegenheid nagebouwd in een handelswijk buiten de stad. Het is een turbulente familiesaga en een bij vlagen incestueus liefdesverhaal over verderf, verval, verraad en verslaving (farmaceutisch, maar ook emotioneel en fysiek). Een gangsterbaas uit Shanghai beveelt een gigolo (Cheung) om in Suzhou de bloedmooie erfgename van de Pang-dynastie te verleiden.

HONDERD PROCENT CHINEES

De gigolo, het product van een immorele nieuwe wereld, wordt ook echt verliefd op de jonge vrouw die hij al kent uit hun kindertijd – toen ze al aan de opiumpijp zat. Wie anders dan Gong Li kan zo verrukkelijk gestalte geven aan eeuwenoud verderf dat zijn laatste zucht uitblaast? Uiteindelijk wordt de vrouw gedwongen om te kiezen tussen hem en een aantrekkelijke dienaar ( Kevin Lin), die haar eerst zal ontmaagden en haar daarna geobsedeerd blijft achtervolgen bij haar ontmoetingen met de gigolo.

Dit is slechts een bondige samenvatting van een plot vol verwikkelingen, ingewikkelde familierelaties en talloze personages, vaak moeilijk uit elkaar te halen wanneer u niet over het persdossier beschikt met de bijhorende stamboom van de familieclan. Maar zelfs al geraak je meermaals in de raadselachtige complotten verdwaald, dan nog word je gegarandeerd meegesleept door Chens vorstelijke mise-en-scène en rijkelijke vormgeving. De camera trekt afwisselend plechtig en speels door de kamers, gangen, binnenplaatsen en tuinen van het magnifiek familiedomein in Suzhou, een stadje vol kanalen dat in de reisgidsen het “Venetië van China” wordt genoemd.

De soepele beeldvoering (van de in Hongkong gevestigde Australiër Chris Doyle, vaste medewerker van Wong Kar-wai) is geen gratuite krachttoer. De afwisselend subjectieve en objectieve camera wordt bijna een personage in de film tot wie de anderen zich rechtstreeks richten om hun diepste gevoelens luchten. De camera voert ons ook binnen in een andere wereld, een vervlogen tijd met zijn eigen rituelen en codes, maar met voor iedereen herkenbare passies en emoties.

Deze somptueuze soap is honderd procent Chinees, maar is ook het oosters equivalent van een Hollywoodse superproductie in opulente stijl zoals ze nu helaas niet meer worden gemaakt. Denk aan een kruising tussen “The Fifty Five Days of Peking” en een melo met Lana Turner en u krijgt een idee van het bijna zinnelijk esthetisch genot dat “Temptress Moon” met hopen te bieden heeft.

“Temptress Moon” loopt vanaf volgende week in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content