Marnix Verplancke

De Amerikaanse auteur Michael Chabon heeft een roman over stripverhalen geschreven. En net als in strips zijn de goeden duidelijk goed en de slechten heel erg slecht.

‘Nooit is New York mooier dan in de ogen van de jongeman die net iets gepresteerd heeft waarvan hij weet dat de mensen er steil van achterover zullen slaan.’ Dat schrijft Michael Chabon in De wonderlijke avonturen van Kavalier & Clay. En de stad moet in zijn ogen wel heel mooi geweest zijn, want zijn roman over de pioniersjaren van het stripverhaal is een imposant epos geworden. Het is enerzijds het verhaal van twee neven die samen een figuurtje ontwerpen dat hen wereldberoemd zal maken, maar anderzijds ook een portret van een wereldstad net voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, met haar joodse immigranten, gigantische bouwwerven, florerende kunstenaarswereldje en moralistische hypocrisie. Salvador Dalí die bijna verdrinkt in een reusachtig aquarium, de politierazzia’s op plaatsen waar homoseksuelen elkaar ontmoeten en de grote rechtszaak tegen de stripwereld wegens bezoedeling van de kindergeest. Bij Chabon hangt het allemaal samen.

New York, eind jaren dertig, het bed van de jeugdige Sammy Clayman, en het begin van Chabons roman. Sammy is een halve wees die hevig verlangt naar zijn dode vader: de Machtige Molecule, een circusattractie die treinen versleepte alsof hij een rangeerlocomotief was. Naast hem ligt zijn Tsjechische neef Josef Kavalier, zoon van een befaamde dokter en net uit het door de nazi’s bezette Praag ontsnapt. Omdat beiden van tekenen houden en de strip furore maakt, besluiten ze hun eigen held in de trant van Superman te bedenken en binnen de kortste keren rijk te worden. Na heel wat denkwerk komen ze met The Escapist op de proppen, een Houdini-figuur met iets van Robin Hood en een snuifje Albert Schweitzer. In het verre Europa vecht hij tegen de nazi’s. Hoeveel keer ze hem ook gevangen nemen en proberen te vermoorden, geen kerker blijkt hem binnen te kunnen houden, geen ketting hem te kunnen binden.

Vol goede moed stappen ze met hun eerste verhaal naar een uitgever. De redacteur van dienst, in een vorig leven schrijver van boekjes, die wellicht nog het best met onze Vlaamse Filmkes te vergelijken zijn, bekijkt het resultaat en bromt: ‘Kennis van troep heb je, dat staat vast.’ Het verhaal wordt gepubliceerd en de carrière van Kavalier en Clay neemt een aanvang.

Chabon heeft zijn boek in een typische stripstijl geschreven, waarin de goeden duidelijk goed zijn en de slechten duidelijk slecht. Het is clichématig, maar in een boek als dit aanvaard je dat zonder enige moeite. Het succes van de twee jongelingen is dus overweldigend. Het ene stripblad volgt het andere op, The Escapist wordt zelfs voor de radio bewerkt en de miljoenen stromen binnen. Sammy en Joe worden rijk en hun uitgevers nog veel rijker. In tegenstelling tot Clay, die met het geld niet goed blijf weet en een groot deel ervan aan zijn moeder geeft, investeert Kavalier het in de redding van zijn familie uit Tsjechië. Wanneer dat uiteindelijk mislukt, slaan zijn stoppen door en gaat hij – net zoals zijn stripcreatie – de strijd met de nazi’s aan.

Het grootste compliment dat iemand Chabon kan maken, is wellicht dat je als lezer na verloop van tijd nieuwsgierig wordt naar de stripalbums van Kavalier en Clay. Het is niet langer genoeg te lezen hoe ze bedacht, getekend en ingekleurd werden, het is niet voldoende dat hij zo suggestief schrijft dat je de muziek bij de radiohoorspelen haast kunt horen. Je zou die boeken willen vastpakken en ze doorbladeren.

Maar Michael Chabon is dan ook niet zomaar de eerste de beste. Zijn eigen nog vrij korte carrière is al net zo wonderlijk als die van zijn twee helden. Nog tijdens zijn studententijd, op het einde van de jaren tachtig, schreef hij zijn eerste roman: De mysteries van Pittsburgh. Hij diende het werkstuk in als scriptie voor een schrijfcursus, waarop de hoogleraar het meteen naar een literair agente doorstuurde en het prompt gepubliceerd werd. Door de plot, een jongeman op zoek naar zijn seksuele identiteit, en omdat Chabon opeens de mooie, jonge god van de Amerikaanse letteren bleek te zijn, werd hij door Newsweek uitgeroepen tot een van de meest veelbelovende homoseksuele schrijvers van zijn tijd. Het misverstand werd een week later rechtgezet: Chabon bleek gelukkig getrouwd. Maar de verkoop van de roman kon niet meer stuk. Zijn tweede roman, Wonderboys, ging over een schrijvende hoogleraar die in de knoop zit met de plot van zijn tweede roman, met zichzelf geen blijf meer weet en daarom met zijn begaafdste leerling op de dompel raakt. Het boek werd vorig jaar verfilmd met Michael Douglas in de hoofdrol. Voor De wonderlijke avonturen van Kavalier & Clay ten slotte, kreeg hij de prestigieuze Pulitzer Prize en ook voor deze roman is het filmcontract al getekend.

Waarom schrijft een dertiger een roman over het ontstaan van het stripverhaal meer dan zeventig jaar geleden?

Michael Chabon: Het begon allemaal met een doos oude stripverhalen die ik al vijftien jaar met me meesleepte. De doos was alles wat restte van wat eens een mooie collectie was geweest. De rest had ik verkocht toen ik volwassen werd. Niet lang nadat ik Wonder Boys beëindigd had, verhuisde ik en stootte ik nog maar eens op dat reliek uit mijn kindertijd. Ik wou nog wel eens een kijkje nemen in de doos, dus veegde ik de stofwebben weg, trok de kleefband los en vouwde het karton open. Een rijke en uitdagende geur van oud papier en vervlogen tijden steeg eruit op. Ik bladerde door de verdwenen wereld van mijn kinderfantasie en besefte dat er ergens in die doos een roman zat. Ik moest hem alleen nog schrijven.

De roman groeide dus uit een nostalgisch verlangen naar uw kindertijd, een betere, onschuldiger periode die u in de strips dacht terug te zullen vinden?

Chabon: Het zou veel juister zijn te zeggen dat het boek groeide uit een nostalgisch gevoel over mijn vaders kindertijd. Hij groeide op in het Brooklyn van de jaren dertig en veertig en toen ik een jongen was vertelde hij vaak verhalen over zijn jeugd. Mensen die toen in Brooklyn leefden, hebben de neiging dat te doen, ontdekte ik later. Daardoor had ik een zeer sterk, half denkbeeldig beeld van het New York van de jaren veertig in mijn hoofd, en stripverhalen maakten ongetwijfeld deel van die wereld uit. Daar komt nog bij dat DC Comics, de uitgever van klassieken als Superman en Batman, druk bezig was zijn eigen verleden te recycleren in de stripalbums die ik in de jaren zeventig kocht. In veel gevallen las ik dus de verhalen die mijn vader ook gelezen had. Achteraf bekeken was dat een uniek toeval, want na een paar jaar werden de oude glories weer opgeborgen. Maar voor mij betekende het dat er een directe lijn van mijn vaders fantasie naar de mijne liep. Op een dag bracht mijn vader van de bibliotheek een plaat mee: Themes Like Old Times. Urenlang zat ik gefascineerd te luisteren naar de liedjes en tunes uit hoorspelen die op de stripverhalen gebaseerd waren, hoorspelen waar mijn vader als kind naar geluisterd had. Vanaf dat moment liet die periode me niet meer los.

Naast het verhaal van ‘The Escapist’ en van New York vertelt u ook de geschiedenis van de Amerikaanse populaire cultuur van die tijd. Waarom denkt u dat de strip precies dan en daar ontstaan is?

Chabon: Ik denk dat er iets heel Amerikaans en meer specifiek joods Amerikaans is aan een stripverhaal over een superheld. Ik stelde striptekenaar Will Eisner ooit de vraag waarom er zoveel joodse jongens in de stripbusiness van die tijd aan de slag waren. Zijn antwoord was de zin die later het motto van mijn roman is geworden: ‘Wij hebben een reputatie van onmogelijke oplossingen voor onoplosbare problemen.’ Kleine, machteloze joodse jongens, geplaagd door het antisemitisme dat hen verbood carrière te maken in de advertentie- of de designwereld en die behept waren met een onweerstaanbare drang om Amerikaans te zijn, vonden in het stripverhaal de ultieme uitlaatklep voor hun frustraties.

Of zoals Sammy het in het boek zegt: ‘Wat zou ik anders kunnen zijn dan een jood?’ Stripboeken zijn in feite bastaardnakomelingen van krantenstrips en die zijn dan weer het product van de krantenoorlogen die in het New York van de jaren 1890 heersten, vooral die tussen de kranten van de Pulitzer- en de Hearst-groepen. Ze probeerden lezers te lokken met cartoons en korte stripverhalen. De verklaring voor het ontstaan van het stripverhaal is dus een combinatie van economie, geluk en de geschiedenis van de populaire pers. Volgens mij moeten daar ook nog de veranderingen tijdens het begin van de twintigste eeuw in de betekenis van ‘kind-zijn’ bijgerekend worden. Voor er sprake kon zijn van stripboeken en -tijdschriften, moest het concept ‘kindertijd’ bedacht worden, en het typisch Amerikaanse idee dat kinderen een eigen markt vormen, met hun specifieke smaken, interesses en verlangens waar dan op ingespeeld kan worden. Tel daar het invoeren van het zakgeld bij en de drukpersen konden beginnen draaien.

Waarom komen er in Amerikaanse strips trouwens veel meer helden en redders van de mensheid voor dan in Europese?

Chabon: Tegenwoordig is het soort stripverhaal waarin helden de hoofdrol spelen maar één van de vele. Historisch gezien hoort de heldenstrip wel bij de succesvolste en de dominantste. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat Amerikaanse strips in de jaren dertig en veertig voor kinderen bedoeld waren. Maar daar is onderhand wel verandering in gekomen. Als vader van drie kinderen wou ik dat er vandaag meer strips voor kinderen werden gemaakt. De meeste zijn op teenagers of jonge volwassenen gericht en barsten van het geweld, vrouwen met uitzinnig grote borsten en een infantiele existentiële angst. Grote kunst is iets anders. Die kan voor kinderen gemaakt zijn, maar toch het hart van volwassenen beroeren.

In Europa heeft de strip veel minder onder het kinderimago te lijden gehad. Ook volwassenen konden er zonder gêne een stripalbum lezen en almachtige, ongeloofwaardige helden waren er dan ook minder populair dan meer op mensenmaat gesneden personages. Aan de andere kant mogen we toch niet vergeten dat de superheld een belangrijke rol heeft gespeeld in de Europese narratieve traditie. Denken we maar aan figuren als Hercules, Thor, de joodse Golem of zelfs de Scarlet Pimpernel.

Zou het ook te maken kunnen hebben met het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese cultuur, de ene dynamisch en optimistisch, de andere veel statischer en pessimistisch. Is de Amerikaanse strip met andere woorden een deel van de Amerikaanse droom?

Chabon: Misschien is het inderdaad zo eenvoudig, maar ik vrees dat het veeleer een dodelijke combinatie van naïviteit en zelfoverschatting is. Wij weten niet alleen honderd procent zeker wat goed en kwaad is, we beschikken ook nog eens over de ideale remedie om alle kwaad in goed om te zetten. Europeanen lijken op het eerste gezicht een veel realistischere kijk op de wereld te hebben: sommige problemen zijn gewoon niet op te lossen. De Amerikaanse droom is voor mij trouwens een onwennig concept. Volgens mij is het bedacht door Europese critici en wetenschappers – vooral Fransen natuurlijk – die tijdens de jaren veertig in een geheim laboratorium ergens in het Juragebergte werkten. Eens aangemaakt werd het verspreid via een speciaal ontworpen spray die op de hoezen van Charles-Aznavourplaten en in Legodozen werd gespoten.

Met een Amerikaan over de Amerikaanse droom praten, is als een Belg ondervragen over frieten en wafels.

Uw roman kan als een ode aan het escapisme gelezen worden, maar is dat niet hetzelfde als lafhartig vluchten voor de vijand?

Chabon: Het lijkt me dat het menselijk leven en de evolutie op perfectionering van het ontsnappen gericht zijn. Ontsnappen aan de banden en weerhaken van het bestaan en de malende kaken van armoede, hongersnood en wanhoop om onszelf van onze ketenen te bevrijden, zodat we meester over ons eigen lot kunnen zijn en in een nieuwe wereld kunnen leven, op aarde of in de hemel. Wat is het transcendente dat de religie ons biedt anders dan een Houdini-ontsnapping van onze ziel uit de dichtgenagelde, met touwen omwikkelde en van kettingen en sloten voorziene kist van ons sterfelijke bestaan? Ontsnappen is geen vluchten. In het boek beeldt Joe zich in dat hij uit het door de nazi’s veroverde Europa ontsnapt. Maar in werkelijkheid is hij gebonden door het schuldgevoel dat zijn redding veroorzaakt omdat zijn familie achterblijft. Hij durft nooit meer gelukkig te zijn.

Als iemand uw boek escapistisch zou noemen, hoe zou u dan reageren? Is dat geen vies woord in het artistieke wereldje?

Chabon: Ik wist niet dat er in de kunst nog vieze woorden over waren. Ik lees met slechts één ding voor ogen: uit mijn eigen bewustzijn getransporteerd worden naar het bewustzijn van iemand anders, de kleren van een ander dragen, zijn dromen en belevenissen delen en andere levens, werelden, plaatsen en tijden ruiken, horen, zien, voelen en smaken. Sinds Homerus is alle grote literatuur ontworpen om de lezer precies daartoe in staat te stellen. Vandaar stijlmiddelen als vergelijking, metafoor, plot en figuratief taalgebruik. Dat bewustzijnstransport, of hoe je het ook wil noemen, is volgens mij puur escapisme en daardoor zeker geen vuil, maar wel een heel mooi woord. Voor mij is het lezen van Proust, Flaubert of Tsjechov een prachtige ontsnapping.

Joe ziet zijn strips als een wapen tegen de nazi’s. De idee achter ‘The Escapist’ is dat kunst de wereld kan veranderen. Bent u het daarmee eens?

Chabon: Ik zou het anders uitdrukken. The Escapist gaat niet over de idee dat kunst de wereld kan veranderen, maar wel over de hoop dat dit kan. En dát is een groot verschil. Het tweede is minder naïef dan het eerste omdat het impliceert dat de hoop wel eens ijdel zou kunnen zijn. Maar los daarvan: ja, ik geloof dat kunst de wereld kan veranderen en wel omdat die wereld deels het resultaat van die kunst is. Ik denk dat wat wij ‘de wereld’ noemen niet meer is dan het geheel van onze waarnemingen en dat die waarnemingen in hoge mate door zowel goede als slechte kunst bepaald worden.

In uw roman trekt u voortdurend parallellen tussen het persoonlijke leven van Joe en de verhalen die hij tekent. Geldt dat ook voor u? Is escapisme een persoonlijk thema?

Chabon: Voor zover ik een jood, een Amerikaan, een man en een mens ben wel. Maar anders niet hoor.

U heeft nu een roman over stripverhalen geschreven. Wat vindt u uiteindelijk het grote verschil tussen een roman en strip?

Chabon: Dat is een makkelijke: in een roman staan geen plaatjes!

Michael Chabon, ‘De wonderlijke avonturen van Kavalier & Clay’, Anthos/Manteau, 542 p., 1109 fr. (27,49 ?).

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content