Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Kauwgomrituelen van Christine Clinckx en gezichten van Li Yongbin. Video als instrument van tijdsbespiegeling en introspectie.

Waar begon de ellende? Wanneer liep het allemaal mis? Waarom bleef de tijd dan stilstaan? Er is iets met het meisje gebeurd, wat nooit meer goedkomt. Door iets of iemand veroordeeld tot eenzame opsluiting, door iets of iemand geweld aangedaan, sloot ze zich ten slotte op in zichzelf en is nooit meer buitengekomen. Binnen of buiten, het scheelt geen flikker, als volwassen vrouw krijgt ze gegarandeerd opnieuw de kous over de kop. Tegelijk blijkt ze zich te hebben ontwikkeld tot ontsnappingsexpert. Nu wil ze nog doodgraag kunnen vliegen. In een ruimte waarin de tijd niet zou bestaan.

Wie langs poorten en torens te voet de weg afgelegd heeft – dat meisje, die vrouw volgend -, kan het koord bijna om z’n eigen hals voelen. Hij heeft nu verschillende stukken van de kafkaiaanse puzzel in handen, maar geen harde bewijzen. Hij heeft een idee over de schuldigen, en kan zich inleven in de psychologie van het slachtoffer. Maar deze laatste blijft meester over zichzelf en over haar ultieme geheim. Een geheim, omhuld met eenzame rituelen, geërotiseerde tekens, beelden en geluiden. Een goed bewaard geheim dat de tijd, de wereld en de hele kosmos kan verklaren.

Zoveel weet de vlijtige buitenstaander nu, en het volstaat. Hij heeft er de diepten van gevoeld, met een langzame blik de contouren ervan afgetast, de muziek onderscheiden van het bonzen van een kind in nood, niet om de tuin geleid door de soms verraderlijke lichtheid van de aangeslagen toon. Ten slotte heeft hij alle aangereikte beelden en geluiden op z’n eigen verbeeldingswereld aangesloten. Van een kale reis teruggekeerd, zag hij z’n eigen geheim er rijker door geworden.

Dat meisje, die vrouw is Christine Clinckx niet, maar het zou haar schaduw kunnen zijn, waarin die van menig meisje en vrouw past, zo min of meer. Een tijd geleden zou men ze om hun vreemd gedrag in een instelling hebben gestopt – nu nog soms. Maar de poorten zijn wel degelijk die van Brugge, de video- en geluidsinstallaties zijn van de Antwerpse kunstenares Christine Clinckx (30) voor haar tentoonstelling Error Error waaraan ze een jaar werkte.

Als kenner van de eenzame opsluiting onderscheidt ze de dodelijk cleane gevangenissen van de raadselachtige kerkers. Daarom ontweek ze het vroegere magazijn, nu tentoonstellingszaal De Bond, haar aangeboden door curator Michel Dewilde van het Cultuurcentrum van Brugge. Hoog in het trappenhuis van de Smedenpoort projecteert ze op een dun kleedje de video Sucking Concoctions over een meisje dat haar hersenspinsels en haar kauwgomdraden tot een onontwarbaar kluwen weeft op het onderbroekje dat ze aanheeft. In de stikdonkere kelder leidt helse hardcore punkrock naar een doosje met een heerlijk of verschrikkelijk koel als een huid aanvoelend cadeau erin ( Domesticate).

LIEFDE TE KOOP

Het Waterhuis is het domein van de liefde die openlijk te koop wordt aangeboden, in Brugge eerder zeldzaam. De deerne op de video heeft zich meester gemaakt van een superfallus-testraket (van het Amerikaans leger) waarop ze wijdbeens, uitzinnig verlangen tentoonspreidend, door de Brugse straten vliegt. Haar oorverdovende versie van I wanna be loved by You verraadt haar echte emotie. Woede, ja. Aan de andere kant van het Waterhuis, een gordijn van nieuwe mosselen, waarvan de betekenis de Antwerpse hoerenlopers goed bekend is. Door een rioolrooster in het gras, flarden van ondergrondse gesprekken van een gezin van Roma-zigeuners, bang om buiten te komen.

Het idyllische kader krijgt knauw na knauw. Voor de poort van de Poertoren staat het koffertje van Loubna Benaïssa. Ze bonst om eruit te geraken. Op het gelijkvloers een video van een meisje, kennelijk opgeslorpt in het koesteren van haar zachte zwarte haren, ten berge rijzend. ( Anne grows callous). Tot het duidelijk wordt dat ze ondersteboven in de badkamer hangt. Op het eerste verdiep een bijeengekauwd gordijn ( Curtain), een handtasje met beslijmde snoepjes ( Scumbag), een door een sigaret van een onbekende aangebrand negligé. ( Smoke), een mand der zuchten ( Laundry). Nog een verdiep hoger, onder het bed: lollies, een onderjurk en een video waarin iemand met een keukenmes over een bedekt onderlichaampje strijkt, zingend ( Happy Birthday To You).

Aan de laatste halte, in de sinistere ruimten van de Gentpoort, loopt het finaal fout. De video- en geluidsinstallaties hier, vormen een aangrijpend hoogtepunt van een verstikkend drama. Een nooduitgang is er niet. Niemand weet dat beter dan Christine Clinckx zelf.

‘Weet je wat ik vind? Het werk moet onderhuids zijn en jeuken. En dan moet je het eruit halen. Je moet dat vel er bijna afscheuren om er iets mee te kunnen doen…. Ergens zitten de werken ook opgesloten in hun eigen betekenis, zoals ze in die torens opgesloten zijn. Ik vind dat de mensen ook zitten opgesloten in hun eigen… Ik vind dat alles vastzit momenteel. Als je doorhebt hoe het werkt, dan is het gewoon saai… Het werk komt vanzelf. Als dat niet zou kunnen, dan zou ik echt doodgaan. Was ik in een andere eeuw geboren, dan hadden ze mij waarschijnlijk opgesloten. Hier in Brugge is zo’n heel mooie psychiatrische instelling, als ik dan mocht kiezen, zou ik hier naartoe gaan. Die mensen daarbinnen moeten kei-interessant zijn, veel interessanter dan gewoon… Het gebouw en de rust… De tijd is ook zo hectisch, de wereld draait almaar sneller en sneller, en hoe dichter je bij een grootstad woont, hoe sneller die tijd gaat, en niemand heeft nog tijd voor mekaar. En dáar is gewoon wel tijd, al is het verwrongen tijd, omdat je er niets mee aankunt, omdat het besef weg is. Ik zou het liefst hebben dat de tijd weg is. Ik zou dat fantastisch vinden. Ik leef ook zonder tijd. Ik wil inkopen doen op zondag en compleet andere dingen doen, ik denk er nooit bij na. Ik pas gewoon niet in die tijdsstructuur… Ik vind dat iedereen zijn dagen zelf moet samenstellen, bijvoorbeeld vijf maandagen achter elkaar. Dat iedereen gewoon zijn leven in handen neemt en er iets mee doet!… Het liefst van al zou ik natuurlijk zelf wegvliegen. Ik ben het eigenlijk een beetje beu op de wereld, ik wil hier eigenlijk wel weg, jij niet?… Oorspronkelijk komt de zevendagenweek van de Babyloniërs, en de joden hebben dat overgenomen… De dagen zijn ook allemaal verbonden met de planeten, en de planeten zijn op zich dan weer verbonden met de goden, uit de Oudheid. Wat er gebeurt, is dat de verschillende goden staan voor alle menselijke eigenschappen die ook in de tentoonstelling aan bod komen: jaloezie, nijd, woede, liefde. Zo zitten die met de dagen opgesloten in de torens, en worden gegijzeld door de eeuw. De eeuw bepaalt hoe de dagen lopen… Ik probeer te zoeken naar andere mogelijkheden om te leven en om dingen te tonen of niet te tonen in mijn werk… Ik voel mijn eigen ook opgesloten…’, zegt Christine Clinckx.

OP EEN BLOEIENDE BOOM

In het begin van de jaren tachtig, schrijft Tang Di, konden de meeste huisgezinnen in de Chinese Volksrepubliek zich een televisie permitteren. De programma’s waren niet allemaal je dat, maar iedereen keek. Kunstenaars zouden geen kunstenaars zijn, als ze daar niet hun voordeel hadden proberen mee te doen. Ze maakten van de algemene fascinatie voor het kleine beeldscherm gebruik om video te gaan maken. Het was een goedkoop, handzaam en vooral jong medium, dat niet door ideologische leerstelligheden werd bezwaard. Toch duurde het nog een jaar of tien eer er van een Chinese videoscène sprake was.

Bij de pioniers moet zeker Zhang Peili gerekend worden. Hij was het die de plaatselijke Sabine De Vos opdroeg om de verschillende betekenissen onder het trefwoord water volgens de Chinese Van Dale op te zeggen, in hetzelfde tenue en met dezelfde intonatie waarmee ze gewoonlijk de tv-berichten omriep. In het westen ging Peili’s videofilm de geschiedenis in onder de titel Water-Standard Version from the Word-Ocean Dictionary (1992).

De Chinese kunstcritica Tang Di noteerde de eerste belangrijke videotentoonstelling in haar land in de zomer van 1996. In Hangzhou, ‘aan de oever van het prachtige Xihu-meer’ (Di) vond toen Image and Phenomena plaats, met Pekinees Li Yongbin (36) als een van de revelaties. Wellicht mee profiterend van de Chinese golf op de westerse kunstscène (vooral gevoed door naar New York uitgeweken kunstenaars, in Europa gereveleerd door Harald Szeemann op de Biënnale van Venetië in ’99) kreeg Yongbin een plateau op de Biënnale van Melbourne in 1999.

Voor zijn eerste solotentoonstelling buiten China is hij te gast bij de Vereniging voor Tentoonstellingen van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Met als voornaamste motief zijn eigen gezicht, toont hij er in de Antichambres zes Faces, videoprojecties op groot scherm waarvan er drie zo’n vijfendertig minuten duren, en drie een vol uur. Portretten in tijd en ruimte, om zo te zeggen. Iets anders heeft Li sinds 1996 niet meer gemaakt. Het begeleidend essay is van de hand van Tang Di.

Ze retraceert de geschiedenis van een schilder die in 1994 in een crisis geraakte. Zijn laatste schilderij was een totaal zwart geverfd vlak, doorschoten met horizontale en verticale lijnen. Geen minimalistisch statement maar een kreet van wanhoop en pijn, om het verlies van een vriend. Ook in zijn eerste video, Come round (1995), speelde het therapeutische een grote rol. Bij nacht projecteerde hij een dia van zijn in 1988 overleden moeder op een bloeiende boom, en legde vervolgens met de camera vast hoe het beeld bij het ochtendgloren langzaam vervaagde en ten slotte helemaal onder de zonnestralen verdween.

Het licht van projectoren heeft het duister nodig om het dierbaar herinnerde met een schijn van leven te begiftigen – verhevigd door de superpositie op een boom – maar verdwijnt als een spook bij het verschijnen van de lichtbron van het echte leven. Denkbeeldig volvoert Come Round het leven en de dood als een cyclus, want bij valavond zou het beeld van de geliefde moeder onder dezelfde omstandigheden opnieuw tegen de blaren van de boom kunnen verschijnen. (Dit, totdat de drager in de herfst zelf zou beginnen verkwijnen.)

Li Yongbin heeft dit werk nooit in het publiek vertoond. Maar Faces IV (’98), te zien in het PSK, maakt een aan Come Round analoge beweging, in de omgekeerde richting. Vanop een hoge plaats in de stad registreert de camera in reële tijd het vallen van de avond achter de autoring en de appartementsblokken. Met het verre geraas van de wagens mengt zich het niet te duiden geluid van een vijl over een oppervlak. Wanneer een neonlamp en de lichten van de wagens aanfloepen, verschijnen de trekken van een met kunstlicht beschenen gezicht groot op het scherm, spiegelbeeld van degene die zich, schrapend met zijn vingernagels over een opaak oppervlak, een uitzicht op de stad en zichzelf gebaand heeft.

EEN SCHIJN VAN LEVEN

Ik, de stad en de spiegel. Zolang het natuurlijke licht de dingen beschijnt, wordt degene die het oog van de camera stuurt – en met hem de kijker – niet bezwaard door zelfbespiegeling. Van zodra het donker intreedt, kijkt hij in het dubbele beeld van de stad en van zichzelf als spook – een verschijning waar hij overdag op een obsessionele manier met zijn vingers naartoe gewerkt heeft. In het open waarnemingsveld tussen het ik, de stad en het licht, treden de spiegel en het duister op als storende factoren. Het narcisme, de melancholie en het gemijmer dat ze meebrengen, zijn natuurlijk ook aanbrengers van de poëzie en de kunst.

In vier andere Faces is de heerschappij van de duistere spiegel compleet, de zelfexploratie een aangelegenheid van louter gezichtstrekken, veranderend en vervormend in de tijd. Voor Face I nam Yongbin plaats op een krukje en probeerde een half uur lang recht in het felle licht van de projector te kijken, onbeweeglijk tegenover de positie van een dia van een oude vrouw die hij op het beeld van zijn gezicht geprojecteerd wenste te zien. Het resultaat is een grijnzend en pijnlijk vertrokken dubbelmasker, dat de vraag ‘wie ben ik’ tot een kwelling maakt en het raadsel alleen vergroot.

‘Ik is een ander’, weet zo stilaan iedereen, maar de variant in Yongbins Face III is toch van een zelden geziene vreemdheid. Zijn tegen het (spiegel)scherm geplette neus verandert in een buil die op zijn beurt metamorfoseert tot een krater waarin het grootste deel van zijn gezicht verdwijnt. In het gapende gat gaan twee lichtschijven in een gedeeltelijke eclips staan, waarna de voorste steeds duidelijker een volle maan wordt. Iemand met zoiets in het hoofd is maanziek, schizofreen of zo.

Face II is een kop die, gespiegeld in roerige inkt, tolt en uiteenspat, telkens weer – wat te veel spielerei toch. Maar Li Yongbin herpakt zich in Face VI, het op de parketvloer geprojecteerde vierkant van een plas wemelend water waaruit plots een hoofd opduikt, gevolgd door een lijf dat zijdelings weer onder het wateroppervlak verdwijnt. Geen hoofd hier dat van de romp gescheiden is, maar een echte kop die met een sterk en gezond lichaam verbonden is.

Even poëtisch, maar van het hartverscheurende soort, is de video van het kindergezicht dat op geregelde tijdstippen onder het gesis, gefluit en de rook van een stoomketel opduikt en even snel weer oplost ( Face VII).

Zowel de trage bewegingen en vervormingen als de plotse verschijningen in de zee van tijd realiseert Li Yongbin met technisch eenvoudige middelen: eensporig, vast camerastandpunt, geen montage (behalve bij het gezicht uit het water). Van wie de confrontatie met het zelf en de tijd wil aangaan, wordt geduld verwacht, zonder hetwelk geen blijvende ervaring mogelijk is.

‘Error Error’ Christine Clinckx, tot 4.6. Open: vrijd. 14-17 u./ zat. en zon. 10-12 en 14-17 u. Start circuit De Bond, Buiten de Smedevest 1, Brugge.

Li Yongbin, tot 18.6. Open : 10-18 u., behalve op maand. PSK, Koningstraat 10 Brussel.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content