Weimar maakt zich op om op maandag 9 mei de Duitse dramaturg, dichter, filosoof en historicus Friedrich Schiller (1759-1805) te herdenken die precies tweehonderd jaar geleden overleed. Gastspreker in Weimar is de Duitse filosoof Rüdiger Safranski (1945) die met zijn excellente Schillerbiografie de afgebroken verbinding met het genie van het Duitse idealisme wil herstellen.

Rüdiger Safranski, ‘Schiller oder Die Erfindung des Deutschen Idealismus’, Hanser Verlag 2004, 559 blz., 24,90 euro. De Nederlandse editie ‘Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme’ verschijnt eind juni bij uitgeverij Atlas.

Wat verbindt Schiller met al die uitzonderlijke mensen die u de moeite waard hebt gevonden om er een biografie over te schrijven?

RÜDIGER SAFRANSKI: Ik interesseer me voor mensen die tot aan hun uiterste grenzen gaan, die in het afgrondelijke kijken: extremisten van de geest. Vandaar mijn boeken over de fantast E.T. A Hoffmann, over de grote pessimist Arthur Schopenhauer, over de voluntarist Friedrich Nietzsche, over de beschavingsvijandige Martin Heidegger. Allemaal vechten ze een drama uit tussen duisternis en licht.

Geldt dit ook voor Friedrich Schiller?

SAFRANSKI: De dichters en denkers die ik zonet genoemd heb, hebben iets donkers. Maar Schiller zelf is helder vanaf het begin. Ook wat zijn invloed betreft, steekt hij helder af bij deze donkere figuren. Ik wou Schiller als een centrale figuur op een historisch podium plaatsen omdat hij, véél meer dan men nu vermoedt, een ongelooflijke energiebron was voor zijn tijd. Niemand anders inspireerde zijn tijdperk zozeer of spoorde het zozeer aan als de schrijver van Die Räuber. Schiller was en bleef een groot idealist, ook al werd hij van jongs af bedreigd door ziekte en dood. Als een topatleet heeft hij gestreden tegen zijn individuele sterfelijkheid, tegen vertwijfeling en nihilisme. Dat fascineerde me. Ik wou nagaan hoe Schiller zo geworden is. En ik wou Schillers tijdperk tot leven brengen omdat deze periode hét hoogtepunt is van de Duitse cultuur. Nooit was die cultuur zo goed, zo productief, zo inventief en zo fantastisch als toen.

Terwijl ik aan het werk was, is Schiller op een verrassende manier nader tot mij gekomen. Ik heb aan mezelf kunnen voelen hoeveel bezielende kracht hij nog altijd uitstraalt. Schiller had het talent om uit de verwevenheid met zijn tijdperk een meerwaarde te produceren. Hij staat in zijn tijd, maar tegelijk overschrijdt hij die tijd. Dit overschot is wat hem voor het nageslacht zo levendig en boeiend maakt. Andere mensen die zich helemaal in hun tijd uitputten, verdwijnen ook met hun tijdperk, ook al hadden ze in hun leven betekenis.

Wilt u nu ook zeggen dat u door het schrijven van deze biografie een ander mens geworden bent?

SAFRANSKI: Misschien is het nog te vroeg om dit nu al te beoordelen, maar ik heb veel geleerd. Schillers centrale zin is: Es ist der Geist der sich den Körper baut. Toen de dokters Schillers lijk opensneden, waren ze stomverbaasd dat iemand zo lang met en in dat lichaam had kunnen leven. Schillers hart had geen spiersubstantie meer, zijn galblaas en milt waren onnatuurlijk vergroot, zijn nieren waren vergroeid en weggeteerd. Maar dat de geest het lichaam stuurt en bouwt, is een gedachte die ook voor mij almaar belangrijker wordt, onder meer omdat ikzelf natuurlijk ook almaar ouder word. De kortste definitie van het Schilleriaanse idealisme is dat je met de kracht van je enthousiasme langer kunt leven dan je lichaam toelaat.

Schiller was een idealist, zegt u. Nu is het begrip idealisme in onze tijd verdacht. Hoe kunnen we ermee omgaan?

SAFRANSKI: Extreem gereduceerd zijn er slechts twee basisopties waarmee we over het leven kunnen nadenken. Je kunt de vrijheid helemaal wegdenken, of je kunt de vrijheid beschouwen als een bron van creativiteit. In het huidige Europa leven we in vrijheid, maar opvallend genoeg overheerst hier een discourscultuur van materialisme en naturalisme die deze vrijheid graag wegdenkt. Ik noem dat een bewustzijn dat niet op het niveau staat van de kracht die de mens als vrij wezen heeft. Deze materialistische manier van denken ziet de mens als een marionet. Dat is een stelling die je op basis van deterministische uitgangspunten zeer elegant kunt ontplooien. De tweede optie is idealistisch. Ook al weten we niet precies wat we daarmee bedoelen, toch is het duidelijk dat deze optie de vrijheid als een bron van creativiteit beschouwt. De tweespalt tussen die twee basisopties beroert het Europese denken zo lang het bestaat. Nu is Schillers idealistische project helemaal vanuit de vrijheidsgedachte ontwikkeld. Aangezien ikzelf ervan overtuigd ben dat deze vrijheidsoptie een weldaad voor ons leven is, ervoer ik het als therapeutisch om te constateren hoe groot het enthousiasme was waarmee Schiller vrijheidsspeelruimten van het leven afdwong. Het doet deugd te beseffen dat de kracht die in een figuur als Schiller aan het werk is, potentieel in ieder van ons steekt.

Vindt u dat Friedrich Schiller een voorbeeldfunctie heeft?

SAFRANSKI: Het overbrengen van waarden – dat stellen we altijd weer vast – is primair geen intellectueel proces. Het is niet zo dat we voortdurend nieuwe waarden moeten uitvinden. Ik ben ervan overtuigd dat voorbeelden door mensen belichaamd kunnen worden en dat dan hun invloed het sterkst is. Het leven van Schiller heeft zeker iets voorbeeldigs. Mij interesseert een levensloop in de eerste plaats als een voorwaarde die het werk mogelijk maakt. Maar bij Schiller is de manier waarop hij zijn leven geleid heeft, zelf een deel van het werk.

Doelt u op Schillers speciale relatie tot fictie en werkelijkheid, een thema dat u zorgvuldig heeft uitgewerkt?

SAFRANSKI: Zoals Thomas Mann op het einde van zijn leven weer aan zijn onvoltooide oplichtersroman Felix Krull begon te schrijven, zo heeft Schiller op het einde van zijn leven aan een drama over de valse tsaar Demetrius gewerkt. Zowel Mann als Schiller heeft met dat onderwerp het bedrijfsgeheim van de kunst en de literatuur onder handen genomen. De vraag is: heeft de mens niet genoeg aan het ‘zijn’ zonder de ‘schijn’? Elke serieuze schrijver wordt met die vraag geconfronteerd en beleeft een twijfel die we uit de religie als ‘aanvechtingen’ kennen. De aanvechting van de kunstenaar is de vraag: ben ik niet bezig mijn leven te verspillen aan het maken van alleen maar schuim? Want is fictie geen vorm van verminderde werkelijkheid? In zijn Briefe zur ästhetischen Erziehung des Menschen kwam Schiller tot de conclusie dat de mens pas helemaal mens wordt als hij speelt. Datgene wat alleen maar dient voor ons primaire overleven, bevrijdt ons volgens Schiller nog altijd niet van de dwang van de natuur. In het overleven tonen we nog altijd niet wat we méér zijn dan de rest van de natuur. Wat werkelijk het pure natuurgebonden programma overstijgt en wat die zonderlinge menselijke meerwaarde uitmaakt, uit zich in de religie, in de mystiek, in het spel en in de kunst. Zo heeft Schiller het begrepen.

Die gedachte ontwikkelt Schiller in een situatie waarbij hij er in 1791, 32 jaar oud, meer dood dan levend bij ligt. De dokters hebben hem al opgegeven. Schiller overleeft die crisis wel, maar hij beseft nu ook dat zijn tijd dramatisch beperkt is. Iedere dag dat hij leeft, heeft hij van de naderende dood afgeknepen. In zekere zin zijn z’n leven en werk een triomf over de dood. In die situatie overlegt hij nog eens – omdat hij weet dat het zijn passie is om kunst te maken – of hij het allemaal wel kan motiveren. Of hij kan begrijpen wat hem aangrijpt. Hij komt tot het inzicht dat we onszelf verarmen en dat we heel wat mogelijkheden die in onszelf zitten niet tot ontplooiing brengen, als we van de kunst afzien. Zodra hij voor zichzelf duidelijk heeft gemaakt wat de zin en de betekenis van de esthetica zijn, schrijft hij in een brief: ‘Ik sluit nu mijn filosofische winkel.’ En meteen begint hij te werken aan zijn theaterstuk Wallenstein.

En leeft hij zich helemaal in de figuur van die veldheer in…

SAFRANSKI: In het spel van de kunst hebben we de mogelijkheid te doen wat we in de ‘werkelijke werkelijkheid’ nauwelijks kunnen doen: het uittesten van het veelzijdige perspectief. In speelse contexten kun je je gemakkelijker in andere personages verplaatsen. Je kunt conflicten zo zien dat je er zowel in als buiten staat. Dat maakt het mogelijk om in een speelse context de vaardigheid tot empathie te ontwikkelen. Bij Schiller moet de vrijheid zich vrijmaken van de dwangmatigheden en de brutaliteiten van het primaire leven door een element wat daarboven staat. Met Schopenhauer zou je kunnen zeggen dat het gaat om de eliminatie van het geweld van de blinde wil. Op dit punt heeft Schiller een deur opengeduwd, vind ik. Zijn theatertalent heeft hij gebruikt om uit benauwende situaties te treden door er van buitenaf tegen aan te kijken.

In hoever speelt het Schilleriaanse spelelement in uw eigen werk?

SAFRANSKI: Er zit zeker een spelelement in. Ik vertrek van een personage dat een overzichtelijk leven heeft. Ik lees een oeuvre, getuigenissen, documenten. Ik vertrouw erop dat mijn intuïtie me niet bedriegt. Met de puzzelstukken die ik verzameld heb, moet ik mijn personage nog eens tot leven wekken. Mijn werk is niet alleen een analyse of een vertelling, het doek is niet alleen het overbrengen van een aantal feiten. Opdat een levendig beeld ontstaat, moet ikzelf als auteur al mijn verbeeldingskracht mobiliseren. Dit speelse en experimenterende element is altijd van de partij. Schiller heeft de antropologische dimensie van het spel ontdekt. Met behulp van deze ontdekking kunnen we nu beter de wezenlijke kenmerken van een civilisatie begrijpen. Je kunt het parlementarisme zien als een systeem waarin het gewelddadige belangenconflict plaats heeft gemaakt voor het debat. Schiller kon zich natuurlijk niet voorstellen dat de mediarevolutie in het rijke Westen maatschappijen zou creëren waarin de mensen almaar grotere brokken van hun leven in virtuele, speelse contexten zouden doorbrengen. Hij kon niet voorspellen dat de spelcultuur niet de oplossing, maar juist een onderdeel van een maatschappelijk probleem zou worden. Onze moderne spelcultuur leidt immers tot grote problemen in de waarneming van de ‘werkelijke werkelijkheid’, van de observatie van de primaire ervaring. Maar het punt is toch dat Schillers these van de homo ludens ten goede of ten kwade bevestigd wordt door onze speelse civilisatie.

Schillers taalgebruik is soms erg opgewonden. Tijdgenoten lagen destijds plat van het lachen toen ze zijn grote ballade ‘Das Lied von der Glocke’ lazen. Speelde zijn overdreven geestdrift op de duur niet tegen zijn genie?

SAFRANSKI: Schiller is een auteur van vurig en koud en vaak van de twee tegelijk. Hij is in staat om een zeer gedisciplineerd, helder proza te schrijven, en hij kan ook zijn hele enthousiasme op de lezer loslaten. Maar hij is zich ook bewust van zijn overdrijvingen en hij geeft zelf ook toe dat zijn geestdrift met hem op de loop gaat. Seid umschlungen, Millionen/ Diesen Kuss der ganzen Welt… Zijn eerste versie van An die Freude heeft hij echter later met een nuchterder oog bekeken. Ze was hem te uitbundig, te laaiend en ook wel te gebrekkig. Hij wou dat gedicht helemaal niet in de uitgave van zijn verzamelde gedichten opnemen. Maar in zijn tijd werd An die Freude al overal gezongen, zij het nog niet in Beethovens vertoning. Daarom heeft Schiller An die Freude nog eens herwerkt en hij heeft zich met een ietwat afgekoelde versie van dat gedicht verzoend. Schiller, die een genie van de vriendschap was, kon het wijnglas zo hevig aanstoten dat het in stukken sprong. Hij was een enthousiaste, maar tegelijk ook een berekenende en overwegende kunstenaar. Hij moest vurig zijn om een werk in beweging te kunnen brengen, maar achteraf wilde hij het nog eens met zijn koude handen aanraken om het te voltooien.

Gaat die polariteit van vurig en koud niet gelijk op met Schillers idealistische ambitie om vitaliteit en verstand met elkaar te verzoenen?

SAFRANSKI: Ja, die polariteit treedt bij Schiller op in de gedaante van materie en vormwil, van natuur en kunst, van gevoel en verstand. Hier zien we hoe Schillers scheppende vrijheid werkt. Gevoelens heeft iedereen, want dat is natuur. We kunnen geen gevoelens en stemmingen uitvinden. Vorm is echter wel een kwestie van wil, want in de vormwil werkt de vrijheid. Schiller was een maker. Dat is ook van betekenis voor de manier waarop Schiller naar de politiek kijkt. Neem nu de Franse Revolutie. Hij vindt het normaal en begrijpelijk dat de hongerende mensen in Frankrijk revolteren om aan brood te komen. Daar sympathiseert hij mee. Maar de werkelijke vrijheid begint voor Schiller pas op het moment waarop die bevrijdingsactie een vorm krijgt die maakt dat de vrijheid gehandhaafd en gewaarborgd kan worden. Hij ziet echter de terreur onder Robespierre aangroeien en daarna het nieuwe despotisme van Napoleon opdoemen.

Schiller, die ook een politiek denker is, is ervan overtuigd dat er meer nodig is dan het behalen van numerieke meerderheden om een staatsbestel een democratie te kunnen noemen. Het komt erop neer dat ook meerderheden zich aan de wet en het recht moeten houden. De rechtsstaat is het beslissende element in een democratie, niet de meerderheid, want als alleen meerderheden uitslaggevend zouden zijn, dan had je ook het Duitse nationaal-socialisme een democratie moeten noemen. Nee, Schiller plaatst de heerschappij van de verstandige wet centraal, een wet waaraan iedereen zich moet houden. Schiller is precies. Hij heeft een sceptische opvatting over de loutere romantisering van vrijheid en bevrijding. Hij gelooft niet in het hogere verstand van de massa. Hij staat sceptisch tegenover de louter politieke spontaneïteit, hoewel hij ook wel begrijpt dat geweld in nieuwe historische situaties of bevrijdingsacties soms onvermijdelijk is. Daarom heeft hij in Wilhelm Tell de tragische tirannenmoordenaar opgevoerd. Schiller heeft zeker geen pacifistisch beeld van de geschiedenis. Hij is een realist. Hij heeft gepoogd uit de Franse revolutie te leren. Zijn grote vraag was: hoe bereiken we dat de mensen het talent krijgen om vrij te zijn? Hij had een lucide inzicht in het kwaad. In Kabale und Liebe is de platte intrigant Wurm bijna de hoofdfiguur van de tragedie. Wurm is de rotzak die echt aan de touwtjes trekt. Zoals niemand anders dat kon, kon Schiller zich al in de negentiende eeuw voorstellen wat de twintigste eeuw in petto had, want in de vorige eeuw zijn sinistere figuren als Wurm er inderdaad in geslaagd om heerser te worden.

Piet de Moor

De kortste definitie van het Schilleriaanse idealisme is dat je met de kracht van je enthousiasme langer kunt leven dan je lichaam toelaat.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content