Op 30 april wordt Jeroen Brouwers 70. Speciaal voor Knacks Boekensite put Benno Barnard op zijn blog drie weken lang uit een schat aan nooit eerder gepubliceerde brieven die hij tijdens zijn verblijf in het Texaanse Austin van Brouwers ontving.

Jeroen Brouwers

In het volgende fragment vertelt Brouwers aan Barnard hoe hij in 1987 vlak na het publiceren van zijn tweedelige brievenboek Kroniek van een karakter (uitgeverij H) tevergeefs bij uitgever Julien Weverbergh om geld bedelde.

‘Julien, – ik zeg dit over hem met ‘kritische liefde’ of zoiets, met loyauteit met hem, welke toch al danig door saggenrijn is aangevreten, met ‘begrip’ voor hem, met warmte en ook weemoedigheid die komt als d’avond valt, en schud het allemaal maar uit verschillende flessen in één glas, jij weet wel dat ik het goed met hem meen, – Julien dus, is echt een ZAK.

Ik zit in diepediepe Geld Nood. Ik vraag Julien: betaal mij, als zulks kan, nu metéén, mijn honoraria voor de verkoop van de delen I en II van mijn Kronieken, en laat mij daar niet tot volgend jaar mei of juni op wachten, ik behoef dat geld nu, want ik sterf bekanst van de Nood Druft. Schrijft hij mij terug: nee, dat kan niet.

Toen ik laatst in Antwerpen was en naast hem in zijn auto zat, zette hij de kar opeens naast de stoeprand neer. Hij stapte uit en verdween in een slagerswinkel. Zeker even een hem door Petrina opgedragen boodschapje? Kwam hij terug en duwde mij in handen: een kilo’s wegend pak kottalos, het verse bloed droop er nog uit. Alles onhandig-hartelijk van hem. Ik had hem daarjuist van mijn armoede verteld. Zei: ‘Zo heb je iets te eten…’ J. en ik hebben er inderdaad drie dagen van gegeten.

Daar komt Petrina met een cadeau-tje van een halve meter hoogte, met een strik erom, voor ons Anne. Daar bleek bij uitpakking een pop in te zitten, voorzien van ‘slaapogen’ en ‘écht haar’, plus jurkje en pyjamaatje en regenjasje en dat soort gekut, waar ons Anne zich te barsten van schrok, zo ondroombaar prachtig bleek deze werkelijkheid te zijn. Er waren ook haarknijpertjes bij, waarmee je pops ragebolhaar in krulletjes kon zetten, en een soortement shampoo was erbij, waarmee je pops krulletjes ook weer kon verragebollen. Nou, geef ons Anne, als je het haar zou vragen, maar liever een levend paard of zo, en sporen aan haar laarzen en een lasso…

Hoe hartelijk allemaal, van de Weverberghs, heus, er was ook parfum voor Josefien, en ik kreeg een boek waarvan Julien wist dat ik het écht graag wou. Alles aandoenlijk lief en zo dat je ogen er warm van werden. Maar Julien zelf, in dat H van hem, heeft niks te vertellen en is in alles afhankelijk van Wimha Zeu. Als ik hem = Julien geld vraag, waarmee ik zelf kotalossen zou kunnen kopen, is hij verplicht, natuurlijk met de dood in zijn ziel, zich zogenaamd achter ‘zakelijke’ argumenten te verschansen: ‘het geld is er niet uitgekomen’ (nee, dank u de koekoek!); ‘de verkoop stelt teleur’ (alsof ik, de auteur, daar iets aan kan doen: hij moet toch voor de verkoop zorgen!); ik heb al een voorschot gehad (zoals gebruikelijk is bij ondertekening van het contract); ik behoor niet tot zijn ‘fonds’. Vooral dat laatste windt mij zo op dat ik me er op mijn kale kop poppenkrulletjes van voel krijgen.’

Jeroen Brouwers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content