Elk jaar opnieuw trakteren de Belgische politieke partijen zichzelf op in totaal 53 miljoen euro uit de staatskas. Daardoor zijn ze misschien wel té rijk en machtig geworden. Dat schrijven Karolien Weekers en Bart Maddens van de Leuvense universiteit in hun boek Het geld van de partijen.

In dit land kunnen politieke partijen ongegeneerd in de staatskas graaien. En dat doen ze ook. Er staat immers geen limiet op de dotatie die ze zichzelf mogen toekennen: de partijen zijn de overheid. Vandaag krijgt een traditionele partij jaarlijks zo’n 7 tot 8 miljoen euro van de federale en de regionale overheid, terwijl een verkiezingscampagne maar 2 tot 3 miljoen euro kost. ‘De partijen zijn dus uitgesproken rijk’, zegt Bart Maddens van het Centrum voor Politicologie (K.U.Leuven), die samen met onderzoekster Karolien Weekers Het geld van de partijen schreef. ‘Zelf beweren ze dat ze die hoge dotatie nodig hebben omdat de campagnes duurder zijn geworden. Maar dat klopt totaal niet. Een ander veelgehoord argument is dat ze anders hun personeel niet zouden kunnen betalen. Maar waarom hebben ze zoveel mensen in dienst genomen? Omdat ze daar het geld voor hadden natuurlijk.’

Tot twintig jaar geleden was dat wel anders. Toen kregen partijen amper werkingsmiddelen van de Belgische staat en waren ze bijzonder creatief als het op het inzamelen van het nodige geld aankwam. Miljoenengiften van ambitieuze bedrijven, valse facturen, veel te dure studieopdrachten en dikke enveloppes van anonieme geldschieters waren schering en inslag. Zelfs op het partijhoofdkwartier wisten maar een paar mensen hoe de vork precies in de steel zat. Veiligheidshalve werden de financiën overgelaten aan gespecialiseerde vertrouwenspersonen, zoals fondsenwerver Etienne Mangé bij de Vlaamse socialisten of CVP-partijsecretaris Leo Delcroix. Die mensen moesten ervoor zorgen dat er op de een of andere manier genoeg geld binnenkwam om de megacampagnes van grote kopstukken als Leo Tindemans of Wilfried Martens te bekostigen.

De middelen die partijen in die dagen inzamelden, mochten niet altijd het daglicht zien. Corruptiezaken als het ‘obussendossier’ en de UNIOP-affaire hadden de Belgische politiek al een reukje gegeven en veel toppolitici verwachtten dat er nog meer lijken uit de kast zouden vallen. En gelijk hadden ze: in de jaren negentig zouden het Agusta-schandaal en nog een rist minder mediagenieke affaires de Wetstraat doen daveren.

Uit angst voor een totale ontwrichting van het politieke systeem, besloten de meerderheidspartijen eind jaren tachtig om in te grijpen. In 1989 werd een eerste stap gezet met de goedkeuring van de zogenaamde wet-Dhoore: politieke partijen moesten hun boekhouding publiek maken en kregen een jaarlijkse overheidsdotatie. Vier jaar later volgde een veel drastischere ingreep, die het wezen van de Belgische politiek ingrijpend zou veranderen. Sindsdien zijn álle giften van rechtspersonen en feitelijke verenigingen verboden, en mogen partijen jaarlijks maar 500 euro meer van een en dezelfde privépersoon ontvangen. In ruil werd de overheidsdotatie ingrijpend verhoogd. Later is daar ook nog een fraaie regionale dotatie bij gekomen.

De Belgische politieke partijen worden dus vetgemest door de overheid. Vandaag maken de federale en de regionale dotatie samen meer dan 75 procent van hun inkomsten uit. ‘Daardoor zijn ze ontzettend afhankelijk geworden van de overheid’, zegt Maddens. ‘Als een partij haar dotatie om de een of andere reden verliest, kan ze amper nog overleven. Dat is geen gezonde situatie. Politieke partijen spelen onmiskenbaar een belangrijke rol in een democratie, en dus is het vanzelfsprekend dat ze middelen van de overheid krijgen. Maar daarnaast is het ook belangrijk dat ze steun zoeken in de samenleving door leden te werven en giften in te zamelen. Die giften kunnen een belangrijke graadmeter zijn: bevalt het beleid van een partij haar achterban niet, dan ziet ze haar inkomsten meteen terugvallen.’

Volgens Maddens en Weekers is de huidige regelgeving in verband met de partijfinanciering en de campagne-uitgaven voor verbetering vatbaar. Een aantal problemen en misstanden die ze in Het geld van de partijen aankaarten, legde Knack voor aan drie oudgedienden van de traditionele partijen: Freddy Willockx (SP.A), Leo Delcroix (CD&V) en Herman De Croo (Open VLD).

Probleem 1

Vandaag komt meer dan 75 procent van het budget van Belgische partijen van de overheid. Daardoor zijn ze te afhankelijk geworden van hun overheidsfinanciering.

leo delcroix: ‘Partijen zijn machines geworden die voor een groot deel uit de hand van de overheid eten. Dat maakt hen lui. Een gemengde formule, met zowel overheids- inkomsten als giften, zou veel beter zijn. Ik pleit ervoor giften van particulieren én bedrijven toe te laten en zelfs fiscaal aftrekbaar te maken. Al moeten de bedragen natuurlijk wel gelimiteerd worden. Toen ik in de jaren tachtig bij de CVP aankwam, kreeg die nog heel grote giften van een handvol bedrijven, en in zo’n geval zou er een zekere afhankelijkheid kunnen ontstaan. Maar het is toch niet gevaarlijk om pakweg 10.000 euro van een bedrijf te aanvaarden? Voor zo’n bedrag laat je je toch niet omkopen?’

freddy willockx: ‘Het is een goede zaak dat partijen nu grotendeels door de overheid worden gefinancierd, maar misschien is de dotatie wel wat te hoog geworden. Zodra de campagnes zijn betaald, houden de meeste partijen nog een smak geld over. Het parlement zou erover moeten waken dat minstens een deel van die middelen wordt gebruikt om de kwaliteit van het parlementaire werk te verbeteren. Wat mij betreft, moet er blijvend worden geïnvesteerd in degelijk personeel op de fracties en studiediensten.’

herman de croo: ‘De afgelopen twintig jaar werd enorm veel geld gepompt in structuren, gebouwen en personeel. Behalve misschien bij het Vlaams Belang, dat een groot deel van zijn dotaties in intensieve reclamecampagnes heeft geïnvesteerd. De meeste andere partijen zitten in grote gebouwen en hebben ontzettend veel personeel in dienst. Een partijvoorzitter heeft tegenwoordig zelfs het salaris en de staf van een minister. Dat gaat wel ver. Partijen zijn politieke parastatalen geworden, die zichzelf geld uitbetalen via de federale en de regionale overheden.’

Probleem 2

Pas als een partij de relatief hoge kiesdrempel heeft gehaald en een verkozene heeft in de Kamer of de Senaat, heeft ze recht op partijfinanciering. Tot het zover is, moet ze het op eigen krachten doen. Maddens en Weekers pleiten voor een startpremie voor beginnende partijen.

willockx: ‘Zo’n opstarttoelage lijkt me inderdaad nodig. Voorwaarde is wel dat zo’n nieuwe partij dan aan dezelfde regels wordt onderworpen als andere partijen. Nu val je pas onder de wet op de partijfinanciering zodra je kieslijsten hebt ingediend. Tot die tijd mag je alle mogelijke giften aanvaarden. Partijen die goed liggen in het zakenleven, zoals de Lijst Dedecker, kunnen op die manier snel zeer veel geld vergaren.’

delcroix: ‘We kunnen toch niet aan elk Janneke en Mieke geld geven? Dan zouden mensen wel eens op het idee kunnen komen om een partij op te richten louter en alleen om zo’n premie binnen te halen. Iets anders is de wankele positie van doorgewinterde kleine partijen, zoals de N-VA of Groen!, die elke keer weer flirten met de kiesdrempel. Verliest zo’n partij in één klap al haar zetels, dan moet ze meteen het gros van haar personeel afdanken en de broekriem aanhalen. Daar heb ik het veel moeilijker mee.’

Probleem 3

De gevestigde partijen misbruiken de overheidsfinanciering om het partijlandschap naar hun hand te zetten. Willen ze een partij belonen of onder druk zetten, dan passen ze gewoon de wetgeving aan – of proberen ze iemand van een andere partij los te weken, zoals nu bij Lijst Dedecker is gebeurd.

willockx: ‘Het is onverdedigbaar dat de wet op de partijfinanciering onderweg à la tête du client wordt aangepast. Tot 2005 moest een partij zowel in de Kamer als in de Senaat een zetel in de wacht slepen om recht te hebben op een dotatie. Toen de N-VA na de verkiezingen van 2003 uit de Senaat verdween, heeft men de wet aangepast zodat een partij nu alleen nog een zetel in een van die assemblees moet hebben. Dat kán niet. Partijfinanciering mag geen instrument zijn om politieke vrienden te belonen of vijanden uit te schakelen.’

de croo: ‘Ah, de wet-Bourgeois! Die wetswijziging was niet zo vergezocht, hoor. Na de verkiezingen van 2003 kreeg de N-VA geen geld meer. Maar het Front National, dat nochtans minder stemmen had behaald, zat wél nog in beide kamers en had dus wel recht op een dotatie. Erg rechtvaardig was dat niet.’

delcroix: ‘Destijds praatte de N-VA zowel met CD&V als met de Open VLD over de vorming van een kartel. Het is normaal dat de N-VA daarbij afwoog welke partner de beste financiële garanties kon bieden. De liberalen, die in de meerderheid zaten, hebben er toen voor gezorgd dat de wet op de partijfinanciering in het voordeel van de N-VA werd aangepast. Voor Groen!, dat in diezelfde periode zowel uit de Kamer als uit de Senaat was gevlogen, werd echter niets gedaan. Daar hoef ik geen tekeningetje bij te maken, hè.’

Probleem 4

Tijdens de sperperiode, die drie maanden voor de verkiezingen begint, mogen kandidaten geen gadgets uitdelen, geen zendtijd kopen op radio of tv en geen affiches aanplakken op grote commerciële reclamepanelen. De overheid bepaalt dus niet alleen hoeveel een kandidaat mag uitgeven, maar ook waaraan hij zijn geld mag besteden. Dat lijkt van het goede te veel.

willockx: ‘Gelukkig zijn die peperdure reclameborden van twintig vierkante meter vandaag verboden. Maar de hypocrisie van het verhaal is natuurlijk dat die buiten de sperperiode wél toegelaten zijn. Ook daar zou beter paal en perk aan worden gesteld. Want die geldverkwistende megacampagnes, daar waren wij indertijd aan verslaafd. Die grote affiches kostten ontzettend veel geld, en dus loerde het gevaar van louche giften om de hoek. Goed dat we daar van af zijn.’

delcroix: ‘Kandidaten zouden veel meer vrijheid moeten krijgen om zélf hun campagnemiddelen te kiezen. Waarom mag een balpen met mijn naam op niet, maar een klein boekje met wat tekst wel? Waarom mogen borden van twintig vierkante meter niet en andere wel? Zever in pakskes. Wel is het belangrijk dat er een billijk uitgavenplafond blijft bestaan. Anders krijgen sommige kandidaten binnen de kortste keren zotte kuren.’

Probleem 5

Niet elke kandidaat op de lijst mag evenveel aan zijn campagne spenderen (zie grafiek: wie betaalt de campagne?). Elke partij krijgt evenveel topkandidaten als ze zetels heeft en mag daarnaast nog een bijkomende topkandidaat aanwijzen. Die mogen allemaal 8700 euro uitgeven, aangevuld met 0,035 euro per kiezer. Het plafond van de andere kandidaten volstaat niet om doeltreffend campagne te voeren in de grote provinciale kieskringen.

de croo: ‘Als opvolger moet ik voor de komende Vlaamse verkiezingen met 2500 euro campagne voeren in heel Oost-Vlaanderen. Met dat bedrag kan ik zelfs heel Brakel niet van een folder voorzien! Door dat systeem is de macht van de partijen ook veel te groot geworden. Want het is de partijleiding die beslist wie genoeg geld mag uitgeven om op een fatsoenlijke manier campagne te voeren en wie niet. Een partij kan ook een deel van wat zij mag uitgeven naar een individuele kandidaat doorschuiven. Resultaat: politici dreigen politieke ambtenaren te worden, die in het partijgelid moeten lopen als ze nog kans willen maken om herverkozen te worden. Het zou dus een goede zaak zijn om gewone kandidaten toe te laten meer uit te geven. Of om het systeem te herzien zodat een handvol boegbeelden op een Vlaamse lijst wordt verkozen en al de rest in de kleine arrondissementen, waar je met veel minder geld campagne kunt voeren.’

delcroix: ‘Het kost nu eenmaal veel geld om jezelf en je programma in een grote kieskring bekend te maken. Daar is toch niets mis mee? We moeten iedereen de kans geven om zich te profileren. Weet je wat veel kandidaten nu doen? Ze zetten onderling een handeltje op: wie het wettelijk toegelaten bedrag niet helemaal uitgeeft, schuift een stukje door naar een kandidaat die zijn plafond al heeft bereikt. Te belachelijk voor woorden. Men zou beter een nieuwe formule uitdokteren die is aangepast aan de grote kieskringen van vandaag.’

Probleem 6

De macht van de partijen is te groot geworden: de overheidssteun wordt integraal in de centrale partijkas gestort en ongeveer twee derde van de individuele campagnes wordt door de partij betaald.

de croo: ‘Bij de Open VLD betalen de kandidaten hun campagne haast helemaal uit hun eigen zak, maar toch is het de partij die beslist wie hoeveel mag uitgeven. Dat gaat wel erg ver. Aan de andere kant zijn onze campagnes tegenwoordig veel minder gecentraliseerd en hebben de kandidaten een behoorlijke vrijheid in de manier waarop ze hun campagne opzetten.’

willockx: ‘Mijn politieke familie heeft ervoor gekozen om de mandatarissen een behoorlijk deel van hun inkomen in de partijkas te laten storten, maar in ruil betaalt de partij wel de hele campagne. Daardoor houdt de partij de touwtjes ook meer in handen, en dat is alleen maar positief. Ik ben altijd al een voorstander van professionele, gestroomlijnde campagnes geweest. Al betekent dat ook dat de partij- leiding tegen een kandidaat kan zeggen: sorry, maar jij ligt te slecht in de markt om veel geld in je te investeren.’

delcroix: ‘Ik krijg steeds meer sympathie voor kandidaten die uit de band durven te springen. Maar om zich op eigen houtje te profileren, hebben ze natuurlijk wel genoeg middelen nodig. Maar wat doen de partijen? Ze schuiven een handvol boegbeelden naar voren en zetten daar alle middelen voor in. De andere kandidaatjes mogen hoogstens met hun foto in de folder van de partij. Zo wordt de spoeling in de parlementen steeds dunner.’

Probleem 7

Ondanks de opvallend rigide wetgeving in verband met partijfinanciering en campagne-uitgaven, wordt er nog altijd gebruikgemaakt van allerlei achterpoortjes.

delcroix: ‘Je moet creatief zijn, hè. Stel dat ik de Grote Wielerwedstrijd Leo Delcroix organiseer en die door een aantal bedrijven en plaatselijke handelaars laat sponsoren. Dan helpen zij mij in de praktijk op een legale manier met mijn campagne.’

de croo: ‘Handgiften komen nog altijd voor. Al zijn die toch enorm afgenomen. Ik denk niet dat er veel bedrijven te vinden zijn die zich vandaag nog aan zulke giften bezondigen. Wat volgens mij wel nog voorkomt, is dat individuele kandidaten van de een of andere bemiddelde vriend steun krijgen.’

delcroix: ‘Volgens mij krijgen politici nog relatief veel enveloppen met geld. Ni vu ni connu. En wat zit meestal in zulke enveloppen? Zwart geld natuurlijk. Tegenwoordig zijn het wellicht alleen nog de kandidaten zelf die zulke extraatjes toegeschoven krijgen. Partijen kunnen niets meer aanvangen met een omvangrijke clandestiene gift. Denk maar aan het probleem van toenmalig SP.A-voorzitter Frank Vandenbroucke met het Agusta-geld. Er is vaak lacherig gedaan over het feit dat hij dat zou hebben willen laten verbranden. Maar de boekhoudingen van de partijen zijn tegenwoordig wel openbaar, hè. Als je als partijvoorzitter plots op een niet-wettelijke manier een stapel bankbiljetten in handen krijgt, kun je die nergens meer kwijt. Nee, een partij die vandaag zo’n envelop aanvaardt, kan die alleen maar doen verdwijnen. Want dat geld is in de praktijk niets meer waard.’

HET GELD VAN DE PARTIJEN, KAROLIEN WEEKERS EN BART MADDENS, UITGEVERIJ ACCO, 208 BLZ., 32 EURO.

DOOR ANN PEUTEMAN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content