Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

België is bereid troepen in te zetten voor een eventuele interventie in Macedonië. Nu al zijn er bijna duizend soldaten in Macedonië en Kosovo gelegerd. Onze jongens in de Balkan: een reportage.

Op de luchthaven van Skopje in Macedonië kunnen de Belgische troepen weer vanaf de eerste rij naar ‘het theater’ kijken. Ze mogen er tijdelijk logeren in het Abel Sentry Camp van de Amerikanen, en die praten altijd over ‘ the theatre‘ als ze het over de oorlog hebben. De Belgen werden in aller ijl teruggetrokken uit de kazerne van Kumanovo, toen daar in de buurt een paar granaten insloegen. Nu zijn ze op een stuk braakgrond van de luchthaven met man en macht een nieuw kamp aan het bouwen. Commandant Guido Schevernels wil de krachttoer tegen de nationale feestdag van 21 juli klaar hebben. De ironie van het lot is echter dat het oorlogsgeweld hen inmiddels gevolgd is. Nu kunnen ze vanaf de luchthaven zien hoe Oekraïnse Hind-helikopters opstijgen en een rebellendorp in de buurt bombarderen.

Wij hebben ons aangemeld aan de ingang van het Amerikaanse kamp (‘ clear all weapons‘) om mee te rijden met de Kosovo Expres naar de Belgische basis in het uiterste noorden van Kosovo, op de grens van Servië. Er vertrekken bijna elke dag streng bewaakte konvooien vrachtwagens – zowel militaire als burgerlijke – om de Battle Group te gaan bevoorraden. Niet alleen voor de eigen troepen trouwens; ze voeren ook brandstof aan voor de hele internationale vredesmacht in Kosovo. De voorraden komen met vliegtuigen via de luchthaven van Skopje, met boten via de Griekse haven van Thessaloniki, of helemaal over de weg vanuit België. In Macedonië is het logistieke bataljon verantwoordelijk voor de verdere afhandeling. ‘Ook oorlog is een kwestie van organiseren’, zegt commandant Schevernels, terwijl hij de bulldozers de juiste richting uitstuurt.

DE VLUCHTELINGEN VAN BLACE

Het is vandaag een klein konvooi van slechts vier voertuigen, dat zich door de ochtendlijke drukte van Skopje wurmt en dan de bergen in rijdt. De wagens houden voortdurend radiocontact met elkaar. Onderweg zien we de resten van de reusachtige vluchtelingenkampen, waar twee jaar geleden nog honderdduizenden mensen uit Kosovo werden opgevangen. Nu vlucht men in omgekeerde richting. Aan de beruchte grenspost van Blace (de beelden van de wanhopige mensenmassa in ’99 hadden een belangrijke invloed op de NAVO-operatie) staat een lange rij voertuigen richting Kosovo. De Belgische militairen mogen, na strikte controle van hun papieren, via een by-pass de grenspost omzeilen. Aan de andere kant van de grens staat een tent met de beeltenis van Moeder Theresa (die in Macedonië geboren werd). Enkele vluchtelingenfamilies wachten er met pak en zak.

Voor het hele traject van de grens tot Pristina moeten de militairen hun helm opzetten en hun scherfwerende vest aandoen, want officieel is dit nog een ‘risicozone’. De grootste ontgoocheling van de troepenmacht in Kosovo is dat de veiligheid en vrede nog altijd niet volledig gegarandeerd zijn. Precies twee jaar geleden werd Kosovo een soort internationaal protectoraat, een uniek experiment. Er waren 78 dagen van bombardementen aan voorafgegaan, voor de Servische troepen de aftocht bliezen. Daarna haalde de grotendeels Albanese bevolking de ‘bevrijders’ feestelijk in. Ruim 42.000 soldaten van 36 verschillende landen vormen er nu de vredesmacht KFOR ( Kosovo Forces) onder leiding van de NAVO. De regio – die officieel een Joegoslavische provincie blijft – wordt bestuurd door de UNMIK ( United Nations Mission in Kosovo).

Voorbij de grens rijden we de Amerikaanse sector binnen, een van de vijf sectoren waarin Kosovo door de militairen verdeeld is. Het eerste beeld is er een van een industriële woestenij: een gigantisch grote, vuile cementfabriek ligt er te roken in de zon. Langs de weg liggen overal autowrakken en hopen afval. Maar enkele kilometers verder kijk je uit op de minaretten van Kacanik en zijn boeren volop aan het hooien. Een oud mannetje loopt met een koe aan een leiband door het veld. Toch valt het op dat grote stukken van het platteland nog niet bewerkt worden en door onkruid overwoekerd zijn. In het dorp Kacanik is ook een eerste begraafplaats te zien: een honderdtal lijken werden hier uit een massagraf gehaald en herbegraven. Een jaar geleden zei het VN-bestuur dat er al elfduizend Albanese doden waren geïdentificeerd – wat in elk geval minder is dan de honderdduizend waarvan ooit sprake was.

In bijna elk dorp dat we passeren is er een gloednieuw monument voor de gesneuvelden te zien. Hier en daar staan er nog kapotgeschoten huizen. Kinderen, die sinds begin juni vakantie hebben, dansen in de ruïnes. Ze wuiven en maken V-tekens naar de voorbijrijdende Belgische militairen. Langs de kant van de weg staat een bord waarop de Europese Unie aankondigt 12.000 nieuwe huizen te bouwen. In totaal waren er in Kosovo wel 120.000 huizen (eenderde van het woningbestand) beschadigd of verwoest. De helft van de medische voorzieningen was getroffen. Zelfs van de scholen lag een deel in puin. Er wordt nu overal koortsachtig gebouwd en hersteld. Gebombardeerde bruggen zijn door nieuwe vervangen. Langs de grote weg verrijzen privé-bedrijven die in bouwmaterialen handelen. De weg zelf, en veel zijwegen, worden door Griekse militaire ingenieurs opgeknapt.

DE ANTENNES IN PRISTINA

Wat echter het meest opvalt, is dat er om de paar kilometer een fonkelnieuw, peperduur ogend benzinestation uit de grond schiet – naast de vele nieuwe carwashes, wegrestaurants en motelletjes (‘Hotel Bill Clinton’). Elke week zien de Belgische soldaten van de Kosovo Expres andere complexen verrijzen. Vanwaar komt het geld voor die tientallen benzinestations, vragen ze zich af. Deze centrale weg, die in het vroegere Joegoslavië erg bekend was bij toeristen, loopt in het noorden naar Belgrado en in het zuiden naar Skopje en Thessaloniki. Hij maakte deel uit van de zogenaamde Balkan-route, die volgens politierapporten verantwoordelijk is voor de heroïnesmokkel naar West-Europa. Op dit moment zeggen Europese politiediensten dat veertig procent of méér van de heroïne via Kosovo binnenkomt. Kosovo zou een vrijhaven geworden zijn voor louche zaken in drugs, wapens en prostituees. Een misdaadgolf spoelt over het land.

Niet alleen zouden veteranen van het Kosovaars Bevrijdingsleger (UCK) op die manier hun in de oorlog opgebouwde macht verzilveren, maar ook zouden allerlei criminelen uit Albanië naar Kosovo zijn afgezakt. De KFOR en het VN-bestuur, dat een internationale politiedienst van zo’n drieduizend man heeft opgericht, maken van de Albanese maffia geen prioriteit. Zegt John Jordan van de UNMIK-politie: ‘Het is zeker zo dat de maffia van de overgangssituatie gebruikmaakt om hier een uitvalsbasis voor criminele activiteiten te creëren. Er heerst hier voorlopig nog een soort wetteloosheid. Niemand betaalt belastingen. Alleen al de zwarte markt van de benzine moet fortuinen opleveren. Er rijden hier nu veel méér auto’s dan voor de oorlog. We hebben al veel gestolen wagens onderschept.’ De benzine kost twintig frank per liter – vermoedelijk de goedkoopste in Europa.

Enkele kilometers voor het vliegveld van Pristina, dat opgeknapt en weer operationeel is, is er een checkpoint aan het begin van de Britse sector en mag de zware beschermingskledij uit. Dan komen we vanaf een hoogte Pristina binnenvallen: een woud van paraboolantennes. De stad is een grote, uitdijende verzameling van grijze flatgebouwen en buildings, en uit elk venster steekt een schotelantenne. Het verkeer gaat er stapvoets. Er is maar weinig oorlogsschade meer zichtbaar. Alleen de grote Servische kazerne, net over de brug, is helemaal in de as gelegd – de Britten hebben er in een uithoek hun tenten en containers neergepoot. Tegenover de kazerne staat een gebombardeerde raffinaderij: de olietanks liggen er als kolossale ingedeukte soepblikken bij. En nog verder staat een elektriciteitscentrale, die nog op bruinkool werkt, zwarte rook uit te walmen.

De hoofdstad Pristina, die voor de oorlog 220.000 inwoners telde, is nu meer dan verdubbeld. Veel mensen van het platteland zijn hier in volgepropte appartementjes komen hokken in plaats van hun velden te bewerken. Vroeger was het een multi-etnische stad, maar nu is het volledig Albanees. Bij de gemeentelijke verkiezingen, die eind vorig jaar door het VN-bestuur georganiseerd werden, behaalde de Democratische Liga van Kosovo (LDK) van de gematigde leider Ibrahim Rugova 58 procent van de stemmen en de absolute meerderheid in 21 van de 30 gemeenten. De Kosovaarse Democratische Partij (PDK) van de gewezen UCK-leider Hashim Thaci kreeg 27 procent en controleert zes gemeenten. De verkiezingen werden echter geboycot door de Servische minderheid, die zo protesteerde tegen de Albanese wraaknemingen tegen hun bevolkingsgroep.

DE TESTCASE VAN MITROVICA

Ten noorden van Pristina, waar we de Franse sector binnenrijden, zien we dorpen die soms voor de helft platgeschoten zijn: duidelijk niet door NAVO-bombardementen, maar door gevechten tussen het Servisch leger en de UCK-guerrilla. In deze vroeger etnisch gemengde gebieden zijn de Serviërs gevlucht na systematische terreurcampagnes door de Albanese overwinnaars. Van de 300.000 Serviërs die in Kosovo leefden, blijven er nog 100.000 over. De meesten van hen wonen in kleine enclaves en kunnen maar buitenkomen als ze door KFOR-troepen bewaakt worden. Volgens de Servische Nationale Raad zijn ruim duizend Serviërs sinds de oorlog gedood of vermist. Het is de ergste mislukking van de VN-operatie: het falen om een multiculturele samenleving leefbaar te maken, zoals oorspronkelijk de bedoeling was.

In de stad Mitrovica, die links van de autoweg als een grauwe, vormeloze vlek in de vallei ligt, zagen Belgische soldaten van de Kosovo Expres een tijd geleden hoe een bus onder VN-bescherming werd aangevallen, waarbij twee mensen gedood werden. Mitrovica, de verdeelde stad met zo’n 20.000 Albanezen in het zuiden en zo’n 16.000 Serviërs in het noorden, is dé testcase voor de internationale vredesmacht geworden. De twee gemeenschappen worden door de rivier de Ibar van elkaar gescheiden, en mensen kunnen alleen onder escorte over de brug (‘Austerlitz’ gedoopt door de Franse soldaten). Bij voortdurende gevechten en afrekeningen werden al tientallen mensen gedood of zwaar gewond. Vorig jaar nog hielden 2000 KFOR-soldaten (ook Belgen) een grootschalige razzia in de stad om wapens in beslag te nemen. Maar nog staan de mensen er elkaar naar het leven.

Voorbij Mitrovica volgt een rij desolate, meestal gesloten fabrieken en mijnen. Tussen immense steenbergen staat een schouw van vele tientallen meters hoog, maar rook komt er niet meer uit. De wagentjes aan de kabellift hangen werkeloos in de lucht. Dit is het industriecomplex Trepca, vroeger de trots van Kosovo, goed voor wel zeventig procent van het bruto nationaal product. Uit de mijnen werden ertsen zoals lood, zink, cadmium en zilver gehaald. Vorig jaar trokken KFOR-militairen de vervuilde loodsmelterij van Trepca binnen. Ze droegen kapjes voor hun neus en mond om zich te beschermen tegen de zwarte rook. Ze werden nog met stenen bekogeld door Servische betogers, maar ze sloten toch de fabriek omdat de uitstoot van lood fataal hoog lag. Kosovo is een van de meest vervuilde gebieden van Europa.

Vanaf Gate South, waar Belgische soldaten een checkpoint bemannen en alle voertuigen controleren, is het alsof we in een ander land komen, waar er geen oorlog heeft gewoed en geen huizen beschadigd zijn. De eenzame weg volgt de Ibar door de vallei, tussen hoge bergtoppen met naaldwouden, en komt nog slechts kleine, ingeslapen bergdorpjes tegen. De teksten zijn in cyrillisch schrift. In de kiosken liggen Servische kranten uit Belgrado. Op de terrassen zitten mannen glaasjes slivovic te drinken. Dit is homogeen Servisch gebied – hun laatste bolwerk in Kosovo. In het stadje Leposavic wonen er zo’n zesduizend Serviërs en in de rest van het Belgische gebied nog eens goed tienduizend. Alleen drie kleine bergdorpjes zijn Albanees: er wonen nog een honderdtal van de aanvankelijk ruim duizend inwoners. Ze moeten bijna dag en nacht door de Belgen beschermd worden.

DE BELGEN VAN LEPOSAVIC

De 784 manschappen van het bataljon Belukos 6 zijn over drie compounds verspreid, maar het hoofdkwartier is in een meelsilo in Leposavic gevestigd. Ten noorden van het stadje, nabij de grens van Servië, bemannen de Belgen het checkpoint Gate One, en dat is momenteel ook de grootste zorg van de troepen. Het VN-bestuur, dat zelfbedruipend wil worden, heeft daar immers een douanepost neergezet, wat de Servische bevolking van Kosovo onmogelijk kan aanvaarden. Ten eerste om de politieke symboolwaarde: een douanepost zou een stap naar de onafhankelijkheid van Kosovo zijn, en dat wil men hier absoluut niet. Ten tweede omdat men dan tweemaal moet betalen op alle ingevoerde goederen: eerst aan de Servische douane, en dan nog 15 procent in Kosovo. Daarom hebben de Serviërs al wekenlang wegblokkades opgericht en houden ze alle verkeer uit Servië tegen.

De Belgische commandant Jean Debroeck probeert regelmatig met de Serviërs te overleggen, maar beseft dat hij toch als een soort ‘bezettingsmacht’ wordt gezien. Toen eind vorig jaar een lokale misdadiger opgepakt werd, kwam het meteen tot rellen aan de poorten van het kamp. Twee Belgische voertuigen werden in brand gestoken en er werden schoten gelost. Eén Serviër werd doodgeschoten, een andere verwond – en tot op de dag van vandaag is het nog niet bekend of de kogels uit het geweer van een Belgische para of van een Servische demonstrant afkomstig waren. Commandant Debroeck: ‘De zwarte en criminele economie is hier zo belangrijk dat een lokale misdadiger een hele groep mensen kan mobiliseren.’ Een recente inzamelactie van wapens leverde hem maar twee kalasjnikovs op.

Verder hebben de Belgen al ruim 30 miljoen frank besteed aan burgerlijke projecten om de relaties met de bevolking te verbeteren: een station opknappen, een watermolen herstellen, een sporthal vernieuwen. Er is ook wat humanitaire hulp voor de honderden Roma-zigeuners, die op hetzelfde terrein als de Belgen in Leposavic in vluchtelingenbarakken zitten. De Roma werden in Kosovo door iedereen verfoeid en verjaagd. Van de 150.000 Roma voor de oorlog blijven er nog amper 30.000 over. De multi-etnische samenleving lijkt minder mogelijk dan ooit tevoren, en dat zal ook door de parlementsverkiezingen in november vermoedelijk niet veranderen. Commandant Debroeck: ‘Wij kunnen de consensus nu eenmaal niet militair opleggen.’

De Kosovo Expres komt aan in het Belgische kamp Nothing Hill, hoog in de bergen. Van over de Servische grens komen zwarte wolken over de bergtoppen aangewaaid. In een typisch Belgisch regenweer is er typisch Belgische kost in de legerkantine.

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content