Is de tijd van de bevoogding voorbij? Het ministerie van Welzijn en Gezin wil geld uittrekken om gezinnen in crisis zelf oplossingen te laten uitdokteren.

Na de zoveelste kletterende ruzie smeet de veertienjarige Jesse de deur achter zich dicht en liep de straat op. Binnen bleef zijn vader achter met de schrik. Jesse had eerder al gedreigd zich op te hangen. De man belde het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand. Hoewel Jesse’s anderendaags terug thuis was, ging de afspraak op het comité toch door. Daar zat de consulente eerst evengoed met de handen in het haar. Een uithuisplaatsing is altijd al een drastische maatregel, en bovendien schudt zo’n consulente een geschikte plaats niet zomaar uit haar mouw. De comités kunnen een beroep doen op zo’n tweehonderd thuisbegeleiders. Maar die werken met wachtlijsten, en hier was de situatie zo explosief dat er geen tijd verloren mocht worden. De consulente schakelde een relatief nieuwe dienst in: Crisishulp aan Huis.

Dit team psychotherapeuten, gevestigd in Mechelen, is 24 uur op 24 inzetbaar en zoekt samen met alle gezinsleden naar een interne oplossing. De psychotherapeuten interveniëren snel en intensief. Hun tussenkomst duurt hooguit enkele weken, tot de crisis bedaard is. Dirk Broos en Gie Lambeir van Crisishulp aan Huis: “Essentieel is de bereidheid van de gezinsleden om aan zo’n oplossing te werken. Is die wil aanwezig, dan bekijken we met elk van de betrokkenen wat voor hem of haar belangrijk is. Dan maken we praktische afspraken over waaraan elk van hen gaat werken. De inspiratie daarvoor komt van henzelf. Wij coachen het proces. Onze houding is niet: we hebben deze kijk op jullie gezin en dit moet volgens ons veranderen. Bij ons bezoek aan een gezin gaan we zelfs niet zitten voor we daartoe uitgenodigd worden. We spelen ook open kaart over welke informatie waar terechtkomt. Werkverslagen, bijvoorbeeld, worden eerst met het gezin doorgenomen voor ze naar het comité gaan.”

Soms gaat het om heel jonge kinderen. Dirk Broos: “In dat geval werken we aan de vaardigheden van de ouders, uiteraard op voorwaarde dat ze daarmee akkoord gaan. Wij van onze kant veroordelen hen niet. Wél laten we hen duidelijk weten dat de buitenwereld zich bezorgd maakt over de veiligheid van hun kind. Voor die ouders is dat hard om te horen, maar meestal waarderen ze onze eerlijkheid. Ze worden ook wel gewaar dat we hen met de toestand confronteren vanuit betrokkenheid, niet vanuit een veroordeling.”

LIEVER GEZINSGERICHT WERKEN

Crisishulp aan Huis springt bij wanneer jongeren worstelen met ervaringen van geweld of misbruik, aan te hoge verwachtingen moeten beantwoorden, heen en weer geslingerd worden tussen gescheiden ouders, of meegesleurd door “slechte” vrienden. De situatie moet ernstig zijn, het risico op een uithuisplaatsingreëel.

Jesse is een vat onverwerkte pijn. Na de scheiding van zijn ouders werd hij misbruikt door de vriend van zijn moeder en vervolgens onder de hoede van zijn vader gebracht. Die doet zijn best, maar begrijpt het eigenaardige gedrag van zijn zoon niet. Goed, die stugheid kan hij nog op rekening van de puberteit van zijn zoon schrijven. Maar die doodsgedachten, die woede-uitbarstingen, dat spijbelen, dat weglopen van huis? De misverstanden en conflicten stapelen zich op, de spanning neemt gestaag toe.

De medewerker van Crisishulp aan Huis luistert naar deze verhalen en werkt met elk van de gezinsleden concrete aandachtspunten uit. Jesse moet zijn gevoelens leren benoemen, beter omgaan met stresssituaties en luisteren naar anderen. Zijn vader moet beter communiceren, duidelijke afspraken maken. Met de begeleider wordt er gedurende twee weken intensief geoefend in het luisteren naar elkaar en het uitspreken van de eigen gevoelens. Er komen dingen bovendrijven, die jarenlang onuitgesproken gebleven waren. De vele pijnlijke gesprekken brengen rust en openheid tussen Jesse en zijn vader.

In het eerste gesprek had Jesse aangegeven dat het geen zin had om thuis te blijven: “Ik kan maar beter opstappen.” Na enkele weken denkt hij daar helemaal anders over. De argumenten voor een uithuisplaatsing komen opnieuw ter sprake. Vader wil graag dat zijn zoon thuis blijft, met duidelijke afspraken over welk gedrag al dan niet kan. Jesse beslist: “Ik wil het thuis wel verder proberen, me aan afspraken houden en zo.” Hij wil een individuele therapie volgen. Zaken als spijbelen worden het voorwerp van duidelijk afgesproken sancties.

De crisisbegeleiders willen afscheid nemen wanneer de consulente van het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand aandraaft met het heuglijke nieuws dat ze voor Jesse een plaats heeft gevonden. Het hele gezin overtuigt haar ervan: het is niet meer nodig. Op dat ogenblik kan de crisishulp plaatsmaken voor een minder intensieve begeleiding.

De werkvorm van Crisishulp aan Huis is nog vrij jong in Vlaanderen. Het systeem van crisisbegeleiding aan huis is uit de Verenigde Staten overgewaaid. Veldwerkers ontwikkelden de methodiek in Seattle. Onder de naam Families first werd het eerst in Nederland overgenomen. In Mechelen begonnen ze er twee jaar geleden aan. Gie Lambeir: “Het is niet evident om zo flexibel te kunnen inspelen op de noden van het gezin. Wij zijn continu bereikbaar, zoeken het gezin op, kunnen ook ’s avonds en in het weekend werken. Totnogtoe hebben we zo’n 65 gezinnen begeleid. In vier op de vijf gevallen kon een uithuisplaatsing voorkomen worden.”

De afspraak voor de eerste twee jaren was dat Crisishulp aan Huis minimum vijftig gezinnen zou begeleiden. De dienst ontving toen een toelage van ruim vier miljoen frank. Voor dit jaar werd dat bedrag opgetrokken tot zes en een half miljoen, met de verwachting dat Crisishulp aan Huis minstens veertig gezinnen bijstaat. Sinds enkele maanden heeft de organisatie ook in Antwerpen en in Gent haar deuren geopend.

Dirk Broos: “De overheid is zeer geïnteresseerd in deze werkvorm. De methode sluit aan bij de tendens om meer gezinsgericht te werken en is financieel aantrekkelijk in vergelijking met andere maatregelen. Wij doen de noodzaak van residentiële plaatsingen niet teniet, maar brengen wel een toegevoegd aanbod in acute crisissen. Een intensieve, kortstondige thuisbegeleiding kan niet alle problemen oplossen. Bij een speciale gedragsproblematiek van het kind, enorme beperkingen vanwege de ouders of te groot gevaar voor de veiligheid van het kind blijft plaatsing aangewezen.”

Soms heeft een jeugdrechter niet veel keuze, aangezien vele instellingen met wachtlijsten werken. Dirk Broos: “In een crisissituatie is er soms alleen maar de keuze tussen een doorverwijzing van een jongere naar de gesloten instellingen van Ruiselede of Mol, of naar ons project. Momenteel opereert onze dienst uitsluitend binnen de bijzondere jeugdzorg, maar er zijn weinig inhoudelijke redenen om dat zo te houden. Dit is een project voor mensen die vastzitten en dat komt voor in alle lagen van de bevolking.”

EEN KLUWEN VAN INSTANTIES

In de sector bijzondere jeugdbijstand ligt de klemtoon tegenwoordig op gezinsgericht werken en trajectbegeleiding. Het eerste betekent: liever met het crisisgezin samenwerken dan het tegen te werken. Het tweede staat voor een gepersonaliseerde begeleiding van de jongere, liefst zo lang mogelijk door dezelfde hulpverlener.

Te vaak komen jongeren nog terecht in een kluwen van hulpverlenende instanties. De wisselwerking tussen de instellingen en diensten verloopt weinig consistent. Welmenende maar bevoogdende hulpverleners en gerechtelijke instanties zijn nog altijd schering en inslag, aldus de leden van Netwerkhulpverlening Leuven. Dat verzamelt een tiental gezinnen die worstelen met kansarmoede.

Marleen en Gert weten hoe het voelt om heen en weer geslingerd te worden tussen de diverse diensten, en overgeleverd te worden aan hun dictaten en ultimatums. Zonder veel inspraak zagen ze hun twee kinderen in een instelling belanden.

Hun eerste kindje, Joris, was een half jaar toen Gert en Marleen een sociaal appartementje toegewezen kregen. Geregeld kwam iemand van gezinshulp poolshoogte nemen. Gert probeerde met hard werken de centen binnen te brengen; toch had het gezin financiële problemen. Marleen voedde de kinderen op. Dat was geen gemakkelijke taak voor haar; ze had het grootste deel van haar jeugd in instellingen doorgebracht. Het geldgebrek zorgde voor extra stress. Twee jaar later kwam er een kindje bij: Marijke.

Buitenstaanders vielen over een gebrek aan structuur en hygiëne bij het gezin. Een medewerkster van een gezinsdienst trok aan de alarmbel: hier was sprake van verwaarlozing.

Een hele machinerie kwam op gang. Marleen en Gert kregen de keuze tussen een verplichte thuisbegeleiding, een internaat of een pleeggezin voor hun twee peuters.

Thuisbegeleiding dan maar. Enkele mensen kwamen het gezin observeren, gaven raad maar legden ook gezinsinteracties vast op videoband zonder dat Marleen en Gert wisten wat er met die tapes gebeurde. Ze voelden zich bekeken en beoordeeld. Zou niet elke blauwe plek van de hyperkinetische Joris onmiddellijk gezien worden als een bewijs van mishandeling? Marleen en Gert voelden zich onzeker, ze vertrouwden het niet meer. De communicatie met de thuisbegeleiders liep mank.

Na een poos besliste de thuisbegeleidingsdienst dat de kinderen weg moesten – “omdat de ouders het niet meer aankonden”. De kinderen werden overgebracht naar een opvangcentrun van Kind en Gezin. Na een gevecht van tien maanden kregen Marleen en Gert hun kinderen terug. Joris en Marijke zijn nog altijd thuis, maar makkelijk is anders.

Marleen: “Als ik onze Joris onder zijn voeten geef, dreigt hij: ‘Ik ga op school vertellen dat je mij slaat’. Wat moet ik doen als hij zich niet gedraagt? Probeer nog maar een tikje aan je kinderen te geven en ze vliegen weg, je bent ze kwijt. Maar ondertussen mogen de gasten mij wel onder tafel praten of slaan. Dat kan toch ook niet? Niemand moet mij vertellen dat slaan niet goed is. Dat weet ik zo ook wel. Ik heb een ander soort hulp nodig: hoe pak ik Joris aan als hij mij tegenspreekt? Wat doe ik met Marijke als ze een driftbui heeft?”

De begeleiders van Netwerkhulpverlening staan het gezin bij met raad en daad. In de tweewekelijkse “pedagogische oefenschool” proberen Marleen en Gert en andere ouders pedagogische vaardigheden te ontwikkelen. Maar het blijft moeilijk. Vanuit de school van haar kinderen krijgt Marleen soms opmerkingen. Dat haar kinderen er zo slordig bijlopen. Zelf vallen die vlekken op hun kleren haar niet op. Of dat die kleren niet aan het weer aangepast zijn. Op die momenten speelt het haar parten dat ze nooit een voorbeeld gekregen heeft.

De jonge ouders beseffen dat de toestand hen boven het hoofd dreigt te groeien. Ze overwegen nu om zelf opvang voor hun kinderen te zoeken. Dat geeft een andere gevoel dan dat de buitenwereld hen meedeelt dat hun kinderen geplaatst moeten worden. De begeleiders van Netwerkhulpverlening denken en zoeken mee.

EEN COMBINATIE VAN PROBLEMEN

Netwerkhulpverlening Leuven ontstond vier jaar geleden in de schoot van het observatie- en behandelingscentrum Ter Wende. Het vormt een onderdeel van Cadens, algemeen welzijnswerk Leuven. Drijvende krachten zijn psychiater Hendrik Van Moorter en sociologe-antropologe Muriel Princen.

Van Moorter: “De ouders van de kinderen die in Ter Wende terechtkwamen, vroegen zelf om hulp en advies. Wij gingen op die vraag in en ondersteunen zo het thuisfront bij die gezinnen. Ze kregen al te maken met uithuisplaatsing, of riskeren het. Als instelling en probleemgezin op voet van oorlog leven, belanden de kinderen van zo’n gezin automatisch in loyaliteitsconflicten. Dat versterkt dan de gedragsproblemen. In Ter Wende brengen we de ouders en de instelling samen. Dat doen we voor we beslissen over de opname van een kind. En ook nadien, om uit te zoeken of een terugkeer naar huis tot de mogelijkheden behoort. Tijdens die gesprekken proberen we de problemen goed te benoemen. Veel ouders worstelen met een combinatie van problemen: financiële moeilijkheden, kansarmoede, de breuk met de eigen ouders, opvoedingskwesties… Zie het als een knoop met veel draden. Die kan je niet bruusk doorknippen, je moet hem laten losweken.”

“We komen geregeld bijeen met onze gezinsgroep, de motor van Netwerkhulpverlening, om elkaar hierin te ondersteunen en beleidsvoorstellen te formuleren. Daarnaast helpen we in het thuismilieu en bemiddelen we bij diverse instanties. De veelzijdige problematiek is niet enkel chaotisch voor gezinnen, maar ook voor hulpverleners. Het aangeboden arsenaal is vaak niet aangepast aan de specifieke noden van een kansarm gezin. Een van onze deelneemsters heeft haar kinderen terug thuis, maar haar job verplicht haar al om zeven uur ’s morgens te vertrekken. Ze vindt zo vroeg geen opvang voor haar kinderen. Over dat soort zaken struikelen regelingen. Of de kinderen mogen in het weekend wel naar huis, maar hun ouders krijgen vanuit de instelling weinig of geen begeleiding in de aanpak van probleemsituaties tijdens het weekend. De medewerkers van de instelling zelf hebben het weekend vrij, en de thuisbegeleidingsdiensten schieten pas in actie nadat de plaatsing beëindigd is. Kortom, er zijn missing links in de communicatie. Het resultaat is dat hulpverleners deze gezinnen vaak lastige klanten vinden en de gezinnen vinden dat men ze in de kou laat staan.”

Voorts voelen kansarme gezinnen zich veelal machteloos tegenover de manier waarop de officiële instanties hen behandelen. Hendrik Van Moorter: “Het zou een verworven recht moeten zijn voor mensen om een zelfgekozen steunfiguur mee te brengen naar het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand, het politiekantoor of de jeugdrechter. Ik krijg soms het verzoek om mee te gaan, in de hoop dat dit de kans verhoogt om echt gehoord te worden. Of ik al dan niet toegelaten word, hangt af van de goodwill van de persoon die van dienst is. Een jeugdrechter is vaak niet of slechts oppervlakkig op de hoogte van een dossier. De overwerkte consulente heeft de situatie dikwijls ook niet grondig onderzocht. Toch moeten de ouders zich schikken naar de beslissingen die deze mensen nemen over hun kinderen. Van een deftige interactie is vaak geen sprake. Laatst vergezelde ik een van de vrouwen van onze groep naar het politiebureau. Haar zoon had zich in nesten gewerkt. Die vrouw werd een halfuur lang afgesnauwd. Dan vroeg de politieman wie ik was. Zijn toon veranderde op slag. Ook heb ik het op de jeugdrechtbank al meegemaakt dat men mensen drie kwartier laat wachten om hen dan vijf minuten te zien zonder hen een stoel aan te bieden of een hand te geven.”

Van Moorter komt tot zijn besluit: “Een opgeheven vingertje is natuurlijk het allergemakkelijkste. Maar dat noem ik geen hulpverlening.”

Illustratie: Steve Michiels

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content