Een verhaal over zorgenkinderen: bijna vijf op honderd leerlingen zitten in het buitengewoon onderwijs.

Op zich blijft het een minderheid: van de bijna negenhonderdduizend schoolgaanden tussen zes en achttien volgen net geen veertigduizend een of andere vorm van buitengewoon onderwijs. Dat geringe aantal verklaart wellicht waarom er zo weinig over gesproken en geschreven wordt. Zelfs in de voorgaande jaren toen alle media zich mengden in de onderwijshervormingen.

Maar nu het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs gestaag aangroeit, drijft de belangstelling wel naar boven. Vooral omdat die toename duidelijk niet het gevolg is van betere opsporingsmethodes. Wél van een zwaardere studiedruk vanaf de eerste klas van het lager onderwijs. Het is gewoon de consequentie van ons Belgisch systeem, waarbij de evolutie van een kind aan zijn leeftijd gekoppeld wordt. Simpel gezegd: in de eerste klas moet iedereen tegen Kerstmis kunnen lezen.

“Dat is hier anders”, zegt Luc Waes, directeur van Ten Desselaer, een middelbare school voor Buitengewoon Onderwijs (BuO) in de buurt van Leuven. “Het wezenlijke verschil is dat hier geen programma moet worden afgemaakt.”

In dezelfde school fungeert Rik Homblé als coördinator voor de algemene vakken en is werkmeesteres Marie-Jeanne Donny bevoegd voor de organisatie van beroepsopleidingen en stages. Homblé overlegt met de leerkrachten algemene vakken hoe de aanpak van elk kind kan worden bijgesteld, hoe problemen kunnen worden voorkomen of opgelost. Marie-Jeanne Donny vervult dezelfde taak voor de beroepsvakken.

Rik Homblé: Elk kind dat hier binnenkomt, heeft al een inschrijvingsverslag van een PMS-centrum bij zich. Daarin staan de schoolse en mentale mogelijkheden, en soms – als ze relevant zijn – gegevens over de medische en familiale situatie.

Met dat PMS-verslag begint onze taak. Elk jaar proberen we een zo duidelijk mogelijk portret van het kind te maken. Via tests kijken we hoeveel van het pakket rekenen en taal uit het basisonderwijs écht gekend is. Met de hele groep van leerkrachten en het PMS samen proberen we te bepalen welke de sterke en zwakke punten van elke leerling zijn. Waar we hem of haar willen brengen. Een programma – in het BuO heet dat handelingsplanning – wordt hier op maat van het kind gesneden. Je kan dus in één klas vijf verschillende niveaus taal en vier niveaus rekenen hebben. Maar we houden de klas wel samen. Dat geeft veiligheid, structuur.

Marie-Jeanne Waes: Dat individuele programma kan op elk moment bijgestuurd worden. Via meer of minder tussenstappen naar hetzelfde doel. Want dat doel blijft wel vooropstaan, ook al verschilt dat voor elk kind. Sommigen brengen we terug naar het gewone onderwijs. Anderen kunnen we enkel leren om zich later in de samenleving te behelpen.

Homblé: Daar schuilt de grote vraag natuurlijk: wat moet iemand kennen en kunnen om in de ingewikkelde maatschappij mee te draaien? Lezen is essentieel, voor rekenen kan een rekenmachientje ingeschakeld worden. Iemand die houtbewerker wordt, moet juist kunnen meten, een kok moet correct kunnen wegen. Maar niet elk van onze kinderen moet kunnen goochelen met deciliters en vierkante meters.

Maar iedereen moet wel een telefoonboek kunnen gebruiken, het openbaar vervoer kennen, informatie kunnen duiden, leren omgaan met de moderne problemen, van aids, over drugs naar de druk van de consumptie.

Is dat geen overbevraging van de school?

Waes: Niet in ons geval. We krijgen hier kinderen die in het gewone onderwijs niet meekonden. Om gelijk welke reden. Vaak ook kinderen met een moeilijke sociale achtergrond. Maar we krijgen ook de kans om écht met de leerlingen bezig te zijn. We werken met kleine klassen. Daardoor kennen we alle kinderen goed, kunnen we overschakelen op individueel onderwijs. We hebben ook opvangmogelijkheden als een van de kinderen het even niet ziet zitten.

Donny: Niemand kan leren of zich behoorlijk gedragen als hij of zij zich niet goed voelt. Daar gaat onze eerste zorg naar uit. Je bent overal mislukt? Geeft niet, wij geloven dat je veel kan. Wij kijken naar wat je kan, niet naar de nederlagen. Wij geven je opnieuw zin om te leren.

Waes: Ons onderwijs bestaat uit écht opvoeden, vandaar dat we zo blij zijn met de Voortgezette Opleiding voor het Buitengewoon Onderwijs (VOBO). De gewone lerarenopleiding besteedt te weinig aandacht aan de opvang van probleemkinderen. Via dat bijkomend jaar na de lerarenopleiding kiezen mensen bewust voor dit soort onderwijs. Het geeft aan dat we hier echt met buitengewoon onderwijs zitten, waarvoor een extra opleiding vereist is. Het BuO krijgt beter opgeleide mensen, en heeft die ook nodig.

Het buitengewoon onderwijs heeft wel een negatieve naam.

Waes: Dat is een probleem. Onze kinderen hebben zo al weinig zelfvertrouwen, ze vinden zichzelf dom, lelijk, waardeloos. Als zij en wij dan geconfronteerd worden met het feit dat hun school eigenlijk gezien wordt als een school voor stommelingen, wordt dat beeld telkens bevestigd. Sommigen trekken zich volledig in zichzelf terug, anderen worden agressief.

Wij kunnen hier binnen de schoolmuren proberen om vastheid, structuur en waardering te geven. Maar wil de maatschappij daarbuiten dat eindelijk eens zien? Veel mensen verkondigen dat het een opdracht is om intelligente leerlingen een diploma te laten halen. Welnu, kinderen die beperkt zijn, vragen om eliteonderwijs, om de beste leerkrachten. Die kinderen vragen om waardering voor wat ze hebben bereikt, niet om afwijzing omdat ze een of andere zaak niet kunnen of kennen. Dat hebben ze al genoeg meegemaakt vòòr ze bij ons komen.

Aanmoedigingen dus en vooral geen negatieve beoordeling.

Donny: Ook wel negatieve beoordelingen, maar dan met tekst en uitleg erbij. En altijd met de duidelijke boodschap: “We willen je helpen, hier krijg je elke dag een nieuwe kans”.

Wij zitten helemaal onderaan de onderwijswaterval. Na ons komt er niets meer. Dat bedreigt onze scholieren, maakt hen extra onzeker.

Hebben jullie zittenblijvers?

Waes: Elk kind werkt het volgende schooljaar door aan wat het nog moet leren. We spreiden de leerstof over verschillende leerjaren, want ieder kind evolueert op zijn eigen ritme.

Homblé: Vandaar dat de tests elk jaar opnieuw worden afgenomen. Tenslotte kan iemand in die twee vakantiemaanden behoorlijk veranderd zijn. De uitslag duidt een evolutie aan, stuurt ons programma objectief bij. Dat wordt ook allemaal neergeschreven in een handelingsplan: de beginsituatie, het doel, de stappen ernaartoe, de manier waarop we dat invullen, de besprekingen van de klassenraad. Het handelingsplan geeft dus een overzicht van wat elk kind kan, leert en nog moet leren.

En, belangrijk, het bepaalt ook wat het kind niet meer moet leren. Als we zien dat alle inspanningen om iemand te leren rekenen, niets uithalen, moeten we niet elk jaar het warm water uitvinden. We richten onze aandacht dan op het elementaire: met geld omgaan. Dat is rekenen natuurlijk, maar dat heeft iedereen nodig om in de maatschappij mee te draaien.

Meedraaien in de maatschappij wil ook zeggen: een beroep hebben en houden.

Waes: BuO verstrekt een beroepsopleiding, maar alweer op maat van het kind. Stages geven ons trouwens de feedback om onze opleiding bij te sturen, individueel en in de opleiding.

Tegelijk brengen we de scholieren ook stiptheid, doorzettingsvermogen, nauwkeurigheid, kritiekbestendigheid. Dat heeft iedereen nodig, wij leren het aan: niet alleen in de beroepsopleidingen, een dergelijke houding aankweken, behoort tot de taken van alle leerkrachten. Eigenlijk is dàt allemaal niets nieuws. Alleen krijgt die aanpak nu een structuur via die handelingsplannen en -planningen.

Deze filosofie zou voor elke vorm van onderwijs moeten gelden.

Waes: Dat is ook de achterliggende redenering bij “geïntegreerd” onderwijs: kinderen met leermoeilijkheden zouden in het gewone onderwijs moeten blijven. Maar dan moeten we met zijn allen wel naar een heel ander onderwijs toe. Tenslotte is de kritiek op ons gewone onderwijs dat het alleen gericht is op de selectie van de besten, niet op het avontuur dat nieuwe dingen leren eigenlijk is.

Van handelingsplanning tot handelingsplan in het buitengewoon onderwijs, Afdeling Informatie en Documentatie, Koningsstraat 71, 1000 Brussel (02) 219.94.36.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content