Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Hoe heel Frankrijk zich vastklampte aan de broekspijpen van generaal De Gaulle. Het verhaal van de Vijfde Republiek.

In de souvenirwinkeltjes in Colombey-les-deux-Eglises prijkt zijn beeltenis nog altijd op blaasbalgen, kolenschoppen, koekenpannen, lampenkappen, borden, lepeltjes, ballpoints, T-shirts, boekensteunen, bierpullen, toiletzeep en barometers. En er zijn schaalmodellen te koop van de zwarte Citroën Traction Avant, waarmee hij in 1958 vanuit zijn zelfgekozen ballingschap naar Parijs tufte om Frankrijk van de ondergang te redden – zoals Jeanne d’Arc op weg ging naar Rouen, of zoals Napoléon Bonaparte terugkeerde uit Elba. “Ik voelde dat ik een afspraak had met de Geschiedenis”, zou hij later in zijn “Mémoires d’espoir” noteren, “en dat alleen generaal De Gaulle nog in staat was een burgeroorlog te voorkomen”. Hij sprak graag over zichzelf in de derde persoon.

Maar laten we zijn verhaal chronologisch vertellen.

Charles de Gaulle (1890-1970), telg uit een geslacht van sabelslepers en veteraan van de Eerste Wereldoorlog, beleeft zijn jour de gloire op 18 juni 1940. Als brigadegeneraal en onderstaatssecretaris van Oorlog is hij door de regering van Paul Reynaud naar Londen gestuurd om er van Winston Churchill luchtsteun te vragen voor de Franse troepen. Churchill heeft daar geen oren naar: de Royal Air Force zal niet in actie komen. Op 17 juni draagt Reynaud in Parijs de macht over aan de hoogbejaarde maarschalk Philippe Pétain, de held van de slag bij Verdun, die pleit voor een wapenstilstand en het met nazi-Duitsland op een akkoordje wil gooien. Op 18 juni doet De Gaulle voor de microfoon van de BBC een oproep tot alle Fransen: “Ik, generaal De Gaulle zeg u: de vlam van het Franse verzet mag en zal niet doven. Frankrijk heeft een veldslag verloren, maar niet de oorlog.”

Hij wordt door de Britten erkend als de leider van “het vrije Frankrijk”. Pétain beschuldigt hem van muiterij en noemt hem spottend Charles-sans-Terre – een generaal-zonder-land. Terwijl de Duitsers in Vichy een marionettenregime installeren, reist De Gaulle naar Brazzaville, Dakar en Algiers, waar hij in 1943 een voorlopige regering vormt. Hij wil vanuit de Franse overzeese gebiedsdelen het moederland heroveren.

Het binnenlandse verzet in Frankrijk is vooral een zaak van de communisten. Na de landing van de Geallieerden in Normandië probeert De Gaulle de Amerikaanse generaal Dwight Eisenhower ervan te overtuigen door te stoten naar Parijs. Als vijfentwintigduizend gewapende communistische verzetsstrijders tegen de Duitse bezetter in opstand zouden komen, dreigt een herhaling van de roemruchte Commune van Parijs uit 1871. Dan moet niet alleen worden gevreesd voor de algehele verwoesting van de stad, maar bestaat ook nog eens het gevaar dat De Gaulle te laat bij de Arc de Triomphe zal arriveren om de macht te kunnen grijpen.

Hij komt nog net op tijd. Op 25 augustus 1944, luttele uren na de capitulatie van de Duitsers, wordt De Gaulle door de Parijzenaars triomfantelijk ingehaald als de bevrijder. Een enorme mensenzee omstuwt de rijzige generaal, die de vlam bij het graf van de Onbekende Soldaat aanwakkert en – ondanks de aanwezigheid van sluipschutters op de daken – te voet over de Champs-Élysées naar de kerk marcheert, waar hij uit volle borst het Magnificat zal zingen. Plotseling wordt er geschoten. Terwijl zijn lijfwachten zich ter aarde werpen, blijft de generaal kaarsrecht overeind, en algauw overstemt het feestgedruis het geratel van machinepistolen. Het kaalscheren van “moffenhoeren” en ander volksvermaak kan een aanvang nemen. “Vive De Gaulle!”

DE WOLKEN ALS MINISTERS

De Gaulle zal voor de Fransen altijd de man van “18 juni” blijven. Híj heeft er, in zijn dooie eentje, voor gezorgd dat Frankrijk niet vernederd uit de Tweede Wereldoorlog kwam en aan de tafel van de overwinnaars kon aanschuiven. Op 9 september 1944 vormt hij een kabinet van nationale eenheid – mét de communisten. Dat wordt hem kwalijk genomen: de communistische leider Maurice Thorez had immers met Pétain geheuld. “Wij moesten het evenwicht bewaren tussen onze bondgenoten uit het Westen en uit het Oosten”, zal hij later zeggen. “Natuurlijk verdiende Thorez de strop, maar als ik hem de hand niet had gereikt, waren we er nooit in geslaagd de krachten van het voormalige verzet te bundelen. En als hij de arbeiders niet had opgeroepen om de mouwen op te stropen, hadden we nooit alle puin kunnen ruimen.”

Maar De Gaulle ergert zich aan het gebekvecht tussen zijn ministers en de politieke partijen die ze vertegenwoordigen. Het geschipper tussen socialisten, communisten en “republikeinen” bevalt hem niet: “Hoe kun je een land regeren dat 356 verschillende soorten kaas kent?”

Op 20 januari 1946 geeft hij er de brui aan. Hij trekt zich terug op zijn buitengoed in Colombey-les-deux-Eglises, in de stellige overtuiging dat het land hem vroeg of laat zal terugroepen. De schrijver-politicus André Malraux is er een van de schaarse bezoekers. In “Les chênes qu’on abat” beschrijft hij zijn ontmoetingen met de generaal: “In Colombey-les-deux-Eglises heeft hij alleen de wolken, de bomen en zijn boeken als ministers. Heen en weer geslingerd tussen zijn herinneringen en de dood, zoals de Grootmeesters van de Orde van de Tempeliers voor hun katafalk, is hij nog steeds de Grootmeester van de Orde van Frankrijk. Heeft hij het hoofd in de schoot gelegd? Heeft hij ons al die jaren laten geloven dat zijn lijk nog leefde?”

Twaalf jaar lang zal De Gaulle blijven mokken. Hij volgt de staatszaken nog slechts op een afstand. De Vierde Republiek kraakt in haar voegen: regeringen komen en gaan, in Indochina worden de Fransen bij Dien Bien Phoe door de Vietminh in de pan gehakt, Marokko en Tunesië maken zich los van het moederland, en in Algerije woedt een onafhankelijkheidsoorlog.

In 1958 weet De Gaulle dat zijn uur opnieuw geslagen is: “Wel, mijn goede, oude land, we staan er samen weer alleen voor.”

DE RAPEN ZIJN GAAR

Hij is dan achtenzestig jaar oud – maar kras genoeg om nog een historische rol te spelen. Hij gelooft nooit dat er absolute gelijkheid kan heersen “van Duinkerken tot Tamanrasset” en is ervan overtuigd dat de Fransen uiteindelijk Algerije zullen moeten verlaten. Hij citeert in dat verband graag Napoleon die placht te zeggen dat in de liefde “de vlucht de enige overwinning is”.

De situatie in Algerije wordt gecompliceerd door de aanwezigheid van ruim een miljoen pieds-noirs, een geuzennaam voor de op Noord-Afrikaanse bodem geboren en getogen Fransen. De bomaanslagen van het FLN ( Front de Libération Nationale) hebben een smerige oorlog ontketend, waarin terreur beantwoord wordt met terreur: “Voor iedere dode Fransman tien dode fellaghas.” Het Franse Vreemdelingenlegioen, waarin onder meer de jonge luitenant Jean-Marie Le Pen zich laat opmerken, brandt dorpen plat. Rapporten over martelingen en moordcommando’s worden door minister van Binnenlandse Zaken François Mitterrand verticaal geclasseerd.

Op 13 mei 1958 werpen de pieds-noirs, die zich door het moederland in de steek gelaten voelen, in het centrum van Algiers barricades op. De Franse troepen laten begaan. In Parijs circuleren geruchten over een op handen zijnde staatsgreep. De Franse bevelhebbers in Algerije, de generaals Raoul Salan en Jacques Massu, roepen De Gaulle publiekelijk op om het heft opnieuw in handen te nemen. En in Colombey-les-deux-Eglises arriveert een telegram met de cryptische mededeling: “Les carottes sont cuites une fois.” Zeer vrij vertaald: “De rapen zijn gaar.”

Op 15 mei laat De Gaulle via het persagentschap AFP weten dat hij bereid is “in deze tijden van beproeving andermaal de weg te wijzen”. Maar hij wil “op democratische wijze” aan de macht komen. Terwijl in de straten van Parijs honderdvijftigduizend mensen demonstreren tegen De Gaulle (“Weg met de dictatuur! De Gaulle naar het museum!”) maken in Algiers de para’s zich klaar voor operatie “Résurrection” (Wederopstanding). Op de radio wordt de codeboodschap doorgegeven: “Les carottes sont cuites, deux fois.” President René Coty heeft het begrepen en dwingt premier Pierre Pflimlin tot ontslag. Alleen De Gaulle kan een burgeroorlog nog voorkomen. Op 1 juni stuurt de Assemblée zichzelf naar huis. De Gaulle wordt benoemd tot premier en krijgt volmachten voor zes maanden om een nieuwe grondwet te schrijven en orde op zaken te stellen in Algiers. Jean-Paul Sartre schampert: “De kikkers vragen een koning.”

KNEEDBOMMEN IN DE PARIJSE METRO

De tijd dringt. Op 4 juni al arriveert De Gaulle in Algiers, waar hij een uitzinnige menigte tot bedaren brengt met vier onsterfelijke woorden: “Je vous ai compris.” De pieds-noirs scanderen: “Al-gé-rie Fran-çai-se.”

Maar hadden zij hém wel begrepen?

De Gaulle belooft hen “de vrede van de dapperen”, maar stuurt intussen aan op onderhandelingen met de rebellen van het FLN. “Hoe je het ook wendt of keert, de tijd is voorbij dat we de negers op school konden leren dat ze afstammen van de Galliërs”, vertrouwt hij een van zijn ministers toe.

Na een mislukte putsch van vier gepensioneerde generaals – april 1961 – organiseren de aanhangers van “Algérie Française” zich ondergronds in de OAS ( Organisation Armée Secrète) en proberen ze door het plaatsen van kneedbommen in de Parijse metro De Gaulle alsnog tot andere gedachten te brengen. De generaal zelf ontsnapt ternauwernood aan de dood wanneer zijn presidentiële Citroën – inmiddels een DS – met kogels doorzeefd wordt. Maar hij heeft geen schrammetje. “De sukkels”, luidt zijn laconiek commentaar.

In maart 1962 sluit de Franse regering met het FLN de akkoorden van Évian, waarin Algerijnen zelfbeschikkingsrecht wordt beloofd. Na een volksraadpleging wordt Algerije op 3 juli 1962 onafhankelijk. Onder de pieds-noirs breekt paniek uit: in Oran en Algiers verdringen honderdduizenden mensen zich op de kade om een plaatsje te bemachtigen op de boot naar Marseille.

We leven intussen onder de Vijfde Republiek. De door De Gaulle geschreven grondwet die voorziet in de rechtstreekse verkiezing van de president, geeft het staatshoofd een bijna ongelimiteerde macht – veel groter bijvoorbeeld dan die van zijn collega in de Verenigde Staten. François Mitterrand, die in 1965 De Gaulle tot een tweede stemronde dwingt, spreekt over “een permanente staatsgreep”. Hij zal daar later niet graag aan herinnerd worden. Wanneer hij in 1981 zelf tot president wordt gekozen, zegt hij over de erfenis van zijn voorganger: “Het is een pak dat niet speciaal op mijn maat is gesneden. Maar het zit me als gegoten.” Ook in tijden van cohabitation (waarin een rechtse president met een linkse parlementaire meerderheid moet regeren, of andersom) zal de Vijfde Republiek een stabiele constructie blijken.

MET PYJAMA EN TANDENBORSTEL

Spotprenten uit de jaren zestig tonen De Gaulle vaak als een Don Quichote. Zijn streven naar grandeur had iets aandoenlijks – alsof Frankrijk nog een eersteplansrol kon spelen op het wereldtoneel.

In 1956 had hij zich zitten verbijten toen de Franse en Engelse para’s, na de nationalisatie van het Suezkanaal, hun actie tegen Nasser moesten staken op bevel van de Russen en de Amerikanen. Zodra De Gaulle zelf opnieuw aan de macht is, voert hij een politiek van totale onafhankelijkheid tegenover de twee supermachten. Hij zoekt toenadering tot Duitsland: bondskanselier Konrad Adenauer is het enige buitenlandse staatshoofd dat ooit in Colombey-les-deux-Eglises op bezoek mocht komen en bovendien zijn pyjama en tandenborstel mocht meebrengen. De Europese Gemeenschap kan voor De Gaulle alleen “het Europa van de vaderlanden” zijn. Het woord integratie is hem een gruwel, en de Engelsen, die hij beschouwt als vazallen van de Amerikanen, houdt hij zo lang mogelijk buiten de deur.

Op 13 februari 1960 ontploft in de Sahara de eerste Franse kernbom. De Gaulle wil zo gauw mogelijk een eigen Franse afschrikkingsmacht, een “force de frappe”, want: “Mijn opvolgers zullen nooit opgewassen zijn tegen het gejank van de Anglo-Amerikanen, de communisten, de oude wijven en de pastoors.” Zodra de Franse kernmacht operationeel is, besluit de generaal – in 1966 – de Franse militairen terug te trekken uit de Navo, al blijft Frankrijk formeel wel lid. Zijn eigengereid optreden irriteert de Amerikaanse presidenten John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson mateloos. De Gaulle erkent niet alleen de Chinese Volksrepubliek, in Phnom Penh sommeert hij de Amerikanen hun G.I.’s terug te trekken uit Vietnam, en in het Canadese Montréal laat hij zich helemaal gaan, met zijn pathetische uitroep: “Vive le Québec libre!”

In Frankrijk zelf zijn intussen gouden tijden aangebroken. Moulinex brengt de eerste mixer op de markt, in de Parijse voorstad La Villette wordt een ultramodern slachthuis gebouwd, Johnny Hallyday prijkt op de cover van Salut les copains en Jacques Anquetil wint voor de vijfde keer de Tour de France. Alles is rustig, en De Gaulle ongekend populair: “Ik heb maar één rivaal: Kuifje.”

POPPENKAST IN PARIJS

Niemand heeft het zien aankomen – en zeker De Gaulle niet. Op het moment dat de studentenrevolte uitbreekt, mei ’68, maakt de generaal zich op om een bezoek te brengen aan zijn Roemeense ambtsgenoot Nicolae Ceaucescu. Hij is niet onder de indruk van de slogans die op de muren van de Sorbonne gekrast worden (“De Gaulle: stront onder een generaalspet” en “Dix ans, ça suffit”). Het barricadenoproer doet hij af als “une chienlit” – poppenkast. Hij weigert zijn reis naar Boekarest uit te stellen, maar moet halsoverkop terugkeren omdat de situatie compleet uit de hand loopt. Half Frankrijk staakt. De Gaulle richt zich via radio en tv tot de natie, om zijn landgenoten ( “Françaises, Français…”) nog maar eens voor de keuze te stellen: “De Gaulle (derde persoon enkelvoud) of de chaos.”

Maar de magie lijkt uitgewerkt. In het Quartier Latin wil de rust maar niet weerkeren. Op 29 mei, in de vroege ochtend, blijkt De Gaulle spoorloos verdwenen. Hij is met een helikopter vanuit het Elysée vertrokken met onbekende bestemming. Naar Colombey, vermoeden sommige ministers, die rekening houden met zijn aftreden. Achteraf zal blijken dat hij in Baden-Baden zijn oude vriend generaal Massu heeft opgezocht om zich, in geval van een echte burgeroorlog, te verzekeren van de steun van de Franse troepen in Duitsland. Hij heeft daar ook een prijs voor betaald: kort na mei ’68 worden de voornaamste kopstukken van de voormalige OAS, onder wie generaal Salan, op vrije voeten gesteld.

Op 30 mei duikt De Gaulle opnieuw in Parijs op en houdt hij een radiotoespraak – bij de televisie wordt inmiddels ook al gestaakt. Hij heeft zijn zelfvertrouwen herwonnen, kondigt nieuwe verkiezingen aan en besluit zijn redevoering als vanouds met een theatraal: “Vive la France!”

Deze keer heeft hij de gevoelige snaar geraakt. De zwijgende meerderheid van verontruste ouders en autobezitters (die al enige weken vergeefs aan de benzinepompen hebben moeten aanschuiven) komt massaal op straat. Met drie korte en twee lange claxonstoten, die vroeger Al-gé-rie Fran-çaise hebben beduid, betonen ze hun aanhankelijkheid: “De Gaulleavec nous!” De oude generaal heeft zijn laatste veldslag gewonnen. Op 30 juni 1968 wordt hij met een overweldigende meerderheid tot president herkozen.

Toch zal hij nog in zijn eigen zwaard vallen. In 1969 organiseert hij een referendum over de regionalisering van Frankrijk, waaraan hij zijn lot verbindt. Een tamelijk onbenullige kwestie, maar hij krijgt geen meerderheid en trekt daaruit zijn conclusies. Hij keert terug naar zijn geliefde Colombey-les-deux-Eglises. Daar zal hij op 9 november 1970 tijdens een spelletje patience in elkaar zakken.

De Geschiedenis maakt soms rare afspraken.

Pierre Viansson-Ponté, “Histoire de la république gaullienne”, Fayard, 1971

Jean Lacouture, “Charles de Gaulle”, Seuil, 1984

Max Gallo, “De Gaulle – Le Premier des Français”, Robert Laffont, 1998

Albin Michel, “De Gaulle, à travers de la caricature internationale”, 1969.

Volgende week: Vaccinatie en resistentie.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content