Een nieuw boek over Moqtada Al-Sadr ontkracht het beeld dat over de Iraakse sjiitische leider bestaat. Volgens de auteur van dat boek, journalist Patrick Cockburn van de Britse krant The Independent, is Al-Sadr niet de geestelijke gangster of demagoog waarvoor hij vaak versleten wordt.

Vanaf het begin van hun invasie in Irak hebben de Amerikanen Moqtada Al-Sadr onderschat, betoogt u, vaak met fatale gevolgen. Is hun houding sindsdien veranderd?

PATRICK COCKBURN: Ik geloof dat de Amerikanen ondertussen iets voorzichtiger zijn geworden dan in 2004. Paul Bremer, de toenmalige hoogste civiele bestuurder in Irak, was er aanvankelijk van overtuigd dat Moqtada Al-Sadr gemakkelijk geneutraliseerd kon worden. Hij werd beschouwd als een ordinaire schurk, een aansteller, maar dat bleek in de praktijk niet het geval te zijn. Hij was, anders dan men verwacht had, een geduchte en gevaarlijke tegenstander. Bovendien zagen de Amerikanen in dat de regering van premier Nouri Al-Maliki hen gebruikte om af te rekenen met Moqtada Al-Sadr en zijn militie, hun belangrijkste sjiitische rivaal. Het Amerikaanse leger voelde zich daardoor in de strijd gelokt. Vooral na de uitbarstingen van geweld in Sadr City, een arme wijk in het oosten van Bagdad en een bastion van de aanhangers van Al-Sadr, gingen de Amerikanen beseffen dat een rechtstreekse confrontatie beter vermeden kon worden. Daarnaast doet Al-Sadr sinds 2007 zelf ook zijn best om nieuwe militaire confrontaties met het superieure Amerikaanse leger te vermijden.

Veel journalisten omschrijven Moqtada Al-Sadr als een overloper en een onrustzaaier. Ze vergissen zich, zegt u.

COCKBURN: Al-Sadr is ten eerste helemaal niet van zijde of overtuiging veranderd. Hij heeft sinds 2003 steeds dezelfde standpunten verdedigd. Zo is hij nog steeds een felle tegenstander van het regime van Saddam Hoessein én van de Amerikaanse bezetting. Ook de bewering dat hij een onruststoker zou zijn, houdt absoluut geen steek. Misschien blijven veel journalisten hem demoniseren omdat ze nu eenmaal gewend zijn aan een bepaalde karikatuur van Moqtada: de gevaarlijke sjiitische geestelijke met zwarte tulband, woeste baard en zwarte, priemende ogen. Dat beeld is blijkbaar diep ingesleten in het westerse bewustzijn.

Na verschillende gewelddadige confrontaties met de Amerikanen en de soennieten is Al-Sadr wel van strategie veranderd: de rebellenleider is een zelfverklaarde politicus geworden. Vanwaar die ommezwaai?

COCKBURN: Ik denk dat het voor hem steeds van het allergrootste belang is geweest om ervoor te zorgen dat zijn politieke beweging kan blijven voortbestaan. Bovendien wou hij zich niet te veel distantiëren van de sjiitische hoofdstroom die nu aan de macht is. Er is ook een heel belangrijke praktische reden waarom Moqtada aan politiek ging doen. In een land met zoveel ministeries is de overheid een belangrijke werkgever, ook al omdat er in Irak momenteel heel weinig andere jobs beschikbaar zijn. Dus voor de bevolking van Sadr City was het heel belangrijk om een deel van de macht te hebben. Op die manier heb je onmiddellijk toegang tot tienduizenden jobs.

Wat zou er gebeuren als de Amerikanen Irak nu verlaten?

COCKBURN: Twee zaken zijn steeds onvermijdelijk geweest sinds de Amerikanen binnenvielen en een einde maakten aan de dictatuur van Saddam Hoessein. Ten eerste dat de sjiieten de macht zouden grijpen en de belangrijkste gemeenschap zouden worden van het land. Ten tweede dat de Iraniërs hun invloed op het land zouden vergroten omdat ze, net als de nieuwe machthebbers in Irak, vijanden waren van Saddam en sjiitische moslims zijn. Maar de Iraakse sjiitische gemeenschap is erg verdeeld. Aan de ene kant heb je de sadristen die sterk natio-nalistisch zijn en aan de andere kant heb je de aanhangers van de familie Hakim, een andere vooraanstaande geestelijke clan die goede relaties onderhoudt met Iran. Feitelijk hebben zowel de Amerikaanse als de Iraanse regering er baat bij dat Irak een zwakke staat blijft. Ze willen helemaal geen sterke centrale regering, want dat zou kunnen betekenen dat Moqtada aan de macht komt. De Amerikanen zien hem als een jongere versie van ayatollah Ruhallah Khomeini, en de Iraniërs verkiezen de Hakim-familie als machthebbers. Bovendien vrezen beide landen dat Moqtada zal samenwerken met de soennitische nationalisten en misschien wel met de terreurorganisatie Al-Qaeda. Persoonlijk zie ik dat niet meteen gebeuren na de bloedige slachtingen tussen beide gemeenschappen in 2006 en 2007. De soennieten beschouwen het Mehdi-leger van Al-Sadr als doodseskaders.

Aan het einde van uw boek zegt u: ‘De desintegratie van Irak is al zover gevorderd dat we alleen nog kunnen spreken van een losse federatie.’ Is het einde van Irak al een feit, zoals ook de Amerikaanse ex-diplomaat Peter Galbraith beweert?

COCKBURN: Formeel niet. Er zal volgens mij altijd wel een plek blijven bestaan die Irak heet. De Koerden zouden natuurlijk graag volledig onafhankelijk worden van de rest van het land, maar dat kunnen ze niet om diplomatische redenen, en dat weten ze maar al te goed. Maar in de praktijk is het land natuurlijk volledig gedesintegreerd. In Bagdad kunnen soennieten en sjiieten niet meer in dezelfde straat wonen. En hoewel de dingen op termijn misschien zullen verbeteren, mag je niet onderschatten hoe diep de breuken zijn die door de Iraakse samenleving lopen. Ik denk bijvoorbeeld ook niet dat de hoogopgeleide middenklasse die naar Jordanië en elders is gevlucht, ooit nog zal terugkeren. Anderzijds bestaat er wel degelijk een Iraaks nationalisme. Irakezen houden weliswaar niet van elkaar, maar ze houden nog minder van de Amerikanen en Iraniërs. In bepaalde situaties zouden ze zich samen kunnen verzetten tegen alle vormen van bezetting of inmenging.

PATRICK COCKBURN, MOQTADA AL-SADR AND THE FALL OF IRAQ. FABER & FABER, 272 BLZ.

DOOR CHAMS EDDINE ZAOUGUI

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content