België spendeert alweer een miljard per jaar aan ontwikkelingssamenwerking met Congo. Minister van Buitenlandse Zaken Michel denkt aan een masterplan om het geruïneerde Congo er weer bovenop te helpen.

De ‘wijk van de 17de mei’ van Kisengo, aan de rand van de Congolese hoofdstad Kinshasa, valt vanuit de hoogte nauwelijks op. We dalen ernaar af over een weggetje dat wel een boulevard heet te zijn, maar dat voornamelijk met afval is verhard, en via een soort trap die bij nader toezien bestaat uit zakken hard geworden cement en afgedankte autobanden. Langs de kant liggen autowrakken te roesten. Het vergt enig speurwerk om er nog de resten van een VW-combi en, godbetert, van een Simca 1000 Rallye in te herkennen. Verder dan waar de wrakken achterbleven, konden auto’s toch nooit raken, tenzij ze in de vallei gevállen zouden zijn. Afbraakmateriaal leverde de grondstof voor bruggetjes over de beken die door de dichte begroeiing meanderen.

En dan, na een avontuurlijke voettocht, ligt daar het wijkschooltje, met wat verderop de huisjes, het dispensarium en de moestuintjes. Er wonen 20.000 mensen. De wijk ontleent zijn naam aan de dag waarop de huidige president Laurent-Désiré Kabila in 1996 met zijn troepen zijn intocht maakte in Kinshasa. Maar veel triomfen vallen er in ’17 mei’ niet te vieren.

Of misschien toch: de triomf van Mama Nzuzi. Met een half miljoen frank Belgische ontwikkelingssteun heeft zij haar dispensarium omgebouwd tot het gezondheidscentrum Bolingo (wat ‘liefde’ betekent in het Lingala). Het dient als het centrum vanwaaruit op microschaal de gezondheid, voeding en hygiëne van de lokale bevolking worden gevolgd en, in de mate van het mogelijke, bevorderd.

‘Word niet te vroeg mama en papa’, maant een affiche aan de muur van Bolingo aan. Of: ‘eet regelmatig’, met een tekening erbij van een wat aandoenlijke huiskamerscène. Het is makkelijker gezegd dan gedaan. Als ze in de wijk één keer per dag warm kunnen eten, mogen ze al tevreden zijn. Vlees staat er nooit op het menu, vis af en toe, een schraal kippetje soms. Het is elke dag weer behelpen. De wijk lijdt aan alle kwalen van de onderontwikkeling: ondervoeding, ziekten die het gevolg zijn van ongezonde behuizing, gebrek aan drinkbaar water of elektriciteit, overbevolking, ontbossing, erosie, overstromingen. En nauwelijks onderwijs.

PRINS VAN LUIK

Toch is daar dat schooltje. Driehonderd kinderen volgen er les, hoewel de wijk wel tweeduizend potentiële leerlingen telt. Helaas, het schoolgeld bedraagt 65 Congolese frank (ongeveer 70 Belgische frank) per trimester en dat is veel meer dan de meeste mensen van ’17 mei’ zich kunnen veroorloven. Dat geld vormt dan weer de enige bron van inkomsten voor de school. Ze betaalt er alles mee, ook de 12 Congolese frank die ze per leerling en per trimester moet dokken aan de staat, om de inspecties te bekostigen.

Voor de rest is er niets, behalve de onuitputtelijke goede wil van de leerkrachten. Een klas (aarden vloer, lemen muren) lijkt meer op een hol in de grond. Er staan alleen maar een paar allereenvoudigste bankjes in, plus wat autobanden: daar kunnen ook enkele kinderen op zitten. Geen boeken, geen pedagogisch materiaal. Er is zelfs geen bord, alleen een krijtje om op de muur te schrijven.

Daar in vogelvlucht maar een kilometer of tien vandaan staat een andere school, die de naam ‘Prins van Luik’ draagt. Het is de zogeheten Belgische School, met een Nederlandstalige afdeling, een lagere school met drie klassen voor twee dozijn kinderen, en een Franstalige, lager plus secundair, goed voor 240 leerlingen. De leerprogramma’s volgen stipt die van het Belgische onderwijs. Aan Nederlandstalige kant zien ze de school als het laatste, zij het tanende centrum van Vlaamse culturele uitstraling in Kinshasa. De klassen zien er gedegen uit (een estrade voor de juffrouw, ‘Vrolijke vrienden’ zingen, dat soort dingen) maar ze zijn uitstekend uitgerust – de Franstaligen beschikken zelfs over een computerklas waar de kindjes op het internet surfen.

Ook hier hebben ze geldzorgen. Al bijna tien jaar vindt de Belgische ontwikkelingssamenwerking het niet meer zo’n goed idee om nog subsidies te verstrekken aan deze, in de Congolese context ongetwijfeld elitair te noemen school. Ook dit onderwijs blijft dus alleen overeind dankzij de bijdragen van de ouders. Het schoolgeld bedraagt al snel 150.000 frank per jaar.

EEN TOT DUIZEND

Afgemeten aan het schoolgeld is de verhouding tussen de school in de wijk van 17 mei en de ‘Prins van Luik’-school dus bijna één tot duizend. De vergelijking is onrechtvaardig omdat ze uitgaat van een valse nulsomredenering. Maar ze is onontkoombaar. Met het schoolgeld voor één blank kindje kunnen ze in ’17 mei’ duizend Congoleesjes leren lezen en schrijven.

Gradaties in ontwikkeling vallen moeilijk in één getal te vatten, maar deze verhouding lijkt er een adequaat beeld van te geven. Het zijn twee totaal gescheiden werelden – ze hebben absoluut niets met elkaar te maken. De ‘Prins van Luik’-directie beweert overigens dat ze van de Belgische staat nog 34 miljoen frank te goed heeft, genoeg om – in een even onrechtvaardige als significante vergelijking – 68 ondernemende Mama Nzuzi’s gezondheidscentra voor dik één miljoen mensen te laten oprichten.

Bolingo behoort tot de 250 zogenaamde mini-acties die door de Belgische ontwikkelingssamenwerking in Congo worden gefinancierd. De ontwikkelingssectie in Kinshasa kan daar relatief autonoom en dus zonder veel tijdverlies over beslissen, al duurde het in dit geval nog dik een jaar. Anders ligt het met omvangrijkere en duurdere projecten, die nog altijd veel meer tijd vergen om opgestart te raken. Het ziet er niet naar uit dat dit echt zal verbeteren, nu het oude Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (Abos) is opgesplitst in een administratief gedeelte, de bij het departement Buitenlandse Zaken ondergebrachte Directie-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS), en een uitvoerend orgaan, de Belgische Technische Coöperatie (BTC), een publieke NV.

Die opsplitsing was het werk van de vorige staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Reginald Moreels (CVP), volgens hem de enige oplossing voor het door schandalen geteisterde Abos. Niemand was en is daar echt gelukkig mee. Ook Moreels’ CVP liep niet over van enthousiasme en diens opvolger Eddy Boutmans (Agalev) nog minder. Maar ja, Moreels had er nu eenmaal zijn zinnen op gezet en het is nu zo ver. Coöperanten vrezen dat de opsplitsing voor nog meer bureaucratie kan zorgen; waar de projecten vroeger door één instelling werden behandeld, het Abos, moeten ze nu door twee administratieve sluizen, DGIS én BTC.

Bovendien moeten die projecten eerst politiek een kans maken. In de ‘hoogdagen’ van de jaren tachtig ging er jaarlijks ruim drie miljard frank ontwikkelingsgeld naar Kinshasa. Maar nadat België in 1991 de samenwerking met het Zaïre van dictator Mobutu Sese Seko had stopgezet, droogde die geldstroom snel op. Die stopzetting was het gevolg van de kort tevoren ingebouwde ‘conditionaliteit’: geen hulp meer zonder respect voor de mensenrechten. En wat dat laatste betreft, was het licht voorspelbaar hoe dat met Mobutu zou aflopen. Men kon zich die nieuwe voorwaarde permitteren – de Koude Oorlog was afgelopen.

GEZEGD IS GEZEGD

Het aandringen op meer democratie en minder corruptie getuigde evenwel niet alleen van geopolitiek cynisme. Het vloeide evenzeer voort uit een zekere ‘Congo-moeheid’, om niet te zeggen moedeloosheid, ook bij de publieke opinie. Door alle conjunctuurschommelingen van de Belgisch-Zaïrese relaties heen had de structurele ontwikkelingssamenwerking sinds de onafhankelijkheid van 1960 in totaal ruim 300 miljard frank naar de gewezen kolonie doen vloeien, zo liet voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking André Geens (toen VU, nu VLD) berekenen. En wat had het opgebracht? Het land was er slechter aan toe dan ooit tevoren.

De agonie van het Mobutu-regime bood tijd voor bezinning: Kinshasa ontving alleen nog de elementairste hulp. Na Kabila’s machtsovername kreeg de ontwikkelingshulp weer meer volume, niet alleen via Belgische en Congolese niet-gouvernementele organisaties, maar ook in een directe samenwerking met de lokale ministeries van Onderwijs en Volksgezondheid. Vandaag is België weer Congo’s belangrijkste individuele donor, dit jaar alles samen goed voor ongeveer een miljard frank. Dat is een behoorlijk bedrag, maar van een nieuwe structurele samenwerking is geen sprake – nog niet. Vooral de aanhoudende oorlogstoestand maakt dat nog onmogelijk, terwijl het regime van Kabila ook wat mensenrechten of goed bestuur betreft zeker nog niet voldoende garanties kan bieden.

Belgiës vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) heeft een masterplan in het achterhoofd: een gefaseerd stabiliteitspact dat de vrede koppelt aan een omvangrijk, internationaal uit te werken hulpprogramma dat het door decennia van dictatuur en jaren van oorlog geheel geruïneerde Congo er weer bovenop moet helpen. Niet dat het geld moet dienen als snoepje om de strijdende partijen tot vrede te bewegen. Van enig, op duurzame ontwikkeling gericht partnerschap kan tenslotte geen sprake zijn zonder een minimum aan stabiliteit.

Maar als het van Michel afhangt, moet België ook weer niet te lang talmen. Is de coöperatie met Congo nog niet ‘structureel’, ze is wel, zo zei hij in een toespraak op 13 maart in Kinshasa, ‘al duidelijk meer gestructureerd’. Die kant wil hij uit, niet de incidentele noodhulp, niet de structurele coöperatie, maar iets daartussenin, iets ‘gestructureerds’. Het is niet alleen een kwestie van semantiek: al ging hij in Kinshasa niet in op de details, het is duidelijk dat hij het ontwikkelingsvolume met Congo wil uitbreiden. In Kinshasa hebben ze dat als een belofte opgevat, waaraan ze Brussel ongetwijfeld bij tijd en wijle zullen herinneren. Gezegd is gezegd.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content