Félix Duban, de restaurateur die Frankrijk de ziel van zijn geschiedenis terugschonk.

DE FRANSE REVOLUTIE bouwde niet, ze zette zich onder de nomadentent van het Jaar Nul. Architectuur, dat was het verleden en daar viel vooral op af te dingen : monumenten werden dus vernield en verwaarloosd. Zo hoorde het ook in een klimaat waarin vernieuwing de ruïne als voorwaarde en decor had. Zo hoorde het in een periode waarin het woord van de wet de scheppende instantie was.

De restauratie van architectuur begon pas na het opdoeken van de kortstondige politieke restauratie. Toen alom werd vastgesteld dat een terugkeer naar om ’t even welk verleden voor de Franse maatschappij definitief onmogelijk was geworden, begonnen ze in de kunst te beseffen dat alleen onder haar hoede het verleden esthetisch kon overleven. Félix Duban (1798-1870) was de voortrekker van die beweging in de architectuur, die ook daar als ?romantisch? werd omschreven. Duban breekt het monopolie van de classicistische norm en luidt de stijl in van de volgende honderd jaar : het eclectische historicisme.

Viollet-Le-Duc, zo’n vijftien jaar jonger, treedt in zijn voetsporen maar wijzigt de koers ingrijpend. De herontdekking van Duban naar aanleiding van de recente restauratie van het kasteel van Blois, is een welkome aanvulling op de enorme aandacht die altijd weer uitgaat naar Viollet-le-Duc.

Duban was gedurende vier jaar een pensionnaire van de Villa Medici (Rome) en maakte dus de klassieke Italië-reis. Viollet-Le-Duc maakt die reis niet, maar trekt systematisch door Frankrijk op zoek naar Romaanse en Gotische monumenten. Duban heeft nog de classicistische vorming, Viollet-Le-Duc heeft meteen de nationalistische leerschool gevolgd. Toch is het Duban en zijn generatie die dat romantische nationalisme juist vanuit hun Romeinse verblijf mogelijk maken. Tussen 1824 en ’29 bestudeert hij er Pompeï en de nieuw blootgelegde Etruskische monumenten.

En iedere nieuwe archeologische vondst lokt weer andere reacties uit. Eén van de belangrijkste voor Duban was de ontdekking en verdediging van de beschilderde architectuur. De Antieken lieten zo moesten ze toegeven in die periode hun gebouwen niet met naakte, witte huid in het landschap staan, maar maquilleerden hun zuilen en muren. Wat overbleef waren gebleekte geraamtes. De classicistische zuiverheid was een dodenmasker. Zo zou Duban het decoratieve beschilderen als een essentieel onderdeel zien van zijn restauratie van Blois. Daarmee is in feite de doodsteek gegeven aan een rationalistische, puriteins-geometrische opvatting van architectuur. Duban kiest voor sfeer, poëtische evocatie en fantasie.

NOTRE DAME.

De architectuur is voor Duban een tweede vaststelling gemaakt tijdens zijn Romeins verblijf vooral geschiedenis : een opeenvolging van stilistische keuzen geworteld in een brede historische context, altijd terugvoerend naar die ene cultuur, die van die ene natie. Die geschiedenis is de biografie van een traditie, de basis van de identiteit van een natie. De architectuur is romanesk.

In die gedachte ligt een dynamiek besloten die Viollet-Le-Duc nog veel duidelijker doormaakt, namelijk het ?protestantisme?. Immers als geschiedenis een roman is, dan is het ook het terrein van verhaal, dus van conflict en dus van onderdrukking en verzet. Viollet-le-Duc geeft een politiek-esthetische lezing van de architectuurgeschiedenis : ze emancipeert omdat ze rationaliseert : het protestantse concept. Vandaar dat het romantische nationalisme van Duban bij Viollet-le-Duc overgaat in een universeel rationalisme.

Het blijft verbluffend om te zien hoe Duban, geschoold in de archeologie van de antieke wereld, meteen in staat is om vier eeuwen Franse architectuur te beluisteren en in zich op te nemen : late gotiek (de Sainte Chapelle), Franse Renaissance (Blois), classicisme van de zeventiende eeuw (Louvre).

Net zoals hij in de Villa Medici ontwerpen had moeten maken van mogelijke reconstructies van antieke ruïnes, zo ging hij ook tewerk in de Franse architectuur die hij te restaureren kreeg. Hij moest zich ?inleven? in een vorm- en ruimtetaal en vanuit die inleving een hypothetische reconstructie voorstellen. Vandaar een spanning tussen accurate observatie van het te restaureren gebouw, bronnenonderzoek en documentenstudie aan de ene kant, met daartegenover de imaginaire synthese van al die elementen tot een plausibel geheel. Restauratie is immers weer tot leven wekken van iets dat op het punt staat te verdwijnen. Voor de hele negentiende eeuw is dat leven zeer sterk een zaak van verbeelding en evocatie.

Duban werkte uitsluitend als restaurateur. Al de belangrijkste werven had hij onder zijn hoede : de Sainte Chapelle, Blois, het Louvre, de Ecole des Beaux-Arts. De Notre Dame weigerde hij uit protest tegen een te exclusieve aandacht voor de gotiek in de restauratiecampagnes. Vezelay, waar Viollet-le-Duc zijn sporen verdiende, nam hij niet aan. Hij publiceerde niet, in tegenstelling totViollet-le-Duc. Hij was daarentegen een meesterlijk architectuurtekenaar. Daar, in kleuren, in de fantasie van papier, legde hij de lessen vast van wat voor hem de geschiedenis was : een prentenboek waarin de ziel en dus de toekomst van de Franse architectuur kon worden gelezen.

Dirk Lauwaert

?Duban, Les couleurs de l’architecte?, Château de Blois, tot 29/9.

J.F. Duban, Château de Blois, Aile François Ier, façade sur cour, aquarelle : poëtische evocatie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content