Het tweede Vaticaanse concilie bracht de roomse Kerk in beweging. En dat allemaal omdat een paus de wereld serieus nam.

Toen hij bij de opening al die pracht en praal aanschouwde, kon de Braziliaanse bisschop Don Helder Camara zich niet langer bedwingen. Of ze straks, bij het afsluiten van het concilie, niet beter God om vergiffenis zouden vragen voor alles wat de Kerk in haar lange geschiedenis fout had gedaan, riep hij uit. Niemand legde hem het zwijgen op: kritiek mocht! Deze keer was anders.

Tussen 11 oktober 1962 en 8 december 1965 werd het tweede Vaticaanse concilie gehouden. Zo’n concilie is een raad, en bestaat uit kardinalen en bisschoppen van de katholieke kerk en de oversten van de kloosterorden.

Maar deze keer was anders. Ook gezagsdragers van andere kerken, theologen en leken kregen een uitnodiging. En vrouwen! En al die “waarnemers” hoefden niet louter toe te kijken; ze mochten zich mengen in de debatten. Zoiets was nog nooit vertoond. Journalisten struikelden over elkaars voeten. Ze mochten dan al klagen over de zwijgzaamheid waarmee het Vaticaan hen tegemoet trad; er waaide wel degelijk een frisse wind door Rome.

Wat gebeurde er?

De belangstelling van de “wereld” voor wat eigenlijk een binnenkerkelijke aangelegenheid was, had één belangrijke oorzaak. De figuur van de paus die het Concilie bijeenriep: Johannes XXIII.

We schrijven begin van de jaren zestig. De “vicaris van Christus” hing met zijn foto aan katholieke muren, maar van de man zelf, van de mens, wist de gelovige niets. Dat veranderde met Angelo Giuseppe Roncalli.

Toen hij eind 1958 tot paus werd gekozen, was hij voor de buitenwereld een volstrekte nobody. Ook binnen het selecte gezelschap van Vaticaanse journalisten, die ijverig de biografieën van de 25 kanshebbers gereed hielden, gold Roncalli als een nobele onbekende. Maar de grootste kanshebber – Giovanni Battista Montini, de latere Paulus VI – was nog geen kardinaal. Dus werd voor een “overgangspaus” geopteerd. De keuze viel op Angelo Giuseppe Roncalli. Wie? Roncalli – 77 jaar oud en kardinaal van Venetië. Niet bekend als uitmuntend theoloog of filosoof. Niks diplomatieke carrière. Geen “cabinettard” uit het Vaticaan. Wat dan wel? Gewoon een oude man. Na de ascetische Pius XII zag hij er slordig, dik en gemoedelijk uit.

Om te beginnen, koos hij een schandelijke naam: er wàs al een 23ste Johannes geweest! Een tegenpaus die de strijd met het Concilie van Constanz verloor en in 1415 in de gevangenis belandde.

Zijn eerste woorden waren ook al niet bijster hoopgevend. Toen hij de menigte op het Sint-Pietersplein zegende, vroeg hij zich luidop af: “Willen die mensen daar beneden mij wel? Zij hebben mij niet gekozen!”

De curiekardinalen, die binnen de kerk de regering vormden, moeten op dat ogenblik wel gedacht hebben dat de Heilige Geest bij de verkiezing van deze paus wellicht een dagje vrijaf had genomen.

ZWARTE TOOG MET BLANCO VERLEDEN

Eigenlijk hadden ze beter moeten weten. De buitenwacht mocht deze Roncalli van haar noch pluim kennen, in het Vaticaan boog de man niet bepaald op een fraaie reputatie. Had ooit les gegeven aan een rooms instituut en was daar al na zes maanden buitengewerkt. Wegens modernisme – als scheldwoord kon dat tellen in de Kerk van toen. Belandde in Bulgarije en verzamelde daar een vreemde vriendenkring: de toenmalige koning Boris, orthodoxe geestelijken en joden.

In 1935 stuurden ze Roncalli naar Turkije, hij werd daar pauselijk gezant. Het was de tijd van de vernieuwingen van Kemal Atatürk, die in zeven haasten de scheiding van kerk en staat doorvoerde. De pauselijke gezant mocht niet in toog over de straat. “Ik zag er tien jaar lang als een burger uit”, herinnerde paus Johannes XXIII zich geamuseerd.

Maar, met toog of zonder: de gezant wendde zijn macht aan. Volgens joodse historici was het aan zijn persoonlijke tussenkomst bij koning Boris te danken dat de Bulgaarse joden niet uitgeroeid werden. Zijn weinig diplomatiek, maar efficiënt optreden bezorgde hem in het Vaticaan de bijnaam “de boer van de Balkanpolitiek”.

Als paus breide hij consequent een vervolg aan zijn aandacht voor de joodse bevolking. Johannes XXIII bood een Israëlische delegatie zijn excuses aan – “vergeef ons de vloek die wij ten onrechte op uw naam als joden hebben gelegd” – en beval het Spanje van dictator Francisco Franco alle katholieke schoolboeken te zuiveren van woorden als “godsmoordenaars”. Hij verbood ooit nog “Het protocol van de wijzen van Sion” te drukken. Dat schotschrift, verzonnen door christenen, bevat zogenaamd échte teksten over een wereldomvattend joods complot, en was het alibi voor jodenvervolgingen. Johannes schrapte uit de gebeden alle formules die beledigend waren voor joden, moslims en protestanten. Hij beval het Beierse stadje Deggendorf de jaarlijkse bedevaart – eigenlijk een triomfantelijke herdenking van een pogrom uit 1337 – te schrappen. Ook al kreeg hij een lawine van brieven van de lokale horeca over zich heen.

Maar dat was toen nog toekomst.

In 1944 werd Roncalli halsoverkop naar Frankrijk gedelegeerd. Generaal Charles de Gaulle had paus Pius XII kort en bondig laten weten dat bisschoppen die gecollaboreerd hadden, moesten worden vervangen. Inclusief de pauselijke nuntius. Bij wijze van belediging stuurde Pius de laagste diplomaat die hij ter beschikking had: Roncalli. Die besefte best dat hij alleen maar een “zwarte toog met een blanco verleden” was, maar vertrok toch goedgemutst. En raakte in Parijs bevriend met traditionele katholieken, socialisten, communisten en buitenlanders van alle slag.

In 1953 werd Roncalli kardinaal van Venetië. Nog voor één jaar verstreek, behoorden daar de communistische gemeenteraadsleden tot zijn vriendenkring. Enkele conservatieve kranten in Chili doopten hem spottend “de rode kardinaal”.

Johannes XXIII grossierde zo in anekdotes en genoot, zowel bij katholieken als niet-katholieken, zo’n populariteit, dat men licht vergeet dat hij amper vijf jaar paus was. Hij stierf in 1963. Het tweede Vaticaans concilie werd in 1965 afgesloten door zijn opvolger Paulus VI. De lawine van anekdotes dreigt ook de ware betekenis van Johannes XXIII onder te sneeuwen: onder zijn leiding maakte de kerk de grootste bocht uit haar geschiedenis.

DE KERK KON ZICH NIET VERGISSEN

Bijna honderd jaar na het eerste Vaticaanse concilie riep Johannes XXII weer een concilie bij elkaar. Als paus had hij dat recht. Maar wat dreef hem? Respect, zo bleek. Respect, zowel voor katholieken als niet-katholieken. En aggiornamento, de aanpassing van de roomse Kerk aan de moderne tijd. In de ogen van Johannes XXIII kon de Kerk alleen maar voordeel halen uit contacten met de wereld.

Al deze initiatieven waren onmogelijk geweest als de paus geen dertig jaar aan de rand van de macht had doorgebracht, in een omgeving waar de katholieke kerk niet veel betekende. Als de paus niet geluisterd had naar wat iedereen hem vertelde. Roncalli was oud, maar wereldvreemd was hij niet. Hij redeneerde anders dan de talrijke pausen die rechtstreeks vanuit de curie naar de macht werden gecatapulteerd.

Bovendien zag de wereld er grondig veranderd uit. De Tweede Wereldoorlog en de gruwel van concentratiekampen had diepe wonden geslagen. Je moest al op een speciale manier blind zijn om niet te zien dat de banvloek die het Vaticaan over het communisme had uitgesproken, veel krachtiger klonk dan de “stille diplomatie” ten overstaan van Adolf Hitler. En je moest al op een speciale manier blind zijn om niet te zien dat vrijwel alle dictators uit die periode zich op hun katholieke geloof hadden beroepen om hun gruweldaden – tegen joden, moslims en orthodoxen – goed te praten. Dat vele bisschoppen en gelovigen zich over heel bezet Europa hadden ingezet om vervolgden te redden, kon de schandvlek niet uitwissen. Tegelijkertijd hadden priesters én bisschoppen in Spanje, Slovakije, Kroatië en Polen actief deelgenomen aan de uitroeiing van niet-katholieken. Over heel Europa had een groot deel van de roomse hiërarchie stilte verkozen boven een oorverdovend protest.

Elk van die dictators had voor zichzelf een militair gestructureerd regime ontworpen dat als twee druppels water geleek op de roomse Kerk zoals die sinds 1870 bestond. Toen had het eerste Vaticaanse concilie het verlies van de wereldlijke macht omgezet in de klemtoon op de geestelijke macht. Maar om de gelovigen binnen het gareel te houden, moest uit één mond gesproken worden. Zo ontstond een sterk gecentraliseerde roomse Kerk. De onfeilbaarheid van de paus is daar een signaal van.

Dat centralisme werd toen al op kritiek onthaald. Die kwam erop neer dat het concilie een pauselijke Kerk had gecreëerd, die claimde de waarheid te bezitten. Een waarheid die voor eeuwig en altijd was vastgelegd en die alleen de Kerk en haar bedienaars konden overleveren. Leken moesten zwijgen en gehoorzamen. Kritische theologen werden monddood gemaakt. Bizar, net dit beeld van de roomse Kerk drijft nu weer naar boven.

Deze gecentraliseerde kerk legde de nadruk op uiterlijk vertoon. Van China tot Peru werd dezelfde mis gelezen. Overal stond een priester met zijn rug naar het volk. Overal sprak de priester Latijn, behalve wanneer hij preekte, hoog verheven boven de “beminde gelovigen”. Twijfelen hoefde niet, vragen stellen was verdacht. De in ongenade gevallen Zwitserse theoloog Hans Küng schreef over een “onverdraaglijk triomfantelijke Kerk”, die zich nooit kon vergissen.

GODSDIENSTEN HEBBEN IETS HEILIGS

Zo’n houding viel na de Tweede Wereldoorlog nog moeilijk te handhaven. Tot hun ontzetting zagen de priesters de kerken leeglopen. Dat gaf voer aan almaar heviger discussies over de rol van de Kerk, over haar maatschappelijk belang in een sterk veranderde wereld. Dat die nieuwe stroming werd gedragen door theologen en priesters die niet voor fascisme en nazisme waren gezwicht, maakte haar moeilijk te bestrijden. Johannes XXIII belichaamde die nieuwe stroming; vanuit die hoek komt ook het tweede Vaticaanse concilie.

Niet dat de curie zich daar goedschiks bij neerlegde. Voor de kardinalen aan de macht was met het eerste Vaticaanse concilie alles gezegd. Bizarre geruchten over een sabotage van de voorbereidingen van het tweede Vaticaanse concilie verhoogden nog de belangstelling voor het evenement.

Hoe dan ook kon de curie het concilie niet tegenhouden. Bijgevolg beraadde ze zich dan maar over andere wegen. Bij het begin van het concilie kregen de verzamelde bisschoppen al de einddocumenten voorgelegd. Of ze gewoon wilden tekenen. Maar die lijm plakte niet. De paus zelf had in zijn openingstoespraak de lijnen van de vernieuwing uitgetekend: openheid, inspraak. Terug naar af voor de curie. Die stelde vervolgens voor om op het concilie het Latijn als eenheidstaal te hanteren – wat de uitschakeling van de niet-roomse deelnemers betekende. Ook dat lukte niet: een aantal bisschoppen sprak ongegeneerd in het Frans en het Engels.

Het leek niet echt een heilige taak die de concilievaders uitvoerden. Uit de verslagen van het tweede Vaticaanse concilie spreekt een verpletterende verdeeldheid. Dat leidde tot vreemde allianties, heimelijke gesprekken tot diep in de nacht, perfect georganiseerde perslekken. Aan smeuïge verhalen geen gebrek. Bijvoorbeeld, over de manier waarop de conservatieve minderheid – gesteund door de curie – de activiteiten blokkeerde. Met een karrenvracht amendementen zwakte de curie elke tekst af.

De slag werd uiteindelijk gewonnen door de curie, die de door Johannes XXIII gewenste veranderingen zozeer minimaliseerde dat er niets van overbleef. Paulus VI, die het concilie afsloot, bleek duidelijk minder opgewassen tegen de centralistisch gezinde figuren in het Vaticaan.

Er volgde geen veroordeling van het antisemitisme, laat staan een verontschuldiging voor de jodenvervolging. Zelfs vandaag is de roomse Kerk daar niet aan toe. Evenmin een spoor van een pleidooi voor godsdienstvrijheid. Amper eerbied voor andere godsdiensten, waarvan Johannes XXIII nochtans zei dat ze “allemaal iets heiligs hebben”. Bij de ondertekening van de documenten hadden waarnemers het over “de zwarte week”.

Minstens zo erg was de discussie over de decentralisering van de kerk. Het concilie wilde een democratischer bewind, met paus en bisschoppen die sàmen bestuurden en kerkelijke rechtbanken die de aangeklaagden een behoorlijk proces dienden te garanderen. En in plaats van een almachtige regering moest de curie een dienende administratie worden. Geen wonder dat het angstzweet de kardinalen uitbrak.

GODS VOLK IS ONDERWEG

Geen wonder ook dat de pausen nà Johannes XXIII terugvielen op de oude manier van besturen. Rome koos voor de vlucht achteruit en draaide de klok terug. Paulus VI gooide alle adviezen van de door het Concilie ingevoerde commissie in de prullenmand en publiceerde in 1968 “Humanae Vitae”, waarin hij alle moderne vormen van anticonceptie verbood. (Met dit verschil dat over de hele wereld bisschoppen protesteerden en dat dit alles de doorsnee katholiek geen moer kon schelen.)

Nog resoluter grijpt Johannes Paulus II terug naar de autoritaire patronen van vóór Vaticanum II. Hij steunt sterk op conservatieve stromingen – Opus Dei, Miliciens du Christ, Charismatici – die het gezag van de paus boven alles verheffen. Daartoe haalt hij zijn argumenten uit een eeuwenoude theologie: hij is als paus behoeder van een vastomlijnd systeem van waarheden en normen die voor alle tijden gelden want rechtstreeks door God gegarandeerd zijn. In naam van die God kan de paus ook elke kritische stem smoren.

Zo’n opvatting is verleidelijker voor een bestuurder dan de nieuwe theologie, zoals die voorzichtig werd geformuleerd ten tijde van Vaticanum II: de boodschap blijft onaantastbaar, maar gelovigen zijn verplicht die kritisch aan te passen aan de omstandigheden. Vandaar de uitdrukking Gods volk is onderweg – en Gods volk, daar hoorde iedereen bij, niet alleen katholieken. De waarheid is, met andere woorden, geen eigendom van de roomse hiërarchie. Die hiërachie heeft geen rechtstreekse telefoonlijn met God; dus is ze verplicht te luisteren naar kritiek, zelfs al staat die haaks op haar eigen politiek. De slogan werd later nog geplagieerd tot “Wir sind das Volk”, de kreet waarmee de DDR-burgers, in wier naam ook van alles werd beslist, de Muur van Berlijn omver kregen.

Die nieuwe theologie ontstond uit een kruisbestuiving tussen Duitsland en Frankrijk. De Duitse theologen bekwaamden zich vooral in het onderzoek van de teksten. Ze ontdekten dat de meeste katholieke waarheden in de loop van de eeuwen waren ontstaan, en weinig te maken hadden met de “boodschap” uit de evangelies. In Frankrijk spitste de discussie zich vooral toe op de rol van de kerk. Theologen uit het verzet hadden niet alleen gevoel gekregen voor solidariteit, ze hadden daar ook het marxisme leren kennen.

Zowel de Duitse als Franse theologen werden begin van de jaren vijftig door Pius XII – de grootste alleenheerser uit de kerkgeschiedenis – verketterd. Het tweede Vaticaanse concilie herriep dat vonnis: daar haalde de “nieuwe theologie” het, ook al omdat de bisschoppen uit de derde wereld (missiegebieden heette dat toen) wisten dat het oude systeem niet meer werkte. Zij namen de vernieuwing mee naar huis.

In de jaren tachtig veroordeelde Rome die hoopvolle “bevrijdingstheologie” nog als “marxistisch”. Wat Helder Camara de bittere opmerking ontlokte: “Als ik een hongerige brood geef, ben ik een heilige. Als ik me afvraag waarom hij honger heeft, ben ik een communist.”

In de liturgie werd de vernieuwing zichtbaar voor de doorsnee gelovige. Het altaar werd omgedraaid, de priester kéék naar de mensen en sprak de volkstaal. Gedaan ook, het ingewikkelde ritueel van knielen, staan, stoelen omdraaien. En de voor rijkere mensen gereserveerde stoelen. De Saintsulpice-beelden verdwenen.

Werd het kind met het badwater weggegooid. De emotionele rituelen en de gregoriaanse gezangen maakten plaats voor moderne, begrijpelijke teksten, maar die blijkbaar veel van hun charme verloren.

Maar tegelijk de emotionele rituelen en de eeuwenoude gregoriaanse muziek. Die werden vervangen door teksten die plotseling te begrijpen waren en blijkbaar veel van hun charme verloren. De magie van de wierook trok weg. In ruil daarvoor kregen de arme gelovigen alleen maar de opdracht goed na te denken over en te twijfelen aan alles wat hen werd gezegd. Veel mensen haakten dan ook af. Sommigen voorgoed, anderen keerden zich naar “dissidenten” die bleven zweren bij gregoriaanse missen, lieten zich meedrijven met conservatieve stromingen die alle antwoorden kennen.

Veel van wat Johannes XXII wilde, is ondertussen weer stilletjes onder het tapijt geveegd. De curiekardinalen kregen dan toch gelijk toen ze zeiden dat het veertig jaar zou duren om de schade te herstellen die Johannes aan de Kerk had aangebracht. De restauratie is nu bijna voltooid. De theologen van die tijd – Küng, Karl Rahner, Edward Schillebeeckx – zijn overleden of monddood gemaakt. De aflaten in ere hersteld. De duiveluitdrijvingen opnieuw geregeld. Het aantal heiligen tot een recordhoogte opgevoerd. Er wordt weer gedacht aan een soortement inquisitie om de “simpele mensen te beschermen”. De huidige paus stuurt zijn blijde boodschap per videocassette.

Paus Johannes XIII lijkt al lang vergeten.

Drs. N.K. van den Akker. “De gang van kerk en christendom door de wereld”. Amsterdam, 1978.

Robrecht Boudens. “Momentopnamen uit de geschiedenis van de katholieke kerk”. Averbode, 1987.

Hans Küng. “Structures de l’église”. Brugge, 1963

Id. “Die Kirche”. Freiburg 1967

Matthijs Lamberigts, “Mgr. Emiel Jozef De Smedt, bisschop van Brugge en het Tweede Vaticaans Concilie”. Collationes, jrg. 28, nr. 3. Brugge, 1998.

Pinchas Lapide. “De laatste drie pausen en de joden”. Hilversum, 1967.

Volgende week: The Beatles.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content