INFO : Gerard Bodifée is natuurkundige.

Op een herdenkingsdebat in Amsterdam, één jaar na de moord op Theo van Gogh, drukte Theodor Holman, schrijver en vriend van het slachtoffer, zijn verontwaardiging uit: ‘Als ik niet mag zeggen dat ik de Koran een kutboek vind, bestaat hier geen vrijheid van mening meer.’ Burgemeester Job Cohen was het met de furieuze schrijver eens.

Holman heeft gelijk als hij aanvoelt dat hij zijn afkeer niet langer op de geijkte Hollandse manier kan uiten. Maar hij heeft geen gelijk als hij deze beperking wijt aan het ontbreken van een recht op vrije meningsuiting. Integendeel, het is omdat dit recht wél bestaat, dat men zich niet elke uitlating kan veroorloven. Juist in een samenleving waar alles gezegd kan worden, mag niet alles gezegd worden. Het recht om te beweren wat men wil, kan maar verzekerd blijven indien het niet ondraaglijk gemaakt wordt door het te gebruiken om te kwetsen en te beledigen. Dat krenkende uitspraken niet geoorloofd zijn, is niet omdat er in onze samenleving een wettelijk verbod op zou rusten, maar precies omdat er géén verbod bestaat en deze afwezigheid van een verbod slechts mogelijk is als gerekend kan worden op de zelfbeheersing van de burger.

Het is, anders en eenvoudiger gezegd, een kwestie van fatsoen. Obscene, grievende, onterende uitlatingen druisen in tegen het goed fatsoen. Maar fatsoen is een ouderwetse kwaliteit, ondergespit door een cultuur waar assertiviteit meer succes verzekert, waardoor een fundamenteel recht nog slechts op een weggezakte basis lijkt te steunen.

De moord op Van Gogh was een misdaad die in kwaadaardigheid de beledigende woorden van de vermoorde mateloos overtrof, maar dat feit maakt van een vuilbek geen held. Van Gogh is niet gevallen als martelaar voor het vrije woord, maar als zielig slachtoffer van een spiraal van brutaliteit en geweld die in de verruwde Nederlandse samenleving op gang gekomen is.

Niet alleen in de Nederlandse. In heel West-Europa raken de gemoederen steeds meer verhit. De brandstichtingen en aanslagen die het land van de liberté, égalité en fraternité teisterden, vinden hun oorsprong ongetwijfeld in de werkloosheid en sociale ongelijkheid binnen de Franse voorsteden, maar even zeker is dat deze mistoestanden niet de enige oorzaak kunnen zijn. Er is meer aan de hand dan een reactie tegen sociaal onrecht. De afkeer voor een cultuur die intolerant en indecent is, staat in de ogen van deze jongeren te lezen. De arrogantie van de Euro-peaan die de eigen verlichte cultuur boven elke andere verheven acht en de mening niet verbergt dat moslims nog in de middeleeuwen leven, wekt evidente woede op. Ondertussen lijkt het de Europeaan te ontgaan hoe zijn eigen samenleving door brutaliteit en cynisme is aangetast, hoe zij in staat van ontbinding verkeert door de desintegratie van gezinnen en de kloof tussen de generaties, en hoe zielloos de producten zijn die zij voortbrengt. Dat alles boezemt afkeer in. De leegte van deze verpulverde, ontwortelde beschaving biedt jonge mensen geen grond om op te staan en geen doel om naar te leven. Als de zo geprezen vrijheid van meningsuiting dan nog gebruikt wordt als een wapen om te vernederen en te kwetsen, groeit bij elke ongepastheid de haat die de branden voedt.

Daarom worden de vrijpostigen en de aanstootgevers onder ons, verdedigers van het vrije woord, verzocht wat in te binden. Niets van wat gezegd kan worden is verboden, maar van veel hebben we al te veel gehad.

Gerard Bodifée

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content