Jeugdauteurs verdienen hun plaats op het podium.

De Nederlandse kenner Paul Steenhuis liet in NRC Handelsblad enkele weken geleden zijn licht schijnen over jeugdliteratuur: “Beschermt ons kroost tegen het goede boek”. Kinderen lezen liever spannende dan literair hoogstaande jeugdboeken, maar de schrijvers die het jonge publiek bladzijde na bladzijde doen nagelbijten, worden geminacht door de kritiek, alhoewel ze meer aan leesbevordering doen dan hun gelauwerde collega’s.

Steenhuis vergat daarbij dat er in Nederland nog meer dan bij ons leesbevorderende activiteiten met zeer uiteenlopende jeugdauteurs worden opgezet, dat er de Venz-prijs is voor het bestverkochte kinderboek en niet te vergeten de Kinderjury.

Ook in Vlaanderen is een populair jeugdauteur als Marc De Bel niet van het ereschavotje weg te slaan. Samen met muzikale duivelskunstenaar Jan de Smet werd hij door Behoud de Begeerte uitgenodigd voor een literaire tournee. En dan moet je toch al een beetje een echte schrijver zijn.

Joke van Leeuwen reageerde op het artikel van Steenhuis met enkele pertinente bedenkingen: net zoals volwassenen omwille van hun achtergrond en leeservaring naar uiteenlopende vormen van literatuur grijpen, kan je ook de kinderen niet allemaal over dezelfde kam scheren. Bovendien – en ze is zelf het voorbeeld bij uitstek van dit argument – bewijst het nooit afgenomen succes van de boeken van Annie M.G. Schmidt volgens haar dat literair schrijven en veel gelezen worden best kunnen samengaan.

KUKEL EN DE KONINGIN

Natuurlijk is er een aanwijsbaar verschil tussen verhalenvertellers voor de jeugd en auteurs die morrelen aan het stereotiepe verhaalpatroon, aan de manier van vertellen of aan de uitwerking van de personages. Maar bij auteurs als Anne Provoost, Bart Moeyaert of Willy van Doorselaer valt vooral het taalplezier op, zodat het een tekortkoming zou zijn om hen alleen maar jeugdauteur te noemen. En hoe anders dan als taalplezier definieer je deze passage uit “Kukel”, het pas verschenen boek van Joke van Leeuwen: “Het was Jadag. Elk jaar was het een keer Jadag. Dat kwam door de koningin. Het land waar Kukel woonde, was smal en had een dunne koningin. Die was nog over van vroeger. Ze had niet veel meer te doen. Eigenlijk moest ze alleen nog maar opluisteren met haar aanwezigheid.”

Kukel, die eigenlijk Josofus heet, is al even ontworteld als de koningin. Hij heeft geen ouders, maar wel zeven zussen die prachtig kunnen zingen. Ze kijken op hem neer, omdat hij niet bepaald een broertje van de nachtegaal is en alles waaraan hij begint verkeerd dreigt af te lopen. Dat gebeurt ook als hij op Jadag ongevraagd op het podium verschijnt wanneer zijn zussen voor de koningin mogen optreden. Hij denkt namelijk dat ze hem herkent, omdat hij haar kind zou zijn. Vanaf dat moment doet hij er alles aan om in haar buurt te komen.

Van Leeuwen laat via de ontmoeting van Kukel met de koningin op een grappige en tegelijk schrijnende manier de fundamenteeel menselijke angst en eenzaamheid zien. Ze illustreert dat niet alleen via de gedachten en de dialogen van de personages, maar ook via de tekeningen, die de tekst nooit zomaar illustreren maar hem nuanceren, ironiseren of versterken. De taal als afweermiddel voor jonge personages die vaak letterlijk op weg gaan om greep op de dingen te krijgen: het is meer dan een universum waarin alleen kinderen zich kunnen herkennen. Het is ook de ontroerende voedingsbodem van de boeken van Joke van Leeuwen, van Bart Moeyaert én van hun schitterende Behoud de Begeerte-programma, waarin Van Leeuwen enMoeyaert als volleerde cabaretiers allerlei taalregisters bespelen.

Joke van Leeuwen, “Kukel”, Querido, Amsterdam, 151 blz., 499 fr.

Tournee van Joke van Leeuwen en Bart Moeyaert, en van Marc De Bel en Jan De Smet: info Behoud De Begeerte, 03/272.40.41.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content