Mao Zedong wordt nog steeds als een revolutionaire heilige aanbeden. De redenen daarvoor worden stil- aan minder duidelijk.

Ze hebben hem de hemelen in geschreven en geschreeuwd. Ze hebben hem in- en uitgewuifd met zijn “Rode Boekje”. Ze hebben van hem de grootste filosoof van de twintigste eeuw gemaakt, een strategisch genie, de ultieme vervolmaker van het marxisme. De “Gedachte Mao Zedong” bracht de wijsheid van China en de revolutionaire waarheid voor iedereen. Tot in Antwerpen toe. Hij was het die China groot maakte en wakker, en die de aarde deed beven. Hij was het die de Derde Wereld leidde in haar opstand tegen het Imperialisme. Hij was de man van de Grote Sprong vooruit en de Grote Proletarische Culturele Revolutie. Muziek kende hij niet, maar hij at graag pikant en hij was een kalligraaf en een dichter. En daarna hebben een miljard Chinezen geprobeerd er zo gauw mogelijk weer van af te raken: De Grote Roerganger.

De Grote Roerganger, dat was Mao Zedong dus, werd geboren op 26 december 1893 in het dorp Shaoshan in de Chinese provincie Hunan. Toen was hij nog klein. Hij was afkomstig uit een familie van kleine boeren, zodat hij in 1906 van zijn vader al moest trouwen met een meisje dat zes jaar ouder was dan hij zelf. Hij leerde voor onderwijzer in Changsha, deed zijn militaire dienstplicht in het Republikeinse leger – want in 1912 was de Republiek China opgericht -, en ging in 1918 van Hunan naar de hoofdstad Peking, waar hij assistent-bibliothecaris werd aan de Universiteitsbibliotheek.

Het was hier dat hij met het marxisme in aanraking kwam. In juli 1921 was hij erbij toen in Peking de Chinese Communistische Partij werd opgericht, in oktober werd hij secretaris van de CCP in Hunan. In 1922, verkozen in het Centraal Comité van de CCP. In 1923, bedreigd met arrestatie, vlucht naar Shanghai.

Enzovoort.

De politieke biografie van Mao Zedong is in wezen saai: het is een quasi eindeloze aaneenschakeling van bureaucratische en partijpolitieke manoeuvres, botsingen en intriges die de hele geschiedenis van de Chinese Communistische Partij overspant, en daar nogal wat schaduw op werpt. Om daar leven in te brengen, ook al weten we dat de held uiteindelijk wist te overwinnen, is het nodig eerst iets te zeggen over China in die jaren.

China in 1912, het jaar van de oprichting van de Republiek door Dr. Sun Yat Sen, was een immens en onoverzichtelijk groot rijk dat op het dieptepunt van een zeer lange neergaande fase was aangekomen. De keizerlijke dynastie van de Tsjing of Mandsjoes was in de loop der eeuwen vermolmd en sinds de eeuwwisseling eigenlijk uit zichzelf tot poeder vergaan. De westerse, geïndustrialiseerde, imperialistische staten Rusland en Japan hadden een aantal campagnes en oorlogen gevoerd om stukken en concessies van het rijk in handen te krijgen. Op een poging om de controle over het hele rijk te verwerven en van heel China een kolonie te maken – de hap was wat groot voor de Amerikanen, Fransen, Britten, Duitsers en Belgen -, was het wachten op de Japanners, die het noordelijke Mandsjoerije in handen kregen en vanaf 1931 (het Mandsjoerijse Incident) gestaag verder doordrongen in China.

Dit China was agrarisch, chaotisch en haast niet bestuurd, de prooi van warlords, roversbenden en natuurrampen: droogten, overstromingen, ongedierte en geweld. Voor westerlingen en missionarissen was het land in principe open, hoewel ieder er op eigen risico naartoe ging. De armoede viel met geen pen te beschrijven, en de meeste westerse schrijvers die in die tijd het rijk bereisden, hebben dat dan ook niet geprobeerd. De Amerikaanse journalist Edgar Snow wèl. In zijn “Red Star over China” staan behartenswaardige paragrafen over de ellendige staat van het land, waar armoede, oorlog en hongersnood elkaar afwisselden, en dat als het ware lag te wachten op de burgerloorlog tussen CCP en Kuomintang, die uiteindelijk de Communisten aan de macht zou brengen. En dus Mao Zedong.

Maar dat was in 1949, na de Tweede Wereldoorlog en een de facto bondgenootschap met de geallieerden. Eerst moest de mythe nog gesmeed worden.

DE LEGENDE VAN DE LANGE MARS

Mao bestudeerde het marxisme in Shanghai. Het marxisme wou toen dat voor een proletarische revolutie grote aantallen industriearbeiders nodig waren. Met boeren en zo kon die arbeidersklasse hooguit een tactische alliantie sluiten. Boeren alleen zouden nooit de revolutie kunnen maken. Dat leerde Mao in Shanghai, want in Shanghai, hoofdstad van de geïndustrialiseerde kustgordel van Oost-China, waren de arbeiders te vinden. De jaren twintig en dertig werden sterk getekend door de politiek van de Sovjet-Unie, die via de Komintern en haar agenten de politieke lijn van Moskou oplegde aan de zuster- of dochterpartijen. Een van de refreinen in dit lied was het spel van allianties met “burgerlijke” of “nationalistische” partijen. In China, de allianties van de Communistische Partij met de nationalistische Kuomintang, van Tsjang Kai-Sjek. In 1927 leidde dat tot de catastrofe in de kuststeden, met name in Shanghai, en de bijna fysieke eliminatie van de CCP in de industriegebieden en de steden van het oosten. Het is hier dat Mao Zedong zijn historische kans greep, tegen alles en iedereen in.

De strategie van Mao bestond erin de steden te laten voor wat ze waren, de – gewapende – partij te hergroeperen op het platteland en daar afgelegen “bevrijde gebieden” te maken.

Dat gaat van de oprichting van het “Rode Leger” op 1 augustus 1927, over de vereniging van Mao (“politiek leider”) met Zhu De (“militair leider”) en hun troepen in het “Vierde Wegleger”, naar de Sovjet in de provincie Jiangxi in 1929. Mao wordt er president in 1931. Japan bezet Shanghai in 1932, sluit een wapenstilstand met de Kuomintang. Tegen midden 1934 zitten de revolutionaire troepen zodanig in de tang van vijandige troepenbewegingen, dat besloten wordt tot de wanhopige “Lange Mars”. Die begon in oktober, en kwam aan in Yenan, provincie Shaanxi in het noordwesten van China, meer dan een jaar later, einde 1935. Ondertussen had Mao definitief de macht in de partij veroverd, en met de overlevenden van de legendarisch geworden Lange Mars ging hij, in Yenan, de theoretische en organisatorische basis voor de verovering van het rijk leggen. Het is uit de Yenan-periode dat de bekendste geschriften dateren, zoals “Over de praktijk” en “Over de tegenstellingen” (en ook de teksten over kunst en literatuur).

In juli 1937 brak de volgende fase van de Chinees-Japanse oorlog uit. Nu probeerde Japan – klaar voor de Tweede Wereldoorlog – de hoofdmoot van China te veroveren, te beginnen met Peking. Dit bracht de Communisten en de Kuomintang van Tsjiang Kai-Sjek weer bijeen in een alliantie om samen de Japanners te bestrijden. Het bondgenootschap hield tot in 1941, daarna ging het weer van ieder voor zichzelf. Na de capitulatie van Japan in 1945 werd er heel even onderhandeld met Tsjang, maar daarna ging de burgeroorlog onverdroten voort tot de intocht van de communisten in Peking, in januari 1949. De eerste oktober 1949 werd Mao president van de Chinese Volksrepubliek, en ging op reis, naar Moskou. Dat was min of meer zijn eerste en enige buitenlandse reis. Hij ontmoette Stalin, en de onderhandelingen die hij met hem voerde lijken de onderlinge verstandhouding niet verbeterd te hebben. Nochtans: in deze nadagen van 1949, vóór het eigenlijke doorkoelen van de Koude Oorlog, heerste een ogenschijnlijk verenigd communistisch blok over Eurazië, van Berlijn tot in Vladivostok, en de rest van de wereld was aan het gisten met antikoloniale en andere bevrijdings- en onafhankelijkheidsbewegingen.

De ruzie tussen Stalin en Mao zou beslissend worden voor de toekomst van dat blok – en voor het verloop van de Koude Oorlog. De grond van de zaak was natuurlijk dat Stalin zich zag als de tsaar, en onbetwiste baas van de communistische wereld, die hij via de Komintern bestuurde in het perspectief van de eigen Moskouse belangen. En dat Mao, die de schaarse hulp, de slechte raad en het baasspelen uit Moskou tijdens de moeilijke jaren van de revolutie niet vergeten was, niet van zins was zichzelf als de mindere te beschouwen. China was immers het Middelste Rijk, niet Rusland, tot nader order? In een eerste fase bleef dat verborgen. Moskou stuurde hulp en technici naar China, waar het “socialisme” in de steigers gezet werd naar het stalinistisch model van de Sovjet-Unie. Tot hier, of tot de Koreaanse oorlog (1950-’53) zou men kunnen zeggen, liep het eerste leven van Mao Zedong.

DE HEMEL OP AARDE IS HIER EN NU

Het tweede leven, toen de revolutionair staatsman geworden was, verloopt eigenlijk een stuk schimmiger. Er is te veel hagiografie over de feiten heengegaan, blatante mislukkingen en stommiteiten zijn tot enorme successen hertekend, gelovigen en volgelingen van alle slag zijn aan een Mao-cultus begonnen, die in de jaren zestig en zeventig zijn hoogtepunt kende op internationaal gebied (en in Europa), en die zelfs de hardhandige Deng Xiaoping en zijn opvolgers niet echt helemaal hebben kunnen afbreken.

Zo heeft men blij geschreven over de opbouw van het socialisme in China, waar de vliegen, de ratten en de muizen, de katten en de honden en wat voor schadelijk ongedierte nog meer, uitgeroeid waren door de revolutionaire ijver van de arme boeren – en geen mens die het woord ecologie in de mond had durven nemen, op gevaar af van te horen antwoorden dat ecologie niet opging in China. Zo hebben economisten de finale ramp van “de Grote Sprong Vooruit” van 1958 tot in de jaren zeventig nog een succes genoemd. En is de waarheid eerst de afgelopen paar jaar boven komen drijven, te weten dat de catastrofe nog groter was dan ze in de westerse propaganda afgeschilderd werd.

De Grote Sprong Vooruit begon met een intensivering van Mao’s persoonlijkheidscultus. Het concept stamde uit de stalinistische Sovjet-Unie, en werd op een creatieve manier overgenomen: Mao straffer dan Stalin. Mao was als de zon, het tijdperk van Mao was als de hemel op aarde.

“Voorzitter Mao is oneindig goed,

tienduizend liederen volstaan niet om hem te loven.

Als de bomen pennen waren, de hemel papier

en de oceaan vol inkt,

dan zou er nog veel ongeschreven blijven.” (een liedje).

Waanzin stond op het programma, maar dit was de sprong niet, dit was de aanloop. De sprong was dat er een collectieve inspanning moest geleverd worden die zo intens was dat ze aan het mystieke grensde, en dat ze alle belemmeringen zou overwinnen die normaal als wetten van de wetenschap voorgesteld worden. Wetenschap was burgerlijk, en werd in de kast gezet. De staalproductie moest een enorme vaart nemen, de graanproductie, de literatuur, het moest allemaal in een groot en fantastisch plan opgaan, en het communisme, die hemel op aarde, zou niet voor overmorgen maar voor morgen zijn. Boeren in kleine dorpen, aangestoken door de hysterie, bouwden kleine hoogovens en gingen op zoek naar ertsen om erin te smelten. De schrijvers van Shanghai schreven in één nacht drieduizend gedichten, die allemaal de rode dageraad voorspelden. Het moet een schouwspel geweest zijn van cataclysmische afmetingen. Het heeft grote gebieden van China verwoest, het heeft het land gebroken, het “socialisme” begraven, en de rest van de geschiedenis bepaald. De hongersnood die erop volgde in de jaren 1958 tot 1960, en die geheim gehouden werd, heeft minstens dertig miljoen doden gekost, zodat oude boeren in de provincie op de vraag wat het verschrikkelijkste was dat ze zich konden herinneren, niet de Culturele Revolutie noemden, maar de grote honger na de Grote Sprong Vooruit.

EEN VENT ZONDER GOD NOCH GEBOD

Toen de rapporten uit de provincie in Peking binnenliepen, werden ze niet geloofd. Mao zelf geloofde ze niet. Haast niemand had het lef om hem tegen te spreken. De uitzondering was maarschalk Peng Dehuai, een oude soldaat uit de oorlog en de Lange Mars, die een brief schreef aan Mao en ervoor in ongenade viel. De andere partijleiders – LiuShaoqi, die een korte tijd president zou worden, de onverwoestbare Zhou Enlai, de kleine Deng Xiaoping – wisten wel wat er gaande was, maar konden niet op tegen Mao, die als een nieuwe keizer, Zoon des Hemels, over het rijk van het Midden regeerde.

Eind 1961 waren mensen rond Liu, Deng en Chen Yun, die de ineenstorting van het regime zagen aankomen, in actie tegen de maoistische politiek. Het is nog steeds onduidelijk wat er precies gebeurde – maar Mao was in zekere zin gemarginaliseerd, terwijl zijn oude kameraden proberen de schade te beperken. Ze zouden het duur bekopen.

Want Mao was nog altijd partijleider en Grote Roerganger en wat niet al, en had zijn aanhang bij de lieden die het “belangrijker vonden dat een expert rood was dan dat hij expert was”. Mao bevatte misschien niet de omvang van de ramp, of misschien ook wel. Hoe dan ook, in de periode 1965-’66 besliste hij het nog eens over te doen.

Het is uit deze periode dat zijn beroemde interview met zijn oude bewonderaar Edgar Snow dateert, waarin hij gezegd zou hebben “Ik ben een monnik onder een lekke paraplu”. De frase die door de boze Simon Leys (die in tegenstelling tot Snow wèl Chinees kende) vertaald werd als “Ik ben een vent zonder god noch gebod”.

Wat hij dus deed was, samen met zijn kompaan en zogenaamde opvolger Lin Biao (de uitvinder van het “Rode Boekje”), de grote Culturele Revolutie lanceren, de verhitte gemoederen van de jeugd voor zijn kar spannen om de macht weer te veroveren. In 1966 was dat, ze zou, naar gelang van de bronnen, duren tot in 1969 of tot in 1971 (de liquidatie van Lin Biao), of tot in 1976 (de dood van de Roerganger zelf). Wat nog van China overbleef na de Grote Sprong, ging voor de bijl in deze chaotische jaren, die naar ruwe schatting nog eens twintig miljoen doden eisten.

Intussen had het sino-sovjetgeschil, het grote schisma dat een paar keer tot een bijna échte oorlog leidde, voor een toenadering tussen Peking en Washington geleid, waar president Richard Nixon en zijn rechterhand Henry Kissinger een manier zochten om uit de Vietnamese oorlog weg te raken. Via de “pingpongdiplomatie” werd Peking weer de wereld van de internationale diplomatie binnengeleid, en liep de ware “revolutionaire” fase ook wel op haar einde. Bij de dood van Mao Zedong, op 9 september 1976, konden zijn mythe en zijn regime nog een paar jaar overeind blijven, maar de val van “de bende van vier” (onder wie zijn weduwe, Jiang Qing) leidde onvermijdelijk naar de ontmanteling van een regime dat tenslotte alleen maar in dienst van de keizer zelf had gestaan.

En zijn gedichten? Simon Leys citeert de eminente sinoloog Arthur Waley daarover, die schreef dat “de gedichten van Mao beter waren dan de schilderijen van Hitler, maar niet zo goed als die van Churchill”.

Jasper Becker: “Hungry Ghosts, China’s secret famine”, Londen, 1996.

Laszlo Ladany: “The Communist Party of China and Marxism”, Londen, 1988.

Simon Leys: “Essais sur la Chine”,

Parijs, 1998.

Volgende week: De Vijftigers

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content