Hubert van Humbeeck

Kort na de aanslagen van elf september kondigde VS-president Bush een ‘war on terrorism’ aan. Wat heeft die één jaar later opgeleverd, en hoe moet het nu verder? Een gesprek met John Chipman van het International Institute for Strategic Studies in Londen.

Op 11 september 2001 stond de hele wereld pal achter de Verenigde Staten. De afschuw voor de nooit geziene terreuracties in New York en Washington was zo groot, dat president George W. Bush overal steun kreeg voor zijn oorlog tegen het terrorisme. Een jaar later vertoont het front barsten en is het ook niet meer zo duidelijk wat Washington eigenlijk wil bereiken. De voorgenomen nieuwe oorlog met Irak wordt niet echt met gejuich begroet.

Het zorgt tot in het hart van de Amerikaanse regering zelf voor tweespalt. Aan de ene kant staan de zogenaamde neoconservatieven in de omgeving van de president. Mensen als vice-president Dick Cheney, minister van Defensie Donald Rumsfeld of z’n collega John Ashcroft van Justitie geloven dat Amerika een uitzonderlijke natie is. Ze zijn vast overtuigd van hun gelijk en van het morele leiderschap van hun land. En ze zijn voorstander van een forse militaire aanpak.

Tegenover hen staan minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell en een aantal vooraanstaande Republikeinse adviseurs, die behoedzamer met Irak willen omspringen. Vorige week gooide Powell bijna ontmoedigd de handdoek. Uit een grote opiniepeiling die vorige week in de Verenigde Staten werd gepubliceerd, bleek overigens dat het Irak-beleid van de president niet bepaald op massale steun kan rekenen. Maar ook veel bondgenoten stellen vragen en haken af. Moet het gesprek niet weer de bovenhand krijgen op de wapens?

John Chipman is directeur van het International Institute for Strategic Studies (IISS) in Londen. Het IISS werd in 1958 opgericht en heeft zich ontwikkeld tot de meest gezaghebbende, onafhankelijke instelling ter wereld voor de studie van internationale betrekkingen en militaire strategie. Hoe blikt Chipman op dat jaar van ‘oorlog tegen het terrorisme’ terug?

‘Ik hou in dit verband niet van het woord oorlog’, zegt Chipman. ‘Het is beter om van een campagne tegen het terrorisme te spreken. Het woord oorlog zou de indruk kunnen wekken dat de belangrijkste inspanning van militaire aard was. Dat was niet zo. Politiegegevens zijn op elkaar afgestemd, informatie is gedeeld en verspreid, geldstromen zijn opgespoord, de bewegingen van mensen zijn gevolgd. Die campagne liep zo goed als kon worden verwacht. Er is goed werk geleverd en de meeste regeringen blijven de campagne ook ernstig nemen. Ik weet het: sommige mensen zullen betogen dat er burgerlijke vrijheden zijn aangetast en dat asielrechten zijn beperkt. Het blijft zoeken naar de juiste balans tussen die burgerlijke vrijheden en de speurtocht naar terroristen en hun netwerken.’

De Verenigde Staten bereiden zich ondertussen alvast diplomatiek voor op de volgende militaire stap: een aanval op Irak. U betoogde onlangs in de ‘Financial Times’ dat ze daarvoor geen mandaat aan de Verenigde Naties hoefden te vragen. Dat ze zelfs geen beroep hoeven te doen op hun nieuwe theorie, die wil dat ze tot een preventieve aanval kunnen overgaan. Irak, stelde u, heeft de voorwaarden van het staakt-het-vuren van de Golfoorlog in 1991 nooit nageleefd. En dus kan die oorlog gewoon worden hervat.

JOHN CHIPMAN: De Golfoorlog van 1991 eindigde niet met een vredesverdrag, maar met een staakt-het-vuren. Daaraan werden door de Verenigde Naties in een resolutie een aantal voorwaarden verbonden, die door Irak werden aanvaard. Het is in die tekst zeer duidelijk dat, als Irak die voorwaarden niet zou naleven, de vijandelijkheden kunnen worden hervat. Bekijk het als een contract: de bondgenoten stoppen met vechten en Irak belooft de voorwaarden van het staakt-het-vuren na te leven. Irak deed dat niet. Het leefde bovendien ook de belangrijkste voorwaarde niet na: het vernietigen van zijn wapens voor massavernietiging – dat wil vooral zeggen zijn voorraden aan chemische en biologische wapens. Dat geeft de bondgenoten het wettelijke recht om de oorlog te hervatten en het regime van Saddam Hoessein ten val te brengen.

Er wordt soms gezegd dat de diplomatie meer tijd moet krijgen. Irak kreeg in 1991 15 dagen om een volledige lijst van zijn massavernietigingswapens voor te leggen. Het kreeg 120 dagen om inspecteurs van de Verenigde Naties te laten controleren dat die wapens weg waren. Vierduizend dagen later is er niets gebeurd. Het is dus fout om te stellen dat de diplomatie geen kans kreeg: ze heeft twaalf jaar lang mogen spelen. Maar het is ook niet omdat er zoveel tijd overheen is gegaan, dat er een nieuw mandaat van de Veiligheidsraad nodig zou zijn. Politici die daarvoor pleiten, versterken het gezag van de VN niet, zoals ze willen laten geloven, ze ondermijnen het.

Er zijn landen die aarzelen, omdat er volgens hen toch nog altijd onvoldoende bewijzen zijn dat Irak over massavernietigingswapens beschikt. Volgens u is er dus eenvoudigweg geen behoefte aan zulke bewijzen.

CHIPMAN: Precies. Hoewel het een duidelijke verplichting was onder het staakt-het-vuren, heeft Irak nooit onvoorwaardelijke inspecties toegelaten. De conclusie kan alleen zijn dat het iets te verbergen heeft. Unscom, de speciale commissie van de Verenigde Naties die voor die controles door de Veiligheidsraad werd opgericht, liet in 1998 weten dat het geen volledig rapport kon opmaken over de sterkte van Irak op het vlak van biologische en chemische wapens en het aantal raketten waarover het land beschikt. De inspectie is dus onvolledig en daarom vragen de inspecteurs ook om hun werk te mogen voortzetten.

U bent er ook van overtuigd dat het verwijderen van het regime van Saddam Hoessein voor een nieuwe ordening in het Midden-Oosten kan zorgen. Wat bedoelt u daarmee?

CHIPMAN: Dat heb ik nooit zo gezegd. Het doen naleven van een tien jaar oude resolutie van de VN alleen is te weinig om de zware last van een nieuwe oorlog te verantwoorden. Als het zover komt, moet die operatie in een breder kader worden gezien. Ze moet in een geostrategisch geheel worden ingebed. Het mag, om te beginnen, niet zo zijn dat iedereen weer naar huis gaat op de dag dat Saddam weg is. De nazorg is belangrijk: er moet aan natievorming worden gedaan. Tegelijk moet ook de stabiliteit in de regio worden hersteld. Belangrijke buurlanden zoals Turkije, Jordanië en Saudi-Arabië moeten zich in de nieuwe situatie kunnen vinden. En er kan dan ook een nieuwe poging worden ondernomen om eindelijk schot te krijgen in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen.

Het zou, denk ik, verkeerd zijn om niet ambitieus te zijn. Europa klaagt er vaak over dat Amerika zijn macht te veel gebruikt. Als je goed luistert, hoor je daarnaast tegelijk het verwijt dat ze hun macht eigenlijk te weinig gebruiken: om druk uit te oefenen op het vredesproces, om aan natievorming te doen. Om zich meer in de grote problemen van de islamwereld te verdiepen. Als de Verenigde Staten tot de actie overgaan, moeten ze een strategie hebben voor het hele Midden-Oosten voor de komende vijf tot tien jaar. Het moet politiek de bedoeling zijn om echt orde te scheppen in de regio.

Bedoelt u dat het hele Midden-Oosten aan het eind van het verhaal democratischer moet zijn geworden? Niet alleen Irak?

CHIPMAN: Het woord democratie heb ik in dat verband nooit in de mond genomen. Ik geloof namelijk niet dat je democratie van buitenaf kunt opleggen. Wat ik bedoel, is algemener. Ik heb het over het creëren van voorwaarden voor meer pluralisme. Ervoor zorgen dat de gemiddelde mens in het Midden-Oosten meer informatie krijgt. Dat de mythes worden doorbroken die er over Amerika en Europa worden verspreid – ook door leiders met wie wij nauwe relaties onderhouden. Ze spreken met een dubbele tong, en we moeten ze daarmee confronteren. Wat ze tegen ons onder vier ogen zeggen, is niet hetzelfde als het verhaal dat ze daarover tegen hun bevolking ophangen. Het is een strijd voor de intellectuele en de publieke opinie.

Is wat er nu gebeurt niet precies een kans om daaraan te werken?

CHIPMAN: Ja. Ik ben blij met wat de Amerikaanse vice-minister van Defensie Paul Wolfowitz twee weken geleden over Afghanistan zei. Namelijk dat de VS daar veel meer aan natievorming moet doen. Nog maar dertig procent van de beloofde economische hulp is geleverd. Wolfowitz toonde zich bezorgd over de bouw van scholen en wegen – burgerlijke zaken, geen militaire. Ik begrijp daaruit dat het Pentagon accepteert dat het in dat land niet alleen een militaire opdracht heeft, maar ook een politieke.

De Amerikanen spelen nu met de idee van een zogenaamde ‘pre-emptive strike’. Dat ze een land mogen aanvallen zonder dat ze zelf eerst aangevallen zijn. Is dat geen gevaarlijke gedachte als één supermacht alles voor het zeggen heeft?

CHIPMAN: Ach, de gedachte aan een preventieve aanval speelt al enkele eeuwen een rol in het internationale recht. Dat is echt geen uitvinding van George W. Bush of van zijn regering. De idee dat een aanval bij wijze van zelfverdediging gerechtvaardigd kan zijn, is in Europa al honderden jaren geaccepteerd. Maar de noodzaak daartoe moet dan wel nauwkeurig worden omschreven.

Ik ben er geen voorstander van om de mogelijkheid tot zo’n preventieve aanval gemakkelijker of ruimer te maken. Dat zou niet goed zijn voor de internationale stabiliteit. Henry Kissinger had gelijk, toen hij zich afvroeg wat we er zouden van denken als, bijvoorbeeld, India zich op die theorie zou beroepen om Pakistan aan te vallen omdat het zich door dat land bedreigd voelt. Daar moet echt zorgvuldig mee worden omgesprongen. Daarom dring ik er zo op aan om een nieuwe oorlog tegen Irak binnen de legaliteit te voeren, in uitvoering van een resolutie van de Verenigde Naties uit 1991. De Golfoorlog is stopgezet, hij is niet beëindigd. Vergeet ook niet dat er in het Iraakse luchtruim sinds 1991 onafgebroken militaire activiteit is geweest. Amerikanen en Britten vliegen daar ook nu rond, klaar om offensief op te treden. Dat is al die tijd gewoon doorgegaan.

Zou het politiek verstandig zijn van de Verenigde Staten om Irak aan te vallen, zonder de steun van een sterke internationale coalitie?

CHIPMAN: Ze hebben alvast om praktische redenen de steun van een minimaal aantal landen nodig. Er zal toch samenwerking met wat Golfstaten moeten zijn, met Koeweit bijvoorbeeld. Ze zijn politiek en tot op zekere hoogte ook militair op de steun van Turkije aangewezen – al was het maar als gevolg van de aanwezigheid van de Koerden in het grensgebied tussen Turkije en Irak. Washington zal het wellicht ook op prijs stellen als het Verenigd Koninkrijk meedoet. Maar, goed, ze vinden dit in Washington blijkbaar een belangrijk project. Ik vermoed daarom dat ze bereid zullen zijn om er ook met de kleinste coalitie aan te beginnen.

Maar zou het ook met het oog op de Veiligheidsraad toch niet wijs zijn om zich helemaal van de steun van Londen en Parijs te verzekeren?

CHIPMAN: Mijn indruk is dat de Britten zeker zullen meedoen en dat de Fransen ten minste niet zullen dwarsliggen. Ik acht het zelfs niet uitgesloten dat er op een zeker ogenblik toch een symbolische Franse participatie zal zijn. Wellicht niet vanaf het begin en waarschijnlijk ook niet in het volle daglicht.

De gebeurtenissen hebben Amerika en Europa niet echt dichter bij elkaar gebracht. Wat is er sinds 11 september in die relatie eigenlijk veranderd?

CHIPMAN: Wat veiligheid betreft, zijn twee dingen nieuw. Als Europa en Amerika in het verleden in veiligheidskwesties van mening verschilden, dan ging het niet over de aard van de dreiging, maar over de manier om die aan te pakken. Nu verschillen ze over de twee tegelijk van mening. Europa aanvaardde vroeger dat er van de Sovjet-Unie een dreiging uitging. Het was het soms alleen met de Amerikanen niet eens over de manier waarop daarop moest worden geantwoord. Dat is nu anders.

Ten tweede is er een verschil van mening over de plaats die het gebruik van geweld in de diplomatie inneemt. De Amerikaan Robert Kagan stelt dat Europese politici geen rekening meer houden met het gebruik van geweld, omdat ze dat in hun onderlinge relaties niet meer nodig hebben. Het Verenigd Koninkrijk vormt daarop bijna vanzelfsprekend een uitzondering. Londen ziet voor zichzelf nog wel een rol in de wereld, buiten de Europese Unie. We zullen Frankrijk nu niet direct de oorlog verklaren omdat Parijs sinds de BSE-crisis ons rundvlees nog altijd niet wil invoeren, ondanks alle Europese uitspraken daarover. Maar Londen zal oorlog als middel zeker overwegen tegen elk land dat de normale regels van het diplomatieke spel niet accepteert. En Irak staat boven aan die lijst, want dat land legt de diplomatie al twaalf jaar naast zich neer.

Eerste minister Tony Blair zegt bewijzen te hebben dat Irak over massavernietigingswapens beschikt. Toch is er ook in zijn achterban geen eensgezindheid over een nieuwe oorlog met Saddam.

CHIPMAN: Niet alleen de linkerzijde van Labour, maar ook een deel van het centrum is niet geneigd om geweld te gebruiken. Blair is daar nog niet mee klaar. Maar hij houdt daar eigenlijk wel van. Hij heeft zijn carrière gebouwd op strijd met Labour. Het lijkt soms alsof hij liever ruzie maakt met zijn eigen partij, dan met de oppositie.

Afgezien daarvan is er ook in kringen van gematigd rechts onenigheid over Irak. Dat zijn dan vaak mensen die hun mening in een andere tijd hebben gevormd. Toen strategie nog alleen over de begrippen ‘beheersen’ en ‘afschrikken’ ging. Veel oudere leden van het defensie-establishment vinden dat een oorlog met Irak onvoorzichtig en gevaarlijk zou zijn en tot chaos zal leiden. Als we de Sovjet-Unie konden beheersen en afschrikken, waarom zou dat dan met Irak niet lukken? Daar valt zelfs iets voor te zeggen, alleen is Irak niet te beheersen: het blijft ambitieus en vormt een bedreiging voor zijn buren, vooral Israël. Het mag niet worden uitgesloten dat het land een steunpilaar is voor terroristen. De twee kanten hebben stevige argumenten. Maar, nogmaals, als een oorlog met Irak niet in een verstrekkende strategie voor het hele Midden-Oosten is ingebed, is hij gedoemd om te mislukken.

Wie Amerikaanse analyses leest, kan de indruk krijgen dat Europa naïef wordt gevonden. Is dat zo, of is het gewoon een kwestie van verschillende politieke keuzes?

CHIPMAN: Ik zou de Europese Unie niet naïef noemen. Veel heeft te maken met de grenzen van een politieke en strategische visie. Ik vrees helaas dat de Unie haar politieke visie beperkt tot haar eigen grenzen en die van de kandidaat-lidstaten. Haar diplomatie is helemaal gericht op wat er binnen haar muren en die van de nieuwe lidstaten gebeurt. Er is natuurlijk nog wel wat activiteit in het Midden-Oosten en elders en de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid, Javier Solana, vliegt de wereld rond. Maar psychologisch heeft de EU zich binnen de Europese ruimte teruggetrokken. Het is geen extraverte, maar een zeer introverte organisatie. De EU is op zichzelf gericht.

Voor het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ligt dat weer even anders, omdat de diplomatie van die landen als leden van de Veiligheidsraad op de hele wereld gericht moet zijn. Maar zolang het buitenlands beleid van de Europese Unie in haar geheel niet echt globaal wordt opgevat, zal ze bij de Verenigde Staten geen gewicht in de schaal werpen. Europa zal toch meer moeten doen in de wereld dan alleen maar streng waken over zijn handelsbelangen.

Hubert van Humbeeck

Irak heeft de voorwaarden van het staakt-het-vuren van 1991 nooit nageleefd.

De ‘pre-emptive strike’ bestaat in het internationale recht al honderden jaren.

De diplomatie van de Europese Unie is helemaal gericht op wat er binnen haar muren gebeurt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content