De Gentse choreograaf en theatermaker Alain Platel krijgt volgend weekend in het Siciliaanse Taormina een Europaprijs voor Theater, de officiële bekroning van de Europese Unie voor podiumkunsten. Een gesprek met een bescheiden winnaar.

‘Ik viel toch wel even uit de lucht’, relativeert Alain Platel de onverwachte bekroning. Wist hij veel dat hij in de running was. De internationale jury omschrijft zijn werk als een uniek grensgeval tussen dans en theater. Daar kan hij achter staan: ‘Ik ben met meer dan alleen maar beweging bezig. Ik eet van verschillende walletjes, breng verschillende kunstvormen samen en verweef ze tot een geheel dat meer is dan de som van de delen. Ja, ik voel me soms wel een Brugs kantwerker.’

Halverwege de jaren tachtig verscheen hij ten tonele met een collectief dat onder de ironische vlag Les Ballets C. de la B voer. Met de C van Contemporain en B van Belgique. Platel en zijn vriendenclub surften op de toenmalige Vlaamse Golf mee en werden enkele jaren later ook sant in andermans land. Met Bonjour Madame… (1993), La Tristeza Complice (1995) en vooral Iets op Bach (1998) werden de meest prestigieuze speelplekken ter wereld moeiteloos ingepakt. Ook de theatertrilogie Moeder & Kind, Bernadetje en Allemaal Indiaan die hij tussendoor met zijn stadsgenoot Arne Sierens maakte, kregen dezelfde warme ontvangst in binnen- en buitenland.

De Europaprijs die hij volgend weekend krijgt, vindt Platel vooral een bekroning voor de mensen met wie hij werkt: ‘Zij zijn het die alles mogelijk gemaakt hebben.’ Typisch aan zijn werk is trouwens dat het de eigenheid, de persoonlijkheid van zijn acteurs of dansers stevig in de verf zet. Heeft Platel soms een zesde zintuig? ‘Ik kies mensen na een persoonlijke ontmoeting of door even met hen samen te werken. Ik hou wel audities, maar eigenlijk ben ik er niet zo gek op. Driehonderd mensen met een nummer, dat is niks voor mij. Mensen komen zelf aankloppen of je ontdekt iemand – het overkomt me gewoon. Daarbij ga ik altijd af op een mix van kunnen en persoonlijkheid, gecombineerd met nieuwsgierigheid of twijfel van mijn kant. Wie is de danser? In groepen kijk ik vaak naar de mensen die achteraan staan, niet vooraan. De mensen die zich verschuilen, zich generen, die interesseren mij.’

Heeft die interesse voor minder assertieve mensen, maar ook voor vreemde vogels iets met uw opleiding als orthopedagoog te maken?

Alain Platel: Dat weet ik niet zo precies. Maar er is wel een inhoudelijke link tussen mijn werk en mijn verleden als orthopedagoog. In mijn werk heb ik altijd veel aandacht gehad voor de individuele persoonlijkheid van elke danser. Daarom zorg ik ook altijd voor lange repetitieperiodes. Voor Iets op Bach was dat bijvoorbeeld vijf tot zes maanden. Tijdens een eerste fase laat ik mensen op een heel ontspannen manier met elkaar kennismaken. Zoals op een scoutskamp.

In de regieopleiding van de Brusselse theater- en filmschool RITS, waar ik nu jureer, merk ik bijvoorbeeld hoe studenten met grote artistieke ambities weleens in de knoei raken als ze een groep moeten vormen. Ze willen hun ideeën realiseren, maar houden daarbij te weinig rekening met de verschillende individuen in de groep. Die verscheidenheid moet je kunnen samenbrengen, dat probeer ik tenminste in mijn werk. Zonder daarom een appreciatie of oordeel uit te spreken over de mensen met wie je werkt. Of het nu om een klassieke balletdanser of een circusartiest gaat, de groep moet voelen dat je iedereen even belangrijk vindt. Ik heb de mensen tenslotte maar weinig te bieden, en zij geven mij heel veel.

Ik wil daar niet idealistisch over doen, want het is niet altijd rozengeur en maneschijn. Maar ik zoek de conflicten niet op, en vermijd ze. En ik vind het belangrijk dat er in een ontspannen sfeer gewerkt wordt, met tijd voor een koffie of een sigaretje.

De jongste jaren hebben uw producties uitgebreid getoerd. Is dat geen slijtageslag die de frisheid van de productie aantast?

Platel: Nee. Je verandert er trouwens voortdurend dingen aan, vooral tijdens de tournee. Want bij elke voorstelling word je geconfronteerd met details of kleine moeilijkheden die je moet oplossen. Daardoor is elke voorstelling een tikkeltje anders. Iets op Bach is het eerste stuk waarvan zowel de ploeg als ikzelf het gevoel hebben dat het nog een tijdje gespeeld kan worden. Niet om intens mee te toeren, maar wel om af en toe weer op te nemen. Zoals een evergreen die fris en actueel blijft. Ook de dansers spelen Iets op Bach graag. Bij andere producties hadden we het gevoel dat de rek er na honderd voorstellingen uit was.

Als ik m’n vroegere werk op video of film terugzie, zoveel jaren na datum, dan schrik ik weleens. Maar tegelijk verrast het me dat het zo fris gebleven is en zoveel herinneringen oproept. Want dat verwacht ik eerlijk gezegd niet.

U hebt de afgelopen jaren ook intens samengewerkt met Arne Sierens voor de Victoria-trilogie ‘Moeder & Kind’, ‘Bernadetje’ en ‘Allemaal Indiaan’. Hoe verliep die samenwerking? Had u allebei een eigen terrein?

Platel: Nee. Dat liep erg door elkaar. Het unieke aan de samenwerking was precies dat we bij het begin de dingen waar we sterk in zijn opzij hebben geschoven. Arne ging niet meteen teksten schrijven, ik ging niet onmiddellijk dansjes maken. We keken gewoon met twee paar ogen naar de dingen die de mensen in de groep maakten. We hebben daar zelfs nooit over gediscussieerd, we voelden elkaar op een heel spontane manier aan. En we vulden elkaar ook aan. Arne bracht soms muziek, stukjes tekst of filmfragmenten aan die heel inspirerend konden werken. Terwijl ik makkelijker improvisaties kon organiseren.

Maar jullie hadden af en toe toch wel een andere mening over iets?

Platel: Gek genoeg niet. We zaten meestal op dezelfde golflengte. Ook over de scènes die tijdens het werkproces ontstonden, waren we het vaak roerend eens.

Kenden jullie elkaar voordien al?

Platel: Nee. Al kende ik het werk van Arne wel, en had ik er veel bewondering voor. Maar het is eigenlijk Dirk Pauwels van Victoria die ons samengebracht heeft.

Veel commentatoren interpreteerden jullie gezamenlijke trilogie als een sociaal portret, een stukje Vierde Wereld in Vlaanderen. Kunt u zich daarin vinden?

Platel: Voor mij en Arne is het moeilijk om een stuk te maken over de bourgeoisie. We gaan zelf immers voortdurend om met mensen – mijn dansers bijvoorbeeld – die zich afvragen hoe ze op het eind van de maand de eindjes aan elkaar zullen knopen. Ofwel ontken je die realiteit als die mensen in de studio komen, ofwel doe je daar iets mee. En dat laatste heb ik destijds ook zelf met Bonjour Madame gedaan.

Voor Moeder & Kind waren de uitbundige en tegelijk schrijnende gezinsportretten van de Britse fotograaf Nick Wapplington een directe inspiratiebron. Vreemd is wel dat de heel directe manier waarop de acteurs zich op de scène manifesteerden – zowel verbaal als fysiek – snel met de vierde wereld geassocieerd werd. Alsof iemand die zich kwaad maakt of geen mooi Nederlands praat uit de achterbuurten komt. Terwijl ik zelf ook een beetje zo spreek.

U hebt een tijdje geleden aankondigd dat u zelf voorlopig geen nieuw werk meer maakt. Waarom?

Platel: Mentaal was ik daar gewoon aan toe. Even afstand nemen van de dingen en me opnieuw ‘voeden’. Ik heb dat eerder al gedaan. Want de internationale aanbiedingen bleven maar komen en mijn leven voor de volgende jaren lag al helemaal vast. De enige manier om daar een rem op te zetten, was heel hard te roepen dat ik ging stoppen. Ik kan namelijk moeilijk ‘nee’ zeggen…

Nu kan ik me meer bezighouden met Les Ballets C. de la B. De veranderingen die er aan de gang zijn, kan ik nu mee begeleiden en sturen. Dat vind ik heel boeiend.

Met ‘veranderingen’ bedoelt u het werk dat onder meer (ex-)dansers van Les Ballets C. de la B. nu binnen de groep realiseren?

Platel: Inderdaad. Weet je, op papier ben ik artistiek directeur van Les Ballets C. de la B., maar eigenlijk heb ik nooit tijd gehad om die functie ook echt ter harte te nemen. Gewoon omdat ik constant met eigen werk bezig was. Nu heb ik er tijd voor gemaakt.

Hoe komt het dat Les Ballets C. de la B. zo’n kweekschool voor danstalent is?

Platel: In de eerste plaats omdat het van bij het begin een collectief was. We hebben geen autoritaire structuur of zo. Door onze werkwijze worden de vertolkers bovendien niet tot zuivere uitvoerders gedegradeerd, maar wordt hun zelfwerkzaamheid en hun creativiteit gestimuleerd. Dan is de stap van dansen naar choreograferen eigenlijk heel klein.

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content