Zeven jaar geleden luidde een Witboek de noodklok over de fysieke conditie van onze jeugd. Nieuwe testresultaten wijzen uit dat de toestand nog is verslechterd. De Vlaamse jongere is over afzienbare tijd motorisch analfabeet en iedereen – de politiek, het onderwijs, zelfs de sportclubs – treft schuld.

Het Centrum voor Sportgeneeskunde in het Gentse UZ stelde als oorspronkelijk doel medisch verantwoorde sportbeoefening en hield van bij het ontstaan de drempel laag. Iedereen die aan sport wilde doen, was welkom, maar het verbaast sportwetenschapper en doctor in de lichamelijke opvoeding Jan Bourgois nog steeds dat als exponent van een groeiende generatie jonge sedentairen (fysiek niet-actieven) vandaag ook zestienjarigen van 105 kilogram op zijn fietsergometer komen rijden. “Vijf jaar geleden zagen we die niet. Er is een duidelijke toename van adolescenten die niet de fysieke conditie hebben om te functioneren in de maatschappij.”

De meest voorkomende klachten zijn kortademigheid al dan niet in combinatie met overgewicht (vetzucht of obesitas in het jargon), met in vele gevallen psychologische problemen (lage zelfwaardering en asociaal gedrag) als uiteindelijk resultaat. Niet te verwonderen dat het Centrum nauw samenwerkt met een psycholoog en een diëtiste.

“En dan zien we nog alleen maar de gemotiveerde jongeren, die samen met hun omgeving hun problemen willen aanpakken, of aan sport willen doen maar in de club niet meekunnen. Een nieuw fenomeen zijn de studenten uit sportrichtingen die vol goede wil aan hun studie beginnen, maar niet eens de conditionele basis hebben om het sportprogramma te verteren.”

Dat wordt volmondig beaamd door een professor in de lichamelijke opvoeding die liever anoniem blijft: “Twintig jaar geleden kreeg je af en toe een atleet en veel halve atleten binnen. Daar maakte je een groep atleten van. Vandaag krijg je af en toe een atleet en veel niet-atleten binnen. Ik heb mijn verwachtingspatroon met de helft teruggeschroefd. Toen het Witboek verscheen, dacht ik dat er wat zou veranderen, en er is inderdaad wat veranderd: het is van kwaad naar erger gegaan.”

Het Witboek deed in 1991 veel stof opwaaien in het onderwijs en de sportwereld, maar nauwelijks in de politiek. Het Witboek was eigenlijk een zwartboek waarbij de flagrante fysieke degeneratie van de Belgische jeugd aan de kaak werd gesteld. Het initiatief kwam van (toen) kersvers voorzitter van het Belgisch olympisch comité Jacques Rogge. “Na de Olympische Spelen van Seoel in 1988 heb ik een aantal specialisten geconsulteerd over een fenomeen dat mij al lang zorgen baarde: de fysieke achterstand van onze jeugd vergeleken met hun leeftijdsgenoten uit de ons omringende landen. Dat werd onderzocht door de verschillende universiteiten, het leger, de gemeenschappen die steunden, en het olympisch comité dat coördineerde. De Koning Boudewijnstichting nam het project onder de vleugels. De conclusie was unaniem: onze jeugd gaat fysiek achteruit.”

VOORAL JONGENS SCOREN SLECHT

Een van de resultaten van het in de eindversie afgezwakte rapport (zie verder) was het instellen van een barometer van de fysieke conditie van de jeugd. De gemeenschappen zouden op gezette tijden de schoolpopulatie testen. Dat gebeurde in 1990, 1993 en 1997. De laatste resultaten ( Van der Aerschot, 1998) zijn net bekend: op nagenoeg alle parameters scoort de Vlaamse jongere significant slechter dan in 1993 en toen al waren de resultaten minder dan in 1990.

De lenigheid (zittend reiken), snelheid van de ledematen (sneltiktest), explosieve kracht (verspringen), de rompkracht (sit-ups), functionele kracht (hangen met gebogen armen), snelheid en uithouding (shuttle run) zijn bij de jongens afgenomen. Bij de meisjes zijn de resultaten iets minder slecht maar zijn ook snelheid, uithouding en explosieve kracht er minder op geworden. Van de acht parameters scoort de Vlaamse jongere alleen beter op handknijpkracht. Zitten computer, muis of joystick daar voor iets tussen?

Uit de resultaten blijkt ook dat het fysiek profiel van de Vlaamse jongere verandert. Jongens en meisjes worden langer, maar andersom zou pas een verrassing zijn. Meisjes groeien zelfs iets sneller dan jongens: zeventienjarige jongens zijn in zeven jaar tijd gemiddeld 1 centimeter langer geworden, de meisjes 1,6 centimeter. Een toename van het lichaamsgewicht is bij beide groepen vastgesteld, maar de meisjes van zeventien zijn slechts 200 gram zwaarder, de jongens 2,6 kilogram. De huidplooimetingen vallen dus gunstiger uit voor de meisjes dan voor de jongens. Conclusie: de Vlaamse vrouwelijke adolescente ziet er alvast gezonder en ook iets slanker uit dan vroeger. Maar schijn kan bedriegen, want precies zoals haar mannelijke evenknie – die wel zichtbaar dikker is geworden – boet ze in op de essentiële parameters van de fysieke conditie: uithouding, kracht, lenigheid en snelheid.

Deze nieuwe vaststellingen komen er na eerdere alarmkreten over de belabberde fysieke toestand van onze jeugd. Wat jammer dat de legerdienst is afgeschaft, want de Militaire Tests voor Lichamelijke Geschiktheid gaven een mooi beeld van de conditie van de dienstplichtige. Van jaar tot jaar werd een achteruitgang genoteerd.

Al in 1984 stelde professor J. Spooren vast dat zestig procent van de Belgische schoolkinderen een zwakke lichaamshouding heeft. Jacques Vrijens (Universiteit Gent) en Maurice Pieron (Université de Liège) schreven in het Witboek in 1991: “Twintig procent van de jongens en achttien procent van de meisjes tussen vijf en veertien jaar hebben houdingsafwijkingen, met een toename in functie van de leeftijd.” Een jaar eerder vond onderzoeker Maurice Noël dat dertig procent van de Brusselse schoolmeisjes tussen vijf en achttien jaar met houdingsafwijkingen kampte.

Uit alle voorgaande onderzoeken bleek dat de Belgische jongere al slechter scoorde dan de jongere uit de vergelijkbare landen. Een studie met resultaten van de Coopertest (twaalf minuten lopen) in 1982 toonde aan dat driekwart van de Belgische jeugd middelmatig tot slecht scoorde. Driekwart van de Oostenrijkse jongeren haalde middelmatig tot goed.

NAAR AMERIKAANSE TOESTANDEN

“We moeten ons ernstig zorgen maken.” Jan Bourgois denkt dat we op termijn naar Amerikaanse toestanden afglijden. “Het American College of Sports Medecine heeft net een nieuwe studie uit over de vetzucht bij Amerikaanse kinderen. Een kwart van de Amerikaanse jongeren is te dik, een stijging van twintig procent over de afgelopen tien jaar. Alles wat in de VS gebeurt, overkomt ons vroeg of laat ook.”

Te vette voeding zou niet de grote boosdoener zijn. In de studie staat letterlijk: …Het is intrigerend dat er zich een stijging van het aantal dikke kinderen voordoet terwijl het aandeel van vet in de voeding daalt. Alle obese kinderen vertoonden een profiel van lage fysieke activiteit en er is een correlatie vastgesteld tussen het aantal uren tv-kijken en overgewicht…

Een Amerikaanse jongere kijkt gemiddeld 24 uur televisie per week. De Vlaamse 20 uur. We zijn er bijna.

Jan Bourgois: “Alles wijst erop dat een gebrek aan fysieke activiteit, meer nog dan een slechte voeding, de oorzaak is van overgewicht en de zwakke fysieke conditie.”

Raar maar waar: de Amerikaanse jeugd scoort op fysieke tests (bijvoorbeeld de Coopertest) doorgaans beter dan de Belgische. De bewegingsproblematiek in de twee landen is niet te vergelijken. In de VS zijn bewegingsarmoede en obesitas vooral een gevolg van kansarmoede. In België is de fysieke degeneratie van de jeugd (voorlopig nog) algemeen en treft alle klassen. Op langere termijn zijn geen Belgische studies beschikbaar, maar in Denemarken – een land dat in bijna alle aspecten vergelijkbaar is met Vlaanderen – vond men dat tussen 1956 en 1981 de afname van kracht in de verschillende spiergroepen met 8,3 bij de mannen en 9,4 procent bij de vrouwen bedroeg. Als men weet dat Denemarken bekendstaat als een modelland inzake participatie van de bevolking aan recreatiesport, dan is het duidelijk dat de degeneratie van de Belgische conditie nog sneller is gegaan.

Over de weldaad van fysieke activiteit op jonge leeftijd – jong geleerd is oud gedaan – bestaat geen twijfel. Onderzoeken in Canada en Nederland wezen op een indrukwekkende besparing in de gezondheidszorg. De Canadees Shepard berekende ooit dat men per arbeider 1,8 ziektedagen per jaar minder zou moeten financieren indien men fitheidsprogramma’s op de werknemers zou loslaten. De Antwerpse professor Käsenne leidde uit een Nederlandse studie af dat de besparing voor België ongeveer twee miljard frank zou bedragen, na aftrek van de kosten wegens blessures en ongevallen. Want die zijn er ook. Volgens een studie van de Argo (het bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs) is zestig procent van de schoolongevallen het gevolg van bewegen: de helft in de les lichamelijke opvoeding (LO), de andere helft in de vrije tijd op de speelplaats.

DE ORIGINELE VERSIE WAS TE STRENG

Van het Witboek werd veel verwacht, niet in het minst door het lerarenkorps in de scholen. Op het moment zelf kon de publiciteit nauwelijks beter, maar een jaar later was de hype al voorbij. Het verwondert Jacques Rogge niet. “De barometer van de fysieke conditie werd in het leven geroepen, maar er zijn geen structurele maatregelen genomen om de toestand te verbeteren. De versnippering van ons politiek systeem heeft die lethargie in de hand gewerkt. Neem alleen al het onderwijs: drie gemeenschappen met elk drie verschillende netten, hoe wil je daar iets veranderen?”

Het kan dat het onderwijs zich niet aangesproken voelde. In de originele versie van het Witboek stonden expliciete en zelfs militante verwijzingen naar de rol van het onderwijs en hoe ze die inzake lichamelijke opvoeding altijd verwaarloosd had. Marc Maes, zelf doctor in de lichamelijke opvoeding en directeur van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité, is auteur van de eerste versie. Net voor het verschijnen werd hem een deel van het auteurschap afgenomen. Acht jaar na datum wordt hij niet graag herinnerd aan die frustrerende periode. Het was de Koning Boudewijnstichting die aandrong op een herwerkte versie. Het onderwijs kreeg te veel kritiek in het eerste Witboek en geldschieter KBS besliste, na lectuur van vrienden uit het (vrij) onderwijs, dat er een afgezwakte versie nodig was. Een rel werd ternauwernood vermeden en de buitenwereld heeft nooit het bestaan van een eerste versie vermoed.

De professoren Jacques Vrijens en Maurice Pieron kregen de opdracht tot herschrijven. Pieron etaleerde zich als een tafelspringer en eiste de eer voor zich op terwijl hij weinig meer was dan een vertaler. Jacques Vrijens liet op de persconferentie de eer aan Marc Maes, een geste die toen alleen insiders begrepen.

Marc Maes: “Ik weet dat men niet alle problemen van de maatschappij op de school mag afschuiven, maar ik heb gewoon met een aantal voorbeelden het gebrek aan onderwijsbeleid inzake lichamelijke opvoeding aan de kaak gesteld. In 1876 is in de Brusselse gemeenteraad voor het eerst een dagelijks moment lichamelijke opvoeding op school besproken. Honderd drieëntwintig jaar later zijn we nog geen stap verder. Het lichamelijk aspect wordt in de opvoeding verwaarloosd.”

Uiteindelijk boekte het Witboek één mager succesje. Onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP) besliste tegen de wil van de Guimardstraat in, dat er in alle netten en in alle graden twee uur per week lichamelijke opvoeding moest komen.

Marc Maes: “Het verwondert mij niet dat de resultaten van de fysieke tests weer slechter zijn. Ik denk dat het nog zijn tijd zal duren voor men tot het besef komt dat er iets moet gebeuren, maar vroeg of laat zal men moeten ingrijpen.”

IN BELGIE BESTAAT GEEN SPORTCULTUUR

Op het Centrum voor Sportgeneeskunde komen twee bedrijven hun werknemers testen. Ze willen weten of hun werknemers gezond zijn en zware arbeid aankunnen. Bourgois: “Het is een momentopname, maar het zal wel geen toeval zijn dat we in twee jaar tijd een verminderde conditie en een verhoogd gewicht hebben vastgesteld.”

Dat de Belg niet wakker ligt van VO2max of huidplooimetingen is makkelijk te verklaren: in België bestaat geen sportcultuur. Een van de redenen – of is het een gevolg? – is het ontbreken van een minister of staatssecretaris voor de sport, al of niet in combinatie met jeugdzaken zoals in Frankrijk. Behalve voetbal of wielrennen weet de Vlaming topsport niet te waarderen – vandaar de aarzeling om de tv-rechten van de Olympische Spelen te kopen – en recreatief sporten of geregeld bewegen wordt nog steeds niet als een basisbehoefte aanvaard. Sportinfrastructuur die bij het krieken van de dag opent en waar de recreant baantjes kan trekken of lopen, nog voor de de werkdag begint, het zou ook in België kunnen, maar het blijft een Australisch en Amerikaans fenomeen.

Topsport wordt door de Belg evenmin als volwaardige economische activiteit aanzien. De schaatser Johan Olav Koss deed tien jaar over zijn artsenstudie. Een groot deel van de Nederlandse topsporters studeert af op eigen tempo. Het mag de tijd kosten die het kost, ze komen er uiteindelijk wel. Het animo voor de combinatie topsport-studie op de Belgische universiteiten is klein. Belgen willen geen studie van vier jaar over acht jaar spreiden, bang als ze zijn te laat op de arbeidsmarkt te komen. Het directe maatschappelijke gewin primeert.

Bourgois: “Terwijl je uit topsport zoveel levenservaring haalt. De Nederlandse roeier Henk-Jan Zwolle heeft twee Olympische Spelen achter de rug. Pas dan heeft hij zijn studie afgemaakt. Hij is nu inspanningsfysioloog en met zijn mobiele lab test hij werknemers van bedrijven en adviseert over fysieke activiteit. Dat is in België ondenkbaar.”

“Er zijn veel eenmalige campagnes geweest”, zegt Witboek-auteur Vrijens, “maar nooit eens structurele maatregelen.” Alle partijen zijn het er al lang over eens: “Er moet een mentaliteitswijziging komen ten aanzien van sport en het onderwijs is het meest geschikte kanaal.”

DE LESSEN LO: BEZIGHEIDSTHERAPIE

Dat staat voorlopig haaks op de realiteit, de onderwaardering van fysieke activiteiten die als een rode draad van ergernis bij het lerarenkorps leeft. Jan Bourgois was behalve een gerespecteerd roeier, Whitbreadzeiler, instructeur watersporten en nu wetenschapper/trainer, ook nog eens tien jaar leraar in een middelbare school. “Lichamelijke opvoeding op school is ideaal om beweging te promoten. Alleen wordt het vak niet gewaardeerd, niet door de andere collega’s, en niet door de directie. Voor de minste activiteit moeten de lessen LO als eerste wijken. Bij de evaluatie tel je als leraar LO niet mee. Dat gebrek aan respect verklaart burn-out bij veel van mijn collega’s.”

De les lichamelijke opvoeding is zoveel meer dan rond een huizenblokje lopen. Er wordt aan persoonlijkheidsvorming en waardeopvoeding gedaan en de leraar LO is een vertrouwensfiguur. Althans in theorie, want in de praktijk is ook de houding van de leerlingen en de ouders tegenover het vak LO niet altijd optimaal.

Bourgois: “Ik had leerlingen die met een doktersbriefje meerdere jaren vrijgesteld waren van de lessen LO. Waar is de verantwoordelijkheid van de ouders? En van de dokter die zoiets voorschrijft omdat hij aan klantenbinding denkt?”

Een controle van al te gul voorschrijvende geneesheren door het medisch schooltoezicht zou veel oplossen. Meestal zijn de LO-spijbelaars niet eens de dikke of fysiek zwakke kinderen. Bourgois: “In mijn school waren het de voetballertjes die niet mochten zwemmen omdat hun spierstelsel daar zou onder lijden. Althans dat was hun uitleg, terwijl het tegenovergestelde waar is. Dat een clubarts daarin meegaat, is schrijnend.”

De school is de laatste plek waar de jongere van het fysiek verval kan worden gered. De eis ligt er langer dan vandaag: een uur LO per dag in het kleuter- en lager onderwijs, gegeven door gespecialiseerde leerkrachten en drie uur per week in het middelbaar onderwijs. Van dat droombeeld is men vandaag ver verwijderd: lichamelijke opvoeding op school is bezigheidstherapie geworden. De leerplannen zijn verouderd, meent Bourgois. “Het accent moet worden verlegd naar het ontwikkelen en onderhouden van de fysieke fitheid. Toen ik leraar was, werkte ik met cycli, zoals in de trainingsleer. De eerste zes weken van het schooljaar bouwde ik de conditie op. Vervolgens gingen we specifieke sporten beoefenen, eerst het conditionele en vervolgens het technische aspect. Na nieuwjaar werd opnieuw aan de conditie gewerkt. De leerling moet opnieuw leren werken in de les LO, maar met een beetje inventiviteit kunnen die inspanningen ook plezant zijn.”

DE SPORTCLUBS ZIJN TE SELECTIEF

De straat is niet langer de biotoop van de jongere. Ter vervanging kan de sportclub dienen. Maar terwijl de politiek onwil betoont, het onderwijs zelf niet (meer) geïnteresseerd is, lijkt de sportwereld tot overmaat van ramp zelf verantwoordelijk voor de drop-out van heel wat jongeren die niet onmiddellijk kunnen bijdragen tot de prestaties van de club.

Het Ajaxmodel, dat in elke sport staat voor professionele detectie, selectie en opleiding vanaf tien jaar, wordt te pas en te onpas door clubs aangewend om de jeugdwerking te saneren. De eerste aanwijzingen van een studie aan de Universiteit Gent zijn ondubbelzinnig: selectie op te vroege leeftijd werkt de eenzijdige ontwikkeling in de hand. Bovendien bevordert het de uitstoot van potentieel jong talent, dat om de een of andere reden nog niet tot bloei is gekomen.

De studie volgt honderd vijftig voetballertjes van alle niveaus tussen hun elfde en zestiende jaar. Ze loopt van 1995 tot 2000 en de leiding berust bij professor Jacques Vrijens. Ook Jan Bourgois is er nauw bij betrokken. Wat hij na drie jaar vaststelt, is koren op zijn molen. “Het conditioneel niveau is redelijk, maar dat wil nog niet zeggen dat ze ook atleten zijn. Het zijn voetballers: ze kunnen aardig tegen een bal trappen, maar ze missen bijvoorbeeld uithouding, explosieve kracht en lenig zijn ze ook allerminst. Veel clubs selecteren dus slecht.”

Jacques Vrijens: “De uiteindelijke bedoeling is een handleiding op te stellen voor het testen van het algemeen en specifiek prestatievermogen van voetballertjes. De bevindingen tot nu toe liggen in de lijn van wat ik had verwacht. De selectie gebeurt te vroeg en op basis van onduidelijke gegevens. Vervolgens gaat men te snel specifiek trainen met die talentjes.”

De vastgestelde tekorten zoals spieronevenwicht en gebrekkige basisuithouding zouden wel eens de oorzaak kunnen zijn voor de vele overbelastingsblessures die jonge en oude voetballers teisteren.

Er zijn nog elementen die ingaan tegen een vroege selectie van een zogezegde elitegroep. Jan Bourgois stelde ooit een verschil vast van vijf jaar tussen de biologische en echte leeftijd van een voetballertje. “Het was het grootste talent ooit in die club. Hij had er dat jaar 49 ingeschopt. Zo uitzonderlijk was dat bij nader inzien niet. Hij speelde bij de dertienjarigen, maar hij had het lichaam van een zeventienjarige. Zo’n talent stagneert als de anderen van zijn groep hun achterstand inhalen.”

Als ze ten minste niet voortijdig zijn afgehaakt of weggestuurd. De cirkel detecteren, selecteren, opleiden, presteren is een duivelskring. waarin veel fout loopt. Bourgois: “Laatrijpe kinderen vallen meestal vroegtijdig af. En toch ziet men vaak dat in de topsport precies die vroege afvallers de betere atleten worden. Als ze ten minste gerecupereerd worden.”

Niemand heeft er belang bij dat de clubs met groepjes gaan werken die in een vroeg stadium werden geselecteerd. De clubs stoten verborgen talent af, de laatrijpe jongere die wil sporten verliest de motivatie en de overgebleven kinderen worden te specifiek getraind waardoor de algemene atletische vorming verwaarloosd wordt.

Bourgois: “Selectie op biologische leeftijd zou de grote drop-out van vandaag tegengaan.” Vrijens: “En de beste trainers moeten in de opleiding. Als men de jongere voor de sport wil behouden, moet men dringend de jeugdtrainers herwaarderen.”

In het rijke voetbal moet vanaf de volgende competitie elke club verplicht een gediplomeerde jeugdtrainer in huis halen. Om dat te bereiken, heeft bondsvoorzitter Michel D’Hooghe jaren van pendeldiplomatie achter de rug.

Illustratie: Steve Michiels

Hans Vandeweghe

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content