‘Ik wil dit orkest laten uitgroeien tot een leidend ensemble op wereldvlak’, zegt de Fransman Stéphane Denève, die in september 2015 aantreedt als nieuwe hoofddirigent van het Brussels Philharmonic.

Met big data vallen blijkbaar dingen te meten die vroeger onmeetbaar waren. De Good Country Index van Simon Anhalt en Robert Govers rangschikt 125 landen volgens ‘hun bijdrage aan een betere wereld’. België haalt, aan de hand van zeven criteria, nipt de top tien. Die goede score heeft het te danken aan een vijfde plaats op het vlak van welvaart en gelijkheid, een derde plaats voor gezondheid en welzijn en… een eerste plaats voor cultuur. Een resultaat dat je weglacht zodra je het leest, behalve als je net daarvoor Stéphane Denève hebt ontmoet. Deze Franse dirigent praat met een aanstekelijk enthousiasme over de Belgische culturele scène en noemt Brussel een ‘bruisend creatief podium’. Vorige week tekende hij een contract voor vier jaar bij het Brussels Philharmonic, een orkest waar volgens hem internationaal nu al een flinke buzz rond bestaat.

Amper tien jaar geleden lag het ensemble nochtans in de lappenmand. Door politieke en administratieve struikelblokken en moeilijkheden met de vakbonden leek het orkest – dat toen nog Vlaams Radio Orkest heette – ten dode opgeschreven. Als intendant wist Gunther Broucke evenwel het vertrouwen van alle betrokkenen te winnen en sindsdien bouwt hij zorgvuldig aan de opgang. Sinds 2005 speelt het weer in zaal 4 van het Flageygebouw, akoestisch zowat de beste zaal van het land. In 2008 kreeg het orkest zijn nieuwe naam en werd als dirigent Michel Tabachnik binnengehaald, die het weer op stevige internationale podia kreeg en een aantal uitstekende cd’s opnam. Hun uitvoering van de filmmuziek van The Artist (2011) sleepte een Oscar, een Bafta, een Golden Globe en nog een plukje andere prestigieuze prijzen in de wacht. Vandaar dus de buzz waar Stéphane Denève het over had. Of het nu over muziek, voetbal of Brussel gaat, altijd praat Denève met een even grote geestdrift. Hij is gewoon de mens met de strafste natural high die we ooit hebben geïnterviewd.

U hebt het orkest nog maar één keer geleid, in november vorig jaar.

STEPHANEDENÈVE: Maar ik was al voordien zeer goed op de hoogte van de uitstekende reputatie ervan. Toen Gunther Broucke mij uitnodigde om een concert te dirigeren, waren mijn verwachtingen dus hooggespannen. Ik was ook erg benieuwd naar de spirit van het gezelschap. Hun betrokkenheid, hun energie en open geest overtroffen al die verwachtingen. Bovendien vond ik in Gunther Broucke een gelijkgestemde geest.

Jullie delen onder meer een passie voor hedendaagse muziek.

DENÈVE: Niet alleen de interesse voor die muziek, ook onze visie loopt gelijk. Heel wat orkesten worden vandaag muzikale musea. Ze beperken zich grotendeels tot het bekende repertoire uit het verleden. Bij veel gezelschappen waar je als gastdirigent met hedendaagse componisten afkomt, protesteert de marketingafdeling dat je daarmee het publiek wegjaagt. Je moet in dat geval minstens één blockbuster spelen. Als muziekdirecteur van het Scottish National Orchestra heb ik het tegendeel willen bewijzen en ben ik op zoek gegaan naar een nieuw publiek zonder dit soort toegevingen te doen. In zeven jaar tijd is het aantal vaste abonnees er minstens verdubbeld.

Hebt u de mensen dan geleerd hoe ze naar moeilijke muziek moesten luisteren?

DENÈVE: Helemaal niet. Ik heb een afspraak met het publiek gemaakt: ‘Wij brengen jullie muziek uit deze tijd, niet per se de stukken die wij belangrijk vinden en die jullie volgens ons moeten horen, maar stukken waarvan we hopen dat jullie ze goed genoeg vinden om tot het repertoire te gaan horen.’ Met repertoire bedoel ik dan een verzameling muziek die belangrijk is, waarover een consensus bestaat dat ze goed is en die het verdient om telkens opnieuw te worden gespeeld. Het Belgische publiek hoeft dus echt niet bang te zijn dat we de moeilijke toer op gaan. In elk concert dat ik leid zal ik minstens één compositie uit de 21e eeuw brengen, maar nooit enkel dat. Het is ook niet mijn bedoeling het orkest te profileren als een ensemble voor hedendaagse muziek. In januari 2015 breng ik bijvoorbeeld een concert met Romeo en Juliet van Prokofjev en onder meer een recente compositie van de Amerikaanse Jennifer Higdon die al minstens tweehonderd keer is opgevoerd.

Is het niet bijzonder moeilijk om uit het grote aanbod de stukken met wereldpotentieel te zoeken?

DENÈVE: Ik heb het geluk gehad om de wereld af te reizen en met heel veel orkesten te kunnen werken. Wat daarbij opvalt, is dat veel muziekdirecteurs wel hun eigen lijst van hedendaagse componisten hebben, maar daarbuiten weinig kennen. Met andere woorden: een componist die in de ene stad door het ene orkest erg bekend is, kan in een andere met een ander orkest totaal onbekend zijn. Wat ook vreemd is: in de tijd van Mozart of Beethoven had je componisten die al op heel jonge leeftijd internationale beroemdheden waren. Dat hebben we vandaag niet meer. Waarom? Omdat er veel te weinig informatie bestaat en wordt uitgewisseld over die componisten en hun muziek. Alleen muziekuitgevers doen een beetje moeite om informatie te verspreiden, maar dat blijft beperkt. Als ik vandaag wil weten welke 21e-eeuwse muziek er bestaat en het meest wordt uitgevoerd, op wereldvlak, in Europa of zelfs maar in België, dan kom ik daar niet achter.

En dus hebt u samen met Gunther Broucke een ambitieus plan opgezet: de creatie van een database.

DENÈVE: Het wordt een website met informatie over alle symfonische composities van de 21e eeuw, het Centre for Future Orchestral Repertoire of Cffor. Je zult er vanaf eind 2015 elk werk vinden dat sinds het jaar 2000 gecomponeerd is voor professionele orkesten vanaf zestig musici, met daarbij alle details rond de duur, vorige uitvoeringen, links naar de componist en de uitgever, enzovoorts. Met de nodige zoekfuncties erbij, natuurlijk. Het is de bedoeling dat de website zeer gebruiksvriendelijk en toegankelijk voor het grote publiek wordt.

Communicatie vindt u erg belangrijk. Het is bekend dat u het publiek soms aanspreekt vanaf het podium.

DENÈVE: Ik ben zelf afkomstig uit het noorden van Frankrijk en deel met jullie die erg warme communicatieve houding. Ik wil passief luisteren veranderen in actief luisteren, en soms volstaan daarvoor een paar woorden: uitleg waarom ik een bepaald stuk heb gekozen, vertellen wat ik ervan verwacht, aanzetten om ervan te genieten. Praten is een van de vele moderne manieren om als dirigent met je publiek om te gaan.

U bent van Tourcoing, een plek die u ooit beschreef als ‘gelegen tussen het koele protestantse noorden en het warmbloedige Latijnse zuiden’. Dan moet u zich in België perfect thuis voelen.

DENÈVE: Dat is ook zo. Ik hou van België, mijn vrouw en ik zijn gek op Brussel. Het is een bruisend creatief podium. In Frankrijk wordt Brussel momenteel beschouwd als the place to be als het over creativiteit gaat, een sterk land op cultureel vlak. Wat hier gebeurt met het Brussels Philharmonic is de start van iets dat erg groot kan worden, en ik wil ook groot denken. Ik wil dit orkest laten uitgroeien tot een leidend ensemble op wereldvlak. Om het in voetbaltermen te zeggen: wie in derde klasse speelt, maakt zich belachelijk door aan te kondigen dat hij nationaal kampioen wordt. Maar met zijn spirit en innovatieve aanpak speelt Brussels Philharmonic nu al in de eredivisie. Dit is echt niet het zoveelste gossipverhaal van een orkest dat een bekende dirigent aantrekt die dan obligaat zegt dat hij het beter zal doen dan de vorige. Dit is een krachtig, zeer speciaal en vernieuwend artistiek project. Het gesternte is goed. Ik ben nu 42 jaar en klaar om er iets heel bijzonders van te maken.

DOOR PETER VANDEWEERDT

‘Het Belgische publiek hoeft echt niet bang te zijn dat we de moeilijke toer op gaan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content