‘Toen ik die avond thuiskwam, zag ik dat Steves chef me had gebeld. Nog voor ik zijn bericht kon beluisteren, ging de deurbel. Het waren twee agenten. Op het ogenblik dat ze mijn zoons sleutelbos op de salontafel legden, wist ik: Steve is niet meer.’

José (de moeder van Steve): ‘Rond zijn dertiende begon het mis te gaan met Steve. Hij begon geld van me te stelen, raakte verslaafd aan joints en zocht – naar mijn gevoel – foute vrienden op. Op z’n achttiende kreeg hij zijn eerste woedeaanval. Uit het niets sloeg hij thuis de boel kort en klein; ik kreeg ook klappen. Ondanks de ravage die hij had aangericht, deed de politie een beetje lacherig over de hele situatie. Agenten vroegen hem of ik een autoritaire moeder was, en of hij niet liever alleen wilde gaan wonen. Maar er was wel degelijk iets aan de hand met mijn zoon, want er volgden nog crisissen. Uiteindelijk werd Steve opgenomen.

In de gesloten omgeving van de instelling leek Steve – die met een milde handicap moest omgaan – goed te functioneren, al konden artsen me een half jaar later nog altijd niet vertellen wat er precies met hem aan de hand was. Ook duurde het nog eens maanden vooraleer hij de toestemming kreeg om tijdens het weekend naar huis te komen. Toen dat goed bleek te gaan, mocht hij weer bij mij wonen. Steve ging meteen op zoek naar werk, dat hij vond in de horeca. Op zijn werkplek werd er vol lof over hem gesproken. Toch liep het na een tijd weer mis. Zijn leven werd een aaneenschakeling van goeie periodes, gevolgd door donkere periodes waarin hij zich geen blijf wist met zijn woede en bij mij thuis de boel aan diggelen sloeg – zelfs toen hij in z’n eigen appartement woonde. Soms werd Steve na een crisis weer opgenomen. Als er geen plaats voor hem was in een instelling, belandde hij ook weleens in de gevangenis.’

Omdat Steve, 25 intussen, zijn centen niet altijd even behoorlijk beheert, krijgt hij daar externe hulp voor. Als blijkt dat er nog altijd een en ander misgaat, belt José zijn chef op, die belooft hem erop aan te spreken. Maar het gesprek valt niet in goede aarde bij Steve. Boos fietst hij zijn dood tegemoet.

José: ‘De dag na Steves dood ben ik naar de plaats van het ongeluk gegaan, samen met mijn broer. Ik wilde met de machinist spreken en hem zeggen dat ik hem niets verweet, maar dat mocht niet. Wel kreeg ik inzage in het dossier onder begeleiding van slachtofferonthaal. Dat heeft me erg geholpen. De machinist dacht dat iemand naast de sporen aan het joggen was. Plots sprong de jogger voor de trein. Die uitleg sterkt me in mijn overtuiging dat Steve heel impulsief heeft gehandeld. Nooit heeft hij me gezegd dat hij niet meer verder wilde, hoe moeilijk hij het bij momenten ook had. Ik heb ook foto’s mogen zien. Dat was hard, maar goed. In je fantasie heb je de gruwelijkste beelden van de dood van je kind. Vreemd genoeg verzacht de realiteit een groot deel van die gedachten.

Enkele weken na zijn begrafenis, ben ik – zoals altijd – weer op de trein gestapt. Op de plek waar hij is gesprongen, ben ik opgestaan. En ik keek door het raam tot ik niets meer zag. Vandaag blijf ik gewoon zitten. Het is winter nu en in het donker is er niets meer te zien.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content