In het gerechtelijk ressort van Gent werd een nieuwe handleiding voor alternatieve straf- maatregelen voorgesteld. De nood aan meer communicatie tussen de diensten is groot.

De zaal zat afgemeten vol met magistraten, strafbemiddelaars en justitieassistenten, toen Tony Peters en Wilfried Meyvis van de Leuvense faculteit Criminologie en Strafrecht, en Caroline Demaeght van de Steundienst Alternatieve Maatregelen (SAM) van het ministerie van Justitie het Penologisch Vademecum voorstelden. Deze handleiding wil informatie verschaffen over alternatieve maatregelen en straffen, en de aanwending ervan aanwakkeren. Maak de toepassing ervan veeleer de norm dan de uitzondering, pleitten de auteurs. De levendige reacties op de voorstelling van het vademecum leerde alvast dat de communicatie tussen promotoren van alternatieve strafmaatregelen en de magistratuur danig aangezwengeld zal moeten worden om dit te realiseren. Momenteel lijkt het systeem op een loterij: er is geen sprake van een rechtsgelijke toepassing.

Bovenop de verplichte schadevergoeding kwam voor de daders van delicten de jongste jaren een heel arsenaal aan bemiddeling, vorming en hulp- en dienstverlening in beeld.

Sinds 1994 kunnen delicten, waarop gevangenisstraffen van minder dan twee jaar staan, doorverwezen worden naar strafbemiddeling. Bemiddelingsassistenten gaan dan met dader en slachtoffer op zoek naar een regeling voor herstel van materiële en morele schade. Dat kan op een financiële overeenkomst uitdraaien, maar houdt gebeurlijk ook bijkomende akkoorden in. Dat een gewelddadige automobilist een cursus in het beheersen van verkeersagressie volgt, bijvoorbeeld. Of dat een fietsendief pleinen en parken helpt onderhouden.

Het alternatief arsenaal werd recent uitgebreid. Diverse programma’s en projecten kregen de jongste tijd een ferme financiële injectie uit twee potten. Uit het globaal plan van minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) wordt jaarlijks 240 miljoen frank geput voor alternatieve gerechtelijke maatregelen. En de nationale projecten van justitieminister Stefaan De Clerck voorzien momenteel een toelage van 70 miljoen, een bedrag dat de volgende jaren progressief moet stijgen tot 250 miljoen tegen het jaar 2002. Onder andere de projecten “Slachtoffer in beeld”, “Dader In-Zicht”, “Verkeerscursus” en “Leerproject voor Daders van Seksueel Geweld” worden uit deze laatste pot gespijsd.

GEEN GEMAKKELIJKHEIDSOPLOSSING

In het kader van het globaal plan werd in elk gerechtelijk arrondissement een commissie met vertegenwoordigers van magistratuur en probatiediensten opgericht. Ze moeten de aanwending van de alternatieve opties kritisch volgen en bijsturen. Gemeentebesturen kunnen bovendien, in samenwerking met justitie, personeel aantrekken voor de concrete organisatie en begeleiding van alternatieve maatregelen. “Plaatsen vinden om de kandidaten hiervoor tewerk te stellen, dat is niet het probleem”, zegt een maatschappelijk assistent van een Brusselse randgemeente. “Integendeel, we vinden meer dan genoeg diensten die graag gebruikmaken van extra handen. Onder meer culturele centra, de groendienst, een kinderdagverblijf, bejaardenhuis, sportcentrum en scholen. De uitvoering loopt in nagenoeg alle gevallen goed, zowel voor de delictpleger als voor die diensten. Er zijn mensen die als vrijwilliger blijven doorwerken als hun verplichte werkuren erop zitten. In sommige gevallen kregen betrokkenen een job aangeboden bij de betreffende dienst. Dat spreekt toch boekdelen over het positief effect van alternatieve sancties. Wel stel ik vast dat het misloopt met de imput van de dossiers. Het zijn altijd dezelfde magistraten die doorverwijzen naar ons. Een groot deel van de magistratuur is blijkbaar niet vertrouwd met deze mogelijkheden, of gelooft er niet in.”

Substituut Nadia Devroede en procureur Soetemans staan in het Brusselse gerechtelijke arrondissement bekend als voorstanders van alternatieve maatregelen en sancties, maar veel collega’s hebben het blijkbaar niet begrepen op deze benadering. Nadia Devroede: “Een dossier classificeren of strafrechtelijk vervolgen via boete of gevangenisstraf, zijn diepgewortelde, geijkte procedures binnen het gerecht. Alternatieve maatregelen en sancties vragen een andere benadering van delicten, en veel collega’s begrijpen niet goed waaruit die bestaat. Omwille van de hoge werkdruk zien ze ertegenop om méér te moeten doen dan de vervolging op klassieke wijze.”

“Alternatieven worden bovendien nogal eens beschouwd als een gemakkelijkheidsoplossing voor daders, terwijl dit in de praktijk niet klopt. Je als dader excuseren tegenover je slachtoffer, een vorming volgen en taakopdracht uitvoeren: het houdt een responsabilisering van delictplegers in. Het is gemakkelijker om passief een geldboete of gevangenisstraf te ondergaan.”

“Alleszins zijn er meer middelen nodig om de alternatieve opties beter uit te kunnen werken. We verzuipen nog altijd in de dossiers, terwijl net een snelle respons de beste kans biedt op effectiviteit. Je kan iemand moeilijk twee jaar na de feiten een gemeenschapsdienst gaan opleggen. Zeker voor jongeren is een snelle respons een belangrijk signaal.”

Elk arrondissement heeft nu in het raam van het globaal plan toch een advies- en evaluatiecommissie voor alternatieve afdoeningen, waarin ook magistraten zetelen. Kan dit niet als informatiekanaal voor de collega’s dienen? Devroede: “Niet alle magistraten zitten rond die tafel. Logisch dat daarin de mensen zetelen, die toch al overtuigd zijn van het nut van dergelijke beslissingen.”

EN KLAAR IS KEES

De kabinetsraad zette onlangs het licht op groen voor een personeelsuitbreiding met ruim driehonderd extra magistraten en griffiers bij hoven en rechtbanken. Het is niet duidelijk of hierdoor ook meer tijd zal vrijkomen voor het onderzoeken van alternatieve sancties. Onderzoeksrechters klagen nu al over het extra werk dat de wet- Franchimont meebrengt. Meer aandacht voor alternatieve strafopties vereist echter in eerste instantie een andere mentaliteit en werkorganisatie.

Wat mentaliteit betreft: dossiers worden momenteel al snel te licht ofwel te zwaar bevonden voor alternatieve maatregelen of sancties. Een Gents onderzoeksrechter: “Ik kan een man die een veertienjarig meisje verkracht, toch moeilijk een aantal uren vorming laten volgen en klaar is Kees? Daar zal de familie van het slachtoffer toch nooit mee akkoord gaan! En wat moet ik met de overvloed aan fietsdiefstallen? Daar telkens een vormingswerker dertig uren in laten steken? Dat is toch een overroepen reactie?”

Dezelfde man gaf even later toe dat hij in het verkrachtingsdossier geblokkeerd zat. Sinds de wet op voorlopige hechtenis van juli 1990 is het moeilijk om iemand onmiddellijk in te rekenen. “Het slachtoffer kan nauwelijks begrijpen waarom die dader maar vrij blijft rondlopen, maar ik ben gebonden door die wet. En wat moet ik doen als die man moet voorkomen nadat hij twee jaar heeft vrijgelopen zonder verdere feiten? Moet ik op dat moment een gevangenisstraf voorstellen? Dat is een moeilijke kwestie voor mij.”

Wat ook zou kunnen, is dat de verkrachter onmiddellijk na de bekentenis van de feiten, wordt doorverwezen naar het Leerproject voor Daders van Seksueel Geweld. Daar kan hij zich grondig over de oorzaken en effecten van zijn destructief gedrag bezinnen.

Tony Peters en Wilfried Meyvis benadrukken dat niet alleen daders en hun omgeving maar ook slachtoffers er baat bij hebben dat het probleemgedrag van de dader bij de wortels wordt aangepakt. Professor Peters: “Bij de dader slachtoffergericht werken, volstaat echter niet. We moeten er ook voor zorgen dat het slachtoffer ingelicht wordt over het wat en waarom van deze sancties. Anders overheerst het gevoel dat de dader er goedkoop afkomt. Terwijl een alternatieve maatregel of sanctie vaak beter tegemoetkomt aan de nood aan materieel en moreel herstel van het slachtoffer, dan louter vrijheidsberoving.” De dader wordt ook niet uit zijn sociale context gerukt, met alle latere resocialisatiemoeilijkheden van dien.

ZO’N STRAF IS GEEN WONDERZALF

Een ruimere toepassing van alternatieve strafmaatregelen is ook een kwestie van organisatie. Tijdens de voorstelling van het penologisch Vademecum kwam het tot krakeel tussen parketmagistraten en rechters. Want, wie moest nu eigenlijk het initiatief nemen tot het bestellen van achtergrondinformatie over dader en delict – de zogenaamde sociale enquête – en tot het voorstellen van alternatieve bestraffing?

Justitieassistenten en politieassistenten zijn goed geplaatst om de missing link in te vullen, en niets belet hen proactief te werken. Een proces-verbaal kan, bijvoorbeeld, zonder enige randbemerkingen overgebriefd worden aan de procureur, of mét een beknopte diagnostiek, risico-inschatting, gezins- en werksituatie, houding en motiveerbaarheid van de dader. Waarom zou deze informatie niet gepaard kunnen gaan met de suggestie “mijns inziens komt deze persoon in aanmerking voor een alternatieve sanctie (of: niet in aanmerking)”?

De procureur beslist nog altijd autonoom, maar hij moet wel voldoende elementen ter beschikking hebben om dat te kunnen doen, en hij moet desgevraagd snel bijkomende informatie kunnen krijgen. Immers, hoe humaan is een gerechtelijk apparaat dat geen oog heeft voor de mens achter de dader en de omstandigheden achter het delict, en dat sancties niet op individuele leest schoeit?

Het argument dat kleine zaken geen bijzondere inspanning behoeven, is overigens vlug weerlegd. De jonge Marc Dutroux kon ongestraft een pornohandeltje onder medescholieren uitbouwen. Hoe zou hij toen hebben gereageerd op een duidelijk signaal in de plaats van een seponering?

Wat is de effectiviteit van alternatieve strafmaatregelen? “Interessant om vast te stellen is wel dat deze vraag blijkbaar niet gesteld wordt bij vrijheidsberoving”, antwoordt Wilfried Meyvis. “Als iemand na zes maanden totaal gedesoriënteerd uit de gevangenis komt, zal niemand beweren dat die sanctie mislukt is. Alternatieve afdoeningen moeten zich daarentegen wel voortdurend bewijzen. Welnu, neem je recidive als criterium, dan zijn de resultaten van alternatieve sancties lichtelijk beter dan bij een gevangenisstraf.”

Maar overtrokken verwachtingen schuwt Meyvis: een alternatieve sanctie heeft slechts een beperkte invloed op de evolutie van mensen. Bijvoorbeeld, wat zal het een werkloze, jonge Marokkaanse pleger van een delict op lange termijn baten gedurende twintig uur een cursus “Dader In-Zicht” bij te wonen, als er aan de oorzaken van zijn crimineel gedrag – leegloperij, verveling, discriminatie op de arbeidsmarkt – niets verandert? Een alternatieve maatregel of sanctie is geen wonderzalf. Indien die cursus de bewuste jongen aanzet een opleiding te volgen of een ander positief socialisatie-effect heeft, dan moet dit volgens Meyvis evengoed meetellen als de resultaatsdefinitie “geen recidive”.

Hoe dan ook, 85 procent van alternatief gestraften brengt deze sanctie tot een goed einde. Een even groot percentage van de betrokkenen evalueert de straf positief.

De magistraten en andere doorverwijzers geven aan dat ze nood hebben aan concrete indicaties over wie best naar welk programma verwezen wordt, en in welke mate de beoogde doelstellingen inderdaad bereikt worden. Voor de Steundienst Alternatieve Maatregelen (SAM) is hierin duidelijk een evaluerende en communicerende taak weggelegd. Omgekeerd heeft de SAM feedback van magistraten en justitieassistenten van doen over eventuele zwakke of ontbrekende schakels in het aanbod van alternatieve maatregelen en sancties. Kortom, de communicatie kan beter.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content