Hubert van Humbeeck

In minder dan honderd jaar tijd waren de mensen van Ko&ice thuis in vijf landen. Straks worden ze burgers van de Europese Unie. Ondertussen voelen ze zich, ver weg in het oosten van Slowakije, van Brussel en Bratislava verlaten.

Baron von Trotta komt uit een andere wereld. Na vier jaar van krijgsgevangenschap in het barre Rusland belandt hij in de winter van 1918 weer in Wenen. Hij was officier in het leger van de keizer, maar de keizer is weg, het rijk is weg en Trotta is kaalgeplukt. Berooid dwaalt hij door de stad, in zijn versleten legerjas waarvan de sterren en strepen zijn afgerukt. Op zoek naar een herinnering aan wat voor de eeuwigheid gemaakt had geleken.

Midden in een ellendige nacht loopt hij zo voorbij de kapucijner crypte waar, zo weet hij, de Oostenrijkse keizers begraven liggen. En dus ook Franz Joseph I, de oude monarch die zijn rijk in 1914 de oorlog in leidde en alles verloor. Voor de gesloten crypte houdt een soldaat de wacht, het geweer in de aanslag. ‘Die daar’, bedenkt Trotta bitter, ‘bewaakt de geschiedenis.’

In zijn kleine meesterwerk De kapucijner crypte beschrijft Joseph Roth op zijn eigen zachte wijze de teloorgang van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. De ondergang van een rijk, maar ook van een manier van leven en denken. Zijn hoofdpersonage is baron von Trotta, telg uit een Sloveense familie die in de adelstand werd verheven nadat grootvader Trotta tijdens de slag om Solferino toevallig in de weg had gelopen van een kogel die voor de keizer bestemd was. Ze noemden de oorlog van 1914-1918 een wereldoorlog, weet Trotta, niet omdat er zoveel landen tegen elkaar vochten, maar omdat wij er ons wereldbeeld bij in schoten.

Joseph Roth maakt een veel genuanceerdere tekening van de dubbelmonarchie dan diegene die normaal in de politieke geschiedenis wordt getoond. Die heeft het over Oostenrijk-Hongarije als over een gevangenis van volkeren, die gedoemd was om uit elkaar te spatten. Roth vertelt ‘van de tragische liefde van de kroonlanden voor Oostenrijk – tragisch, omdat ze altijd onbeantwoord zou blijven’. Van Oostenrijk bleef na 1918 nauwelijks meer dan een kernland over. Hongarije verloor in het Verdrag van Trianon in 1920 tweederde van zijn grondgebied aan Roemenië, Tsjecho-Slowakije, Rusland, Joegoslavië.

Maar in de rand van dat ooit zo grote rijk, langs de grenzen van ondertussen allemaal nieuwe landen, leefden mensen in steden en stadjes met een groot gevoel voor eigenwaarde. Ze waren zichzelf, maar ze maakten ook deel uit van een groot geheel, waarvoor de toon in het verre, magische Wenen werd gezet. Joseph Roth, bijvoorbeeld, kwam uit Brody. Toen een plek in de provincie Galicië, nu een stadje nog voorbij de Poolse grens in Wit-Rusland. Van Czernowitz, tegenwoordig in Oekraïne, werd gezegd dat er mooier Duits werd gesproken dan in Wenen en dat het muziekleven in de hoofdstad niet beter was georganiseerd. Hoe verder van de zon, hoe meer men zich in haar stralen koestert.

Daar in de buurt bevindt zich ook Ko&ice. Nu de tweede grootste stad van Slowakije, na de hoofdstad Bratislava. Ko&ice, dat is ook Kaschau in het Duits of Kassa in het Hongaars, want tot 1918 lag de stad in wat toen Opper-Hongarije werd genoemd. Daarna belandde ze in het nieuwe land Tsjecho-Slowakije. In 1938 werd ze door de fascisten weer bij Hongarije ingelijfd. Na de Tweede Wereldoorlog was Ko&ice voor de tweede keer een Tsjecho-Slowaakse stad en sinds 1 januari 1993 maakt ze deel uit van de onafhankelijke Republiek Slowakije.

KOFFIEHUIS EN CAFÉ

‘Servus!’

Milan Kolcun groet bekenden langs de weg zoals oudere Oostenrijkers dat ook nog wel eens doen. Want hoe die landen ook allemaal heten, het kleine, oude centrum van Ko&ice is zo Midden-Europees als maar zijn kan. De brede boulevard, die de stadskern over de hele lengte in tweeën deelt, wordt zo ongeveer halfweg nog een beetje breder. Daar liggen de oude kathedraal en het statige theatergebouw naast elkaar, zoals op een eiland in het midden van een stroom. Alsof ze aan elkaar genoeg hebben. Tussen hen in, alleen een parkje met een leuke dansende fontein waarin kinderen spelen.

Milan Kolcun leidt het bezoek langs de boulevard, de hoofdstraat, die al in de tijd van het communisme autovrij werd gemaakt. Er lopen nog tramsporen, maar die worden nu alleen door een paardentrammetje gebruikt dat af en toe over de stenen sjokt. De terrassen zitten vol, Ko&ice combineert de cultuur van het Weense koffiehuis op aangename wijze met die van het Praagse café.

Of er veel mensen op bezoek komen? Milan kijkt diep beledigd. Toch niet bijster veel, zo blijkt. Hij kan mensen de stad laten zien in vijf of zes talen, maar hij moet al die kennis niet echt vaak aanspreken. Om zijn Spaans bij te spijkeren, verbleef hij zes maanden in Cuba, maar hij werd helaas nog maar één keer om een rondleiding in die taal gevraagd: toen de nieuwe Spaanse ambassadeur de wens te kennen gaf om een bezoek te brengen aan de tweede stad van Slowakije. Een magere troost voor zoveel moeite. Milan leert nu ook naarstig Frans – het is niet uitgesloten dat de mooie ogen van de secretaresse van de plaatselijke afdeling van de Alliance Française daar iets mee te maken hebben.

Het lijkt in zijn verhaal alsof de hele geschiedenis van Ko&ice zich langs die hoofdstraat heeft afgespeeld. Aan een huis herinnert een plaquette aan de zes doden, die er tijdens de opstand van 1968 zijn gevallen. Russische tanks schoten zonder pardon op manifestanten, die van op een hotel in aanbouw met stenen gooiden. Een gedenk- teken enkele huizen verder vraagt aandacht voor de doden die vielen tijdens onlusten tussen katholieken en protes-tanten. Er is het balkon van een patriciërshuis, van waaraf Vaclav Havel in 1989 de toegestroomde menigte toesprak. De stoep waarop paus Johannes Paulus II stond, bij zijn bezoek aan de stad. Het huis waar de regering van Tsjecho-Slowakije vergaderde, toen het Rode Leger de Duitse bezetter vanuit het Oosten op de vlucht joeg. Ko&ice was in die dagen zowaar gedurende korte tijd de hoofdstad van het land.

Maar het verhaal van die hoofdstraat met haar monumenten is niet dat van de hele stad. Ko&ice ligt in een plooi van het land, zuidoostelijk van de Hoge Tatra – de bergketen die van west naar oost door Slowakije loopt. Dat was in de Middeleeuwen al een kruispunt van handelswegen. Ko&ice kreeg in 1369 als eerste stad van de koning het recht om een eigen wapenschild te voeren. De stad toont het nu met trots. Als om te bewijzen dat Ko&ice toen meer betekenis had dan nu – al is de hele vallei ondertussen vrijwel geheel volgebouwd met ringen van die troosteloze, grijze flatgebouwen die zo typisch zijn voor steden in landen die deel uitmaakten van het voormalige Oostblok. Er wonen toch een kwart miljoen mensen in de buurt, en die hebben het door de bank genomen niet bijster goed.

De indruk is dubbel. Enerzijds kampt de regio met grote problemen. Anderzijds is Ko&ice een jonge, zelfbewuste stad die in enkele jaren tijd een grote inspanning heeft geleverd. Pascal Ergo treedt in de buurt op als adviseur voor de Belgische buitenlandse handel. Hij werkt al twaalf jaar in de streek en heeft er een keten van apotheken uit de grond gestampt. Daarnaast verstrekt hij advies aan bedrijven die aan de slag willen. Ergo kent het land van Bratislava tot een eind in Oe-kraïne en verder. Hij herinnert zich nog hoe Ko&ice tien jaar geleden niet meer dan een stoffig stadje was.

Pascal Ergo vertelt hoe Slowakije na de val van het communisme door opportunisten in ijltempo werd leeggeroofd. Gelukkig, zegt hij nu, blijft er nauwelijks nog iets over om te stelen – ‘zelfs niet voor de politici’. Het kan dus alleen maar beter gaan. De troeven daarvoor zijn aanwezig, want Slowaken zijn mensen die hard werken en geen vragen stellen. ‘Vlamingen, zo’n beetje.’ Ergo showt met plaatsvervangende trots een hypermodern winkelcomplex aan de rand van de stad, dat op het eerste gezicht niet helemaal in de grauwe omgeving thuis hoort. Hij vermoedt dat de overheid de inplanting van die grootwarenhuizen stimuleert om de druk van de lokale maffiose misdaad op de kleinhandel te verlichten. Zelf verplaatst hij zich bij voorkeur met een anonieme, lompe bestelwagen van zijn bedrijf, ‘om vooral geen ongewenste aandacht te trekken’.

Het verhaal van een dynamische zakenman als Pascal Ergo vertelt goed waar het daar in de buurt om gaat. Hij ziet Slowakije zo’n beetje als een brug tussen Oost en West, Noord en Zuid. Tussen Italië aan de Adriatische Zee en Polen voorbij het Tatragebergte. Tussen West-Europa en Rusland. Maar hij heeft de mentaliteit en de middelen om verder te kijken. Zijn blik vertrekt ook vooral vanuit Bratislava, en dat is wat ze in Ko&ice steekt. Want bij de mogelijkheden die Bratislava heeft, verbleken die van Ko&ice – ver weg aan de grens met Oekraïne en het Verre Oosten van de voormalige Sovjet-Unie. Ver weg mag in dit geval letterlijk worden genomen. Want het ontbreekt de streek aan veel, maar in de eerste plaats aan een fatsoenlijke verbinding met het westen van het land en de rest van de Europese Unie. Het is daarom niet bijzonder aantrekkelijk om er te investeren. Want hoe krijg je de productie daar weg?

Soòia Jake&ová zucht. Ze spreekt voor het regiobestuur van Ko&ice, een instelling die pas goed anderhalf jaar aan de slag is. ‘Bijvoorbeeld,’ zegt ze, ‘is deze streek op geen enkele manier met een autoweg met de rest van het land verbonden. Bratislava zegt dat het bezig is een autoweg aan te leggen, ten noorden van de Hoge Tatra. Die zou Ko&ice tegen 2010 met Bratislava verbinden. Tegen 2010! Terwijl we eigenlijk een autoweg nodig hebben ten zuiden van het gebergte, want het is vooral die zuidelijke rand van het land die met een hoge werkloosheid kampt. Langs zo’n autoweg zouden industrieparken kunnen worden aangelegd, om mensen werk te geven. De idee bestaat, maar er is in de verste verte geen geld om met de uitvoering ervan te beginnen.’

Ook Zuzana Bobreková heeft het al zo vaak uitgelegd. Zij vertegenwoordigt de stad Ko&ice. ‘Wat we eigenlijk vragen, is een stukje autoweg van nauwelijks twintig kilometer: een verbinding met de Hongaarse grens. De Hongaren trokken de autoweg van Wenen over Boedapest door tot de stad Miskolc, in de buurt van de Slowaakse grens. Als Ko&ice met Miskolc wordt verbonden, is het nog maar vier, vijf uur rijden tot Wenen. De Hongaarse overheid wil een inspanning doen, en hun autoweg echt tot aan de grens brengen. In ruil daarvoor willen ze graag gebruik maken van onze kleine, internationale luchthaven – de enige in de omgeving. We willen overigens samen met de Hongaren uit Miskolc steun vragen in Brussel, in het kader van een Europees project over de grens heen. Kortom, wij vragen Bratislava om twintig kilometer autoweg. Maar Bratislava, tja…’

EEN BAND VAN STAAL

De liefde voor de hoofdstad is in Ko&ice niet bijster groot. Milan Kolcun zegt het met zoveel woorden: ‘Ik was tegen de splitsing van Tsjecho-Slowakije, en er zijn er hier meer die er zo over denken. Ik was een federalist. Waarom kon bij ons niet wat, bijvoorbeeld, in België wel kan? Maar Bratislava zag zijn kans om hoofdstad te worden, en greep die.’

De dames Jake&ová en Bobreková spreken hem niet echt tegen: ze voelen zich ook achtergesteld. Het is een probleem, zeggen ze, dat zich pas de laatste tien jaar stelt, na de onafhankelijkheid. Van Praag kreeg de streek tevoren meer hulp. Bratislava trekt bijna alle buitenlandse investeringen aan en laat de rest van het land de kruimels. De hoofdstad doet bitter weinig om de werkloosheid in het oosten van Slowakije in te dijken. Ko&ice telt 22 procent werklozen, Bratislava nauwelijks 5 procent. De gezondheidszorg stuikt in elkaar. Het onderwijs hoorde bij het beste van de wereld, maar zinkt nu weg in een financieel moeras. Leraars moeten het nog altijd met zo’n 12.000 Slowaakse kroon per maand stellen. Dokters in een ziekenhuis verdienen nauwelijks meer. Voor de goede orde: een Slowaakse kroon is ongeveer zoveel waard als een Belgische frank voor de invoering van de euro.

Over het lot van de Roma zullen we het dan maar niet hebben. De belangrijke minderheid van zigeuners leeft verkommerd in de marge van de samenleving. Roma zijn werkloos. Omdat ze geen werk hebben. Omdat ze Roma zijn. Het is een vicieuze cirkel waarover niemand in Ko&ice wenst uit te weiden.

Wat Ko&ice van de Europese Unie verwacht, is duidelijk: centen. Een greep in de rijke Brusselse structuurfondsen. Als Bratislava er tenminste in slaagt om de noodzakelijke projecten tijdig op de juiste wijze in te dienen. De regering droomt er ondertussen wel van om al in 2006 tot de eurozone toe te treden. Milan Kolcun is nu al bezorgd voor de schok die dat teweeg kan brengen – maar de ambitie is wellicht toch te hoog gegrepen.

Desalniettemin beschikt de stad over enkele troeven. Om te beginnen, is er de Slowaakse president Rudolf Schuster, die lang burgemeester van Ko&ice is geweest. Kent hij de problemen dan niet waarmee zijn stad worstelt? ‘Hij doet wat hij kan’, verdedigt Zuzana Bobreková hem. ‘Hij sleept alle buitenlandse staatshoofden die Slowakije bezoeken hierheen – om ons niet te vergeten. De meeste vertegenwoordigers die we van hieruit naar Bratislava sturen, zien gewoon helemaal niet meer om.’

Een grotere troef is wellicht de Amerikaanse staalreus US Steel. Die legde enkele jaren geleden net buiten de stad de hand op de grootste staalfabriek van Midden-Europa. Daarmee krijgen de Amerikanen straks toegang tot de Europese staalmarkt. Voorlopig zijn ze wel de enige, echt grote investeerder in heel Oost-Slowakije. Toen ze de Slowaakse fabriek overnamen, werkten er nog goed 25.000 mensen – een tiende van de hele bevolking van Ko&ice. Nu zijn er nog zo’n 15.000 mensen aan de slag. Dat neemt niet weg dat US Steel in de stad de hemel in wordt geprezen. De Amerikanen zijn er ook bijzonder actief. Ze trekken geld uit voor het lokale sportieve en culturele leven en ze zetten in andere landen workshops op om andere ondernemingen naar de regio te brengen. Dat hebben ze beloofd, en ze doen er ook hun best voor.

Heel Ko&ice klampt zich nu al enige tijd vast aan die belofte. Maar de kracht van de stad schuilt wellicht toch vooral in haar jonge, goed ontwikkelde bevolking. De technische universiteit geniet faam tot over de grens. Er zijn in drie straten van het centrum van Ko&ice meer zogenaamd ‘betere’ boekhandels dan er Nederlandstalige zijn in de hoofdstad van Vlaanderen, in Brussel. Leo Tolstoj en Fjodor Dostojevski prijken er nog prominent in de vitrine, naast Bohumil Hrabal en natuurlijk Sándor Márai – de Hongaarse schrijver die vorig jaar ook in het Nederlands werd herontdekt.

GOEDE BUREN

Daar komt de erfenis van de dubbelmonarchie dan weer om de hoek kijken. Want Márai was een kind van deze stad, toen ze nog Kassa werd genoemd. De twintigste eeuw voerde hem uit zijn geboortestad eerst naar Boedapest en later naar de Verenigde Staten. Een school. Een kunstencentrum; wat in Ko&ice nog Hongaars is, wordt naar hem vernoemd. Officiële cijfers leren dat er in de stad nog tien procent etnische Hongaren leven – het waren er ooit veel meer. Daarvan getuigen de statige patriciërshuizen langs de hoofdstraat, die Hongaarse adellijke families ooit tot optrekje in de stad dienden. De Hongaarse nationalist Ferenc Rákószi verbleef een jaar in Ko&ice tijdens zijn opstand tegen de Oostenrijkse overheersing. Hij ligt er nu begraven in de crypte van de kathedraal. Zijn tombe is nooit zonder bloemen.

Leefden Hongaren en Slowaken een tijd geleden niet op gespannen voet met elkaar? Nee, houdt Soòia Jake&ová vol. Ja, politici maken het elkaar soms moeilijk. De voormalige, nationalistische Slowaakse leider Vladimir Meciar joeg de Hongaarse minderheid op stang, waarop de Hongaren antwoordden met een wet die etnische volksgenoten over de grens de kans bood op onderwijs en gezondheidszorg in het thuisland. Dat vonden ze in Slowakije dan weer niet prettig – dat soort van wederzijds getreiter.

Maar de mensen zelf kunnen het, naar verluidt, goed met elkaar vinden. Omdat de grens de voorbije eeuw een paar keer verschoof, hebben mensen in Oost-Slowakije vaak familie die nu in Oekraïne of Hongarije woont. Ze kijken gemakkelijk over de grens. Op zoek naar werk belanden veel Oost-Slowaken tegenwoordig trouwens in Hongarije – er is ook zo een band gegroeid. Met Oekraïne liggen de zaken moeilijker: Slowakije wordt een grensland van de Unie, en die werpt haar schaduw vooruit. Om Brussel te plezieren, voerde Bratislava een visumplicht in met het oostelijke buurland. Dat maakt het grensverkeer delicaat en ingewikkeld en het houdt de Oekraïense bezoekers weg. Aangezien er vooralsnog nauwelijks iemand anders komt, snijdt de maatregel op dit moment in het vlees van de brave mensen in Oost-Slowakije.

Terwijl ze eigenlijk toch zo hard hun best doen. Wie een beetje uitkijkt, vindt in Ko&ice bijvoorbeeld altijd wel een lekkere maaltijd, met een flinke pul bier. Een mens kuiert door een gangetje en belandt op een binnenplaats, waar een oude baas rond wat stoelen en tafels drank en voedsel verstrekt. Omdat de menukaart alleen in het Slowaaks is, vertaalt hij de namen van alle gerechten behulpzaam in het Duits. Jonge Slowaken houden het doorgaans bij Engels. Wie wat ouder is, kent vaak nog een mondvol Duits. De geest heeft geen autoweg nodig: voor veel van die mensen is Wenen nog altijd vlakbij. Als de gast afrekent en zich opmaakt om op te stappen, wuift de waard hem tot bij de uitgang uitvoerig uit. Slowakije is welkom bij de Unie. Als het belooft altijd zo vriendelijk te blijven.

Hubert van Humbeeck

‘Alles wat we vragen, is twintig kilometer autoweg.’

Ko&ice combineert Wenen op een aangename wijze met Praag.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content