Op 15 augustus stierf Jean Stengers. Met hem verdween een van de laatste, ‘grote’ Belgische historici. Hij leed niet aan postmoderne twijfel, maar was ook niet bang om heilige huisjes te slopen.

Wie het niet moet lezen voor zijn werk, neemt niet zo gauw het Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis ter hand. De invloed van dit blad op de publieke opinie is dan ook niet geweldig groot. Daarom is buiten de vakkringen nog altijd niet genoeg bekend wat de midden deze maand gestorven historicus Jean Stengers (80) daar ruim twintig jaar geleden in heeft gepubliceerd. In een doorwrochte studie zette hij toen een populair misverstand recht. Dat misverstand wil dat ‘België’ – of wat daaraan voorafging – eeuwenlang het gevoel had door ‘vreemde bezetters’ te zijn onderdrukt. En daar klopt niks van.

De Zuidelijke Nederlanden, waaruit in 1830 België is ontstaan, zijn wel altijd door feodale suzereinen bestuurd geworden, aldus Jean Stengers, maar dat werd nooit als een probleem ervaren. Ze zijn altijd als legitieme ‘prinsen’ aanvaard en gerespecteerd geworden. Men vond dat toen ‘normaal’. Tenminste zolang die heersers de plaatselijke vrijheden en gewoonten maar aanvaardden. En zo niet, dan kwam daar opstand van, zoals de Spaanse koning Filips II ondervond in de zestiende eeuw en de Oostenrijkse keizer Jozef II twee eeuwen later. In beide gevallen met rampzalige gevolgen: door de stugheid van Filips II scheurde het protestantse noorden van de Nederlanden zich af en Jozef II ver- loor er zelfs het hele grondgebied bij, eens het werd bezet door en ingelijfd bij het revolutionaire Frankrijk.

In alle geval, die prinsen zijn nooit als ‘vreemde bezetters’ aangezien geworden, integendeel. Die historische wijsheid belet toch niet dat vandaag nog altijd geregeld in de krant staat te lezen dat het in de Belgische mentaliteit ligt om overheden te wantrouwen, om een beetje anarchistisch ingesteld te zijn, om graag een loopje te nemen met wetten en reglementeringen allerlei, om niet graag belastingen te betalen en die zelfs het liefst te ontduiken. En de reden daarvoor zou zijn dat ‘wij’ ons een geest van (passief) verzet eigen hebben gemaakt, omdat we in onze geschiedenis nu eenmaal een reeks van opeenvolgende vreemde bezettingen hebben ondergaan: Spaanse, Oostenrijkse, Franse, Nederlandse en in de twintigste eeuw twee keer een Duitse. Zelfs de ‘kloof met de burger’ zou daarin zijn oorsprong vinden. Niet dus.

Misschien heeft het Jean Stengers wat ontgoocheld dat zijn overtuigende weerlegging van dit populaire misverstand nooit een brede verspreiding heeft gekend. Maar aan hem zal het niet gelegen hebben. In zijn jongste boek, deel één van Les racines de la Belgique (2000), herhaalde hij zijn stelling nog maar eens, voor wie het nog niet wist. Hij kon het maar zeggen. Dat aanzag hij ook als zijn taak: zeggen wat hij wist. Hij is dan ook tot aan zijn dood blijven publiceren – en nog langer. Want binnenkort verschijnt Le grand siècle de la nationalité belge, dat hij schreef samen met Eliane Gubin, zijn collega aan de ULB, de Franstalige vrije universiteit van Brussel. Het is het tweede deel van zijn Racines, een studie over het ontstaan van het nationaal gevoel in België. Het lijkt een typisch project voor een ouder wordende historicus: een synthese brengen van wat hij in zijn academische leven heeft verricht.

CRUCIALE STUDIE

Zoals de meeste historici van zijn generatie begon Stengers als specialist van de Middeleeuwen – om de eenvoudige redenen dat de recentere geschiedenis lange tijd als iets onvolwaardigs werd beschouwd. De vaak in stoffige archieven verschanste mediëvistiek, met zijn obsessie voor distantie en bronnenkritiek, steunt op een lange, roemrijke traditie in de Belgische geschiedschrijving. Maar dat succes kreeg een keerzijde. De mediëvisten gingen zichzelf tot norm nemen en zagen niet in dat ook over andere, recentere periodes, met hun meer delicate hangijzers, op een interessante manier aan historiografie kon worden gedaan. Maar de wetenschappelijke zekerheden vallen er geringer uit en ze vereisen niet alleen andere methodes, maar vooral een ander soort inzet vanwege de geschiedschrijver zelf.

Als prille historicus hield Stengers zich zo al bezig met Congo en de Belgische kolonisatie, een onderwerp dat aan de universiteiten altijd ondergewaardeerd bleef, voornamelijk uit koudwatervrees, om niet op zere tenen te trappen. Want zeker als het om de kolonie ging, en in het algemeen om de politieke geschiedenis van de negentiende en een groot stuk van de twintigste eeuw, moet de aandacht dan gaan naar de rol die de koningen daarin hebben gespeeld, vooral persoonlijkheden als Leopold II en Leopold III. Stengers schrok daar nooit voor terug. Verschijnen er de jongste jaren zeer geregeld semi-kritische, semi-opportunistische boeken die graag inspelen op een populaire zucht naar koninklijke sensatie, veruit de beste studie over het onderwerp blijft nog altijd Stengers’ L’action du roi en Belgique (1997), in het Nederlands vertaald als De koningen der Belgen.

Een vorst die Stengers’ bijzondere aandacht trok was Leopold III, de centrale figuur in de koningskwestie die de Belgische politiek ruim een decennium lang heeft beheerst. Met Léopold III et le gouvernement (1980), waarvan vorig jaar nog een geactualiseerde editie verscheen, publiceerde Jean Stengers een nog altijd cruciale studie over dat onderwerp. Daarin toonde hij, op grond van met zorg gekozen archiefmateriaal, zeer scherp aan welke politieke ambities Leopold III koesterde voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Samen met wijlen Albert De Jonghe gaf hij daarmee de beslissende stoot aan het kritische onderzoek van Leopolds oorlogsverleden.

Ook daarin duurt de ideologisch gekleurde controverse echter voort. Dat bleek onlangs nog in tal van lezersbrievenrubrieken naar aanleiding van de dood van Leopolds weduwe, prinses Lilian. Stengers’ boek was de aanleiding die Leopold III er twintig jaar geleden toe bracht om zijn memoires te schrijven. Toen die vorig jaar verschenen onder de titel Kroongetuige (en meteen een groot verkoopssucces bleken te zijn), voelde de socialistische jurist Serge Moureaux zich dit voorjaar verplicht tot een repliek, wat dan weer aanleiding gaf tot een (in Vlaanderen onopgemerkt gebleven) polemiek, waarin ook Stengers niet afwezig kon of wou blijven.

NIETS DAN DE WAARHEID

Jean Stengers was zich goed bewust van het delicate karakter van een geschiedschrijving over onderwerpen die nog altijd gevoelig liggen in de publieke opinie, waarover nog niet alle archieven kunnen worden ingekeken of waarvoor het nodig is om een beroep te doen op nog levende getuigen en hun vaak falende geheugens. De historicus kan nochtans maar één ambitie hebben, zo schreef hij dertig jaar geleden, en dat is ‘de waarheid’ û een notie waarin in deze postmoderne tijden ook al fel wordt getwijfeld. Dat nastreven, zo betoogde hij, is ‘de eer van het vak’.

Niettemin besefte Stengers best dat twijfelen moest kunnen, ja aan te bevelen was. Naïef was hij allerminst; daarvan getuigen bijvoorbeeld zijn vele artikelen over de praktijk van de geschiedenis, de grenzen en de functies ervan, en ook over le jugement moral die er vaak in sluipt. De historicus kan alleen maar eerlijk zijn, betoogde hij, ook in de keuzen die hij maakt. En dat veronderstelt afwegingen, zo stelde hij in zijn inleiding bij De eeuw van België (1999), waarin ‘de historicus het nadrukkelijkst ervaart hoe aanmatigend het is om van de geschiedenis een “wetenschap” te willen maken’.

Daarmee formuleerde Stengers heel scherp een moderne visie op de geschiedenis. Ze is minder een academische discipline dan wel een intellectuele, culturele activiteit die ook de schrijver ervan ten volle engageert. Stengers heeft zijn keuzen dan ook nooit verbloemd. Het tweeluik waarvan hij net niet de voltooiing heeft mogen meemaken, zijn Racines, ging dan ook over een dada van hem: het Belgische nationale gevoel. Voor hem ontstond dat pas op de scharnier tussen de achttiende en de negentiende eeuw. ULB-historici hechten, tussen twee haakjes, nu eenmaal altijd een bijzonder belang aan de tijd van de Verlichting. Daarom boeide het hem evenzeer te weten hoe dat nationale gevoel in de twintigste eeuw dan toch is verwaterd. Zijn nieuwsgierigheid daarnaar verwoordde hij in de al genoemde inleiding: hoe komt het dat de communautaire verhoudingen in de loop van de voorbije honderd jaar zo grondig konden veranderen? Het antwoord op die vraag heeft hij zelf niet meer gevonden. Zijn aanstaande boek sluit hij af in 1914 en toen bestond het glorieuze België meer dan ooit tevoren.

Marc Reynebeau

‘Het is aanmatigend om van de geschiedenis een “wetenschap” te willen maken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content