In enkele Kuifjealbums is de stem van schrijver Edgar Allan Poe onmiskenbaar aanwezig.

Het jaar 2009 is niet alleen het jaar van Kuifje – 80 jaar geleden verscheen de stripfiguur voor het eerst in Le Petit Vingtième – het is ook de tweehonderdste verjaardag van Edgar Allan Poe. De invloed van de Amerikaanse auteur, die het kippenvelmoment introduceerde in de wereldliteratuur, is niet te overschatten. Niet alleen is hij de vader van het klassieke speurdersverhaal, ontelbare auteurs, van Arthur Conan Doyle over Kafka tot tal van klassieke jeugdschrijvers zijn aan hem schatplichtig. Onder hen ook Hergé. Poes invloed is – zoals het Poe past – op ietwat mysterieuze wijze in de avonturen van Kuifje binnengeslopen.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hield Le Vingtième Siècle, de katholieke kwaliteitskrant waarvan Hergé de jeugdbijlage verzorgde, op te verschijnen. Als de directie van de krant nog enigszins geneigd was om een modus vivendi te zoeken met de Duitse bezetter, luidde uit Mechelen het ordewoord van kardinaal Jozef Van Roey kort en onverbiddelijk: de Kerk doet geen zaken met de bezettingsmacht. Hergé kreeg toen een aanbod van niemand minder dan Léon Degrelle. Die stelde hem voor op de redactie van zijn krant, Le Pays Réel, te komen werken. Hij mocht een jeugdbijlage maken die, jawel, Le Petit Pays Réel zou heten. De rexistische krant deed het op dat ogenblik minder goed. Op het einde van het eerste oorlogsjaar 1940 raakten van de 63.000 dagelijks gedrukte exemplaren nog amper 6000 verkocht en leefde de krant van een subsidie van de Duitse ambassade. Hergé had ook minder prettige ervaringen met de blufferige leider van Rex. In het verleden had hij met hem een ernstige aanvaring gehad. Degrelle had een tekening van Hergé als verkiezingsaffiche gebruikt. Een werk dat bovendien zonder zijn goedkeuring en zelfs zonder zijn medeweten was uitvergroot. De graficus voelde zich in zijn artistieke integriteit aangetast en had bovendien zijn honorarium via gerechtelijke weg moeten halen.

De strategie van de Duitse bezetter bestond erin een beperkt aantal kranten in leven te houden, maar op de redacties hun eigen mannetjes te zetten, naast een paar Duitse officieren die het drukwerk dagelijks moesten navlooien op subversieve berichtgeving. Zo hadden ze dat in Parijs gedaan, en zo deden ze dat ook in Brussel, waar ze de rechtse, koningsgezinde Raymond De Becker de leiding gaven van Le Soir. Toen De Becker – als medewerker aan diens publicaties geen onbekende – Hergé vroeg een jeugdbijlage bij Le Soir te verzorgen, aarzelde de tekenaar geen moment. De Kuifjealbums deden het niet voortreffelijk en bij Casterman was er al aan gedacht om de strip niet langer uit te geven. Dat Kuifje zou verschijnen in een blad met een oplage van een half miljoen zou beslist tot een grotere bekendheid van de jeugdige reporter en zijn hondje bijdragen. Op de redactie van de door de Duitsers gecontroleerde Le Soir zag Hergé ook enkele collega’s terug van Le Petit Vingtième, onder wie zijn goede vriend Paul Jamin (de tekenaar Jam, later Alidor en als Oncle Jo de man die jarenlang de brieven van Kuifjelezertjes beantwoordde). Het team werd versterkt met nieuwkomer Jacques Van Melkebeke, een schilder en tekenaar die ook als criticus was verbonden aan de kunstpagina van Le Soir. Een guitig heerschap met een bijzondere aanleg voor romantiek. Als zoon van een cafébaas uit de Brusselse volkswijk de Marollen had hij in zijn jeugd alle buurtbioscopen afgeschuimd. Diep onder de indruk raakte hij van een film naar Jules Vernes Les enfants du capitaine Grant, maar gillend was hij weggelopen bij een griezelfilm naar Edgar Allan Poe. Dat zou hem later echter niet beletten de werken van de Amerikaan te illustreren.

Hergé en Jules Verne

Op 17 oktober 1940 verscheen de eerste Le Soir-Jeunesse met een opiniestuk van De Becker, met stoere taal – ‘zuiverheid’, ‘kracht’, ‘Europa’ – die zo uit het vocabularium van de Nieuwe Orde kwam. Met uiteraard opnieuw de avonturen van Kuifje en Bobbie, van wie de terugkeer werd gevierd. Een Franse vertaling van Edgar Allan Poes The Gold-Bug begon als feuilleton in datzelfde eerste nummer te lopen. De titel voor dat vervolgverhaal was een ontwerp van Hergé, hetzelfde lettertype dat hij eertijds gebruikt had voor de kop van Degrelles Le Pays Réel. Poes goudkever zal nog meer sporen nalaten in de collaborerende Le Soir.

De jeugdbijlage van de krant hield het geen jaar vol. In het najaar van 1941 werd de publicatie stopgezet. Papierschaarste speelde de krant parten en het supplement werd geofferd. Hergé kwam daardoor in ernstige problemen. Vanaf 23 september 1941 verscheen er dagelijks een strook Kuifje in de krant. In plaats van de oorspronkelijke drie werden nu wekelijks zes stroken gepubliceerd. Hergé had voortaan slechts 24 uur om één aflevering te voltooien. En daarin moest altijd iets gebeuren en de spanning moest bewaard blijven. Collega Jacques Van Melkebeke werd in die omstandigheden zijn gedroomde toeverlaat. Hij was erudiet en een kenner van de jeugdliteratuur, twee kwaliteiten die wonderwel van pas kwamen.

Aanvankelijk hield Van Melkebeke het bij voorzichtige suggesties. Zo is in De geheimzinnige ster het prentje te zien van de observatoriumkoepel tegen een nachtblauwe achtergrond, dat opvallende overeenkomsten vertoonde met een gravure uit Jules Vernes Hektor Servadac, een weinig bekende en uitgesproken antisemitische roman die Van Melkebeke wel vaker inspireerde. Het onderschrift bij Vernes gravure luidde: ‘Een gebouw met een kalot op het hoofd.’

Het aandeel van ‘l’ami Jacques’ wordt in de nieuwe Kuifjeavonturen mettertijd aanzienlijk groter. Een dankbare Hergé voert hem zelfs op aan het begin van Het geheim van de Eenhoorn, waar Van Melkebeke wordt gespot op de Brusselse vlooienmarkt, uiteraard met een boek in de hand. In dat Kuifjeavontuur is een cryptogram van groot belang, en haast vanzelfsprekend wordt aangenomen dat Hergé daarvoor, via Van Melkebeke, inspiratie opdeed bij Vernes Les Enfants du capitaine Grant. Allemaal goed en wel, ware het niet dat Verne zelf zijn plot al leende van Edgar Allan Poe, en wel uit diens… The Gold-Bug.

Op het eind van Het geheim van de Eenhoorn leren we dat een van de gestolen portefeuilles toebehoort aan meneer Legrand. Toevallig ook de naam van de hoofdfiguur uit Poes The Gold-Bug. Hergé zou zich voor de portefeuillediefstallen in zijn verhaal geïnspireerd hebben op een plaag van soortgelijke diefstallen waarover in die periode in de krant werd bericht. Maar ook Edgar Allan Poe schrijft over het verlies van portefeuilles in Diddling Considered as One of the Exact Sciences. In Franse vertaling luidt dat De l’escroquerie considérée comme l’une des sciences exactes, een klein essay dat voorhanden is bij een Brusselse uitgever die in rechtse kringen niet onbekend was.

Kuifje kan in Het geheim van de Eenhoorn het raadselachtige document ontcijferen door het tegen het licht te houden. Net zoals in The Gold-Bug het perkament slechts zijn geheim prijsgeeft als het voor een kaarsvlam wordt gehouden. ‘Licht uit licht!’, roept Kuifje. Allicht is dit een verwijzing van Van Melkebeke naar zijn passage in de vrijmetselarij.

Eerherstel voor Hergé

1943 moet voor Hergé een zeer moeilijk jaar zijn geweest. Op dat moment was het duidelijk dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen. Degrelle wilde Le Soir opkopen. Toen dat niet lukte, probeerde hij zijn invloed op de redactionele lijn van de krant te vergroten. Op Le Soir zag Hergé zijn vrienden van het eerste uur stuk voor stuk vertrekken. Sommigen, zoals hoofdredacteur De Becker, reageren tegen de inmenging van Degrelle, die Wallonië beschouwt als een onderdeel van het Germaanse rijk. De hoofdredacteur wordt door de Duitsers afgezet. Anderen, zoals Paul Jamin, zinken dieper in de collaboratie. Hergé blijft. Waarom zou hij vertrekken op een moment dat de Kuifjealbums een weergaloos succes kennen en Casterman haast niet meer aan de vraag naar Kuifjealbums kan voldoen? In de krant duikt Kuifje wel onder. In De schat van Scharlaken Rackham vertrekt hij in een visvormig onderzeebootje naar de diepzee, weg, ver weg van de oorlogsrealiteit en de politieke problemen op de krant. Het doet sterk denken aan het Bijbelse verhaal van de profeet Jona. Die verschuilde zich in de ingewanden van een grote vis omdat hij er zo tegen opzag om de bewoners van Ninevé de harde waarheid te vertellen.

Ruimer gezien is het Jonamotief zelfs het paradigma van de oorlogsdagen. Ook de literaire medewerker van de krant, Paul De Man (de latere hoogleraar en literatuurgoeroe in de VS die zwaar onder vuur komt te liggen als zijn antisemitische stukken in de collaborerende Le Soir worden ontdekt), haakt in die dagen af. Hij trekt zich terug in de Antwerpse Kempen, waar hij tot aan het einde van de oorlog werkt aan zijn Nederlandse vertaling van Herman Melvilles Moby-Dick. Geloof het of niet, een roman waarin het Jonathema een grote rol speelt.

Het geheim van de Eenhoorn krijgt een vervolg in De schat van Scharlaken Rack-ham. Die schat blijkt ooit te hebben toebehoord aan de legendarische Engelse piraat John Rackham, beter bekend als Calico Jack, een bont gekleed heerschap, het soort piraten dat ook opduikt in James Barries Captain Hook. Maar er was nog een andere Rackham die voor Van Melkebeke en Hergé geen onbekende was, namelijk Arthur Rackham (1867-1939), de beroemdste Engelse illustrator van E.A. Poes oeuvre. Van Melkebeke tekende trouwens helemaal in de stijl van deze Rackham.

Poes goudkever heeft Hergé geen windeieren gelegd. Le Secret de la Licorne was lange tijd het succesrijkste album van de auteur. Pas later zou het in de verkoop voorbijgestoken worden door de maanverhalen. The Gold-Bug was een gouden recept. Toen Hergé er zich liet door inspireren, was het verhaal van Poe precies honderd jaar oud. De Amerikaanse krant The Dollar die Poes verhaal opnam, was meteen uitverkocht. De variant die Hergé erop maakte, droeg ongetwijfeld ook bij tot het verkoopsucces van een voor de rest vrijwel onleesbare en flinterdunne Le Soir. Tijdens die bezettingsjaren daalde de krant nooit onder de 360.000 exemplaren, een formidabele oplage voor een blad dat bol stond van de propaganda. Ongewild was Hergé de drijvende kracht van het blad geweest. Dat hadden ook de organisatoren van de repressie na de oorlog wel begrepen. Georges Remi stond met naam, toenaam en adres op de lijst van verraders die bekritiseerd en aangevallen werden. Tot een veroordeling is het echter nooit gekomen, hoewel zijn naam tijdens de processen herhaaldelijk is gevallen.

Voor Hergé was het een periode die hem zwaar heeft getraumatiseerd. Hij zag zijn vroegere collega’s veroordeeld tot zware straffen, ja: zelfs tot de doodstraf. Van Melkebeke kreeg in 1946 tien jaar gevangenisstraf. De gewezen verzetsheld Raymond Leblanc gaf Hergé een nieuwe kans door hem directeur te maken van het nieuwe jeugdblad Tintin. Ook voor Van Melkebeke werd een gelijkaardige verschonigspoging ondernomen door hem op te nemen in de redactie van Tintin. Maar dat was buiten andere verzetslieden gerekend die wel een oogje wilden dichtknijpen voor Hergé, maar niet voor Van Melkebeke.

Hergé liet zijn vriend Jacques later wel onder verschillende schuilnamen meewerken aan het blad. Zijn eigen rehabilitatie verliep langzaam. Eerst kreeg hij het recht terug om met een fiets te rijden. Vervolgens ook om een hond te houden. Zo konden Kuifje en Bobbie weer aan de slag.

DOOR MARCEL VAN NIEUWENBORGH

Poes Gold-Bug legde Hergé geen windeieren. Le Secret de la Licorne was lange tijd het succesrijkste album van de auteur.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content