De Europese ministers van Landbouw lopen op hun tandvlees. De kas is leeg en Frankrijk en Duitsland zijn het volledig oneens over welke koers gevolgd moet worden. Voor het Belgische voorzitterschap wordt het bang afwachten.

Vorige week, na niet eens acht uur vergaderen, hielden de Europese landbouwministers hun tweedaagse al voor bekeken. De meningsverschillen waren zo groot dat verder praten louter tijdverlies was. Liever voortijdig opkrassen dan verder ruziën over de ethische dimensie van een massale rundveeslachting. Zo’n debat heeft trouwens maar zin als er geld voorhanden is en dat is dus niet langer het geval.

De landbouwkas van de Unie, dit jaar zowat 44,5 miljard euro (circa 1790 miljard frank) is zo goed als leeg. Met veel kunst- en vliegwerk – de hogere dollarkoers van eind vorig jaar werd verzilverd – kon de sector nog een extraatje van 971 miljoen euro (39 miljard frank) worden toegestopt. Zelfs de Franse minister van Landbouw Jean Glavany beseft stilaan dat een raid op de Brusselse kas geen zin meer heeft. Het geld is al weg. Zonder dat één euro voor mond- en klauwzeer werd uitgetrokken, is het Europees landbouwbudget uitgeput. Alle overschotjes gaan naar de BSE-bestrijding, zodat er nauwelijks iets voor de nieuwste plaag overblijft. Er is bijgevolg reden tot bezorgdheid, zoniet paniek. Als de mond- en klauwzeerepidemie van het Verenigd Koninkrijk naar het continent overwaait, wordt de Unie met een onoverzichtelijk financieel probleem en een dramatische politieke crisis geconfronteerd. Over de houdbaarheidsdatum van het Europese landbouwbeleid hoeft niet meer gespeculeerd te worden, het kraakt reeds in al zijn voegen.

Eén dag na de mislukte landbouwraad in Brussel kwam Frankrijk al met een indrukwekkend pakket nationale steunmaatregelen. Bovenop diverse kredietfaciliteiten wordt de Franse veehouders meer dan acht miljard frank hulp toegeschoven. Andere landen zoals Italië volgen het Franse voorbeeld en draaien op hun beurt de subsidiekraan open. Daarmee ligt het Europese landbouwbeleid nog niet aan diggelen, maar de doos van Pandora is wel geopend. In alvast één sector is de ‘renationalisatie’ van de landbouw een feit. De vraag rijst nu of de onvermijdelijke kettingreacties de hele gemeenschappelijke landbouwpolitiek zullen ontwrichten. De BSE-crisis heeft er alleszins een nieuw slachtoffer bij: de Europese Commissie. Die heeft de controle over de situatie verloren en moest er zich bij neerleggen dat de lidstaten de zaken zelf in handen nemen. Ook de elementaire spelregel dat de Commissie eerst haar akkoord over de nationale steun moet geven, legden tal van landen al naast zich neer. Voor Europa, dat zo op historische data verlekkerd is, zou dit wel eens een uitzonderlijk jaar kunnen worden. Het valt niet langer uit te sluiten dat het Europese landbouwbeleid in 2001, misschien zelfs onder Belgisch voorzitterschap, de geest geeft.

CHIRAC LEIDT CONTRAREFORMATIE

Hoewel de Europese samenleving de voorbije veertig jaar grondig is veranderd, bleef de gemeenschappelijke landbouwpolitiek al die tijd overeind. Dat had minder met de onverzettelijkheid van de bevlogen technocraat Sicco Mansholt te maken, dan met een Frans-Duits verbond rond de Europese integratie. De Europese Gemeenschap kon Duitsland opnieuw tot industriële grootmacht optillen en van Frankrijk voorgoed de graanschuur van het continent maken. Terwijl Frankrijk meer dan zijn deel van het landbouwbudget kreeg, dat vooral door Duitsland werd gefinancierd, profiteerde vooral de Duitse industrie van de gemeenschappelijke markt. Die taakverdeling bracht en hield Konrad Adenauer en Charles De Gaulle, Helmut Schmidt en Valéry Giscard d’Estaing, Helmut Kohl en François Mitterrand bij elkaar. De Frans-Duitse motor liep gesmeerd, omdat beide landen het eens waren over hun gemeenschappelijke strategische belangen. Als het tussen kanselier Gerhard Schröder en president Jacques Chirac niet klikt, is het omdat de consensus over de wederzijdse prioriteiten zoek is. Sinds de Duitse hereniging en de uitbreiding van de Unie verschillen de twee over enkele Europese basisvragen van mening. Onder meer over de plaats die de landbouw in de toekomstige Unie moet hebben. Frankrijk bepleit de status-quo, Duitsland wil een Unie met een minder dominante en dure landbouw.

Vorige week, op de landbouwraad in Brussel, kwam het tussen de twee concepten tot een frontale botsing. Frankrijk, dat hierin door alle zuiderse landen en Ierland werd gesteund, bepleitte maximale Europese steun en een minimale rol voor de vrije markt. Duitsland, dat vooral door Nederland en Denemarken werd aangemoedigd, verdedigde dan weer meer markt, minder prijsondersteuning en meer kansen voor de ecologische aanpak. De scheidingslijnen die zich al in maart 1999 op de top van regeringsleiders in Berlijn begonnen af te tekenen, zijn scherper en duidelijker geworden. Dat Schröder en de Berliner Republik definitief met de erfenis van Mansholt, de vrijgevigheid van Kohl en het agrarisch favoritisme van de CDU willen afrekenen, werd begin januari duidelijk. Het Duitse ministerie van Landbouw kwam toen in handen van Renate Künast, een blitse groene die geen enkele binding met de agro-industrie en haar lobby’s heeft. Op de Brusselse raad profileerde ze zich niet zozeer met harde groene standpunten, dan wel met een pleidooi voor meer vrije markt, een nieuw landbouwbeleid en ethischer gedrag bij het slachten.

Ook Denemarken en zeker Nederland, niet toevallig twee protestantse landen, mengden zich gretig in dat ethisch debat en wierpen zich op als de kampioenen van een grondige hervorming (reformatie?) van de Europese landbouwpolitiek. In Duitsland zelf kreeg Künast, die van Berlijnse komaf is, nogal wat tegenwind. Het katholieke Beieren en Roland Koch, de christen-democratische minister-president van de deelstaat Hessen, stoorden zich aan de morele scherpslijperij van de federale minister. Als de dieren moesten worden afgemaakt om de prijzen te ondersteunen, aldus Koch, dan moest dat maar. Eerst eten en dan de moraal. Als Italië, Spanje, Portugal, Griekenland maar ook Ierland zich voor het volle pond achter de ‘contrareformatie’ en Frankrijk scharen, heeft dat weinig met religie maar alles met het belang van de boerenstand van doen. In Italië telt ze nog 6,4 procent van de beroepsbevolking, in Spanje 7,9 procent, in Portugal 13,7 procent, in Ierland 10,9 en in Griekenland zelfs 17,7 procent. De 4,4 procent van Frankrijk lijkt bescheiden, maar is nog altijd aanmerkelijk meer dan de 2,8 procent van Duitsland, de 1,7 procent van het Verenigd Koninkrijk en de 2,2 procent van België.

BELGIE SCHIPPERT

Voor België komt de controverse over de toekomst van de Europese landbouw zeer ongelegen. Ze dreigt het feestje naar aanleiding van het Belgische voorzitterschap grondig te verstoren, omdat alle aandacht dan naar de eindtermen van de landbouw in plaats van die van Europa zal gaan. Bij zo’n debat gaat premier Guy Verhofstadt (VLD) gegarandeerd onderuit. Met de Franse presidentsverkiezingen van begin volgend jaar in zicht is Chirac tot geen enkele toegeving bereid. Bovendien rijst de vraag hoe België zich moet positioneren. Gegeven de liberale overtuiging van de premier en het groene biesje van de paarse coalitie zou de regering het kamp van de hervormers moeten kiezen. Vreemd genoeg valt daar op dit ogenblik weinig van te merken. Op de landbouwraden dringt Jaak Gabriëls (VLD) vooral op een uniforme aanpak van de BSE-crisis aan, maar houdt hij zich op de vlakte als de grote vragen aan bod komen.

Als Frankrijk en Duitsland het oneens zijn, gebeurt het wel vaker dat de Belgische diplomatie schippert en op een compromis aanstuurt. A fortiori is dat het geval wanneer het debat in eigen land de geesten verdeelt. De Vlaamse landbouw verschilt zo grondig van de Waalse dat een aparte aanpak onvermijdelijk wordt. Vlaanderen moet het vooral van de varkenshouderij – 7,3 miljoen stuks in 1998 – de tuinbouw en de aardappelteelt hebben. In die branche is er nauwelijks sprake van Europese subsidiëring en dat verklaart waarom Vlaanderen, dat 2,3 procent van de Europese landbouwproductie voor zijn rekening neemt, slechts 1 procent van de steun incasseert. Wallonië concentreert zich vooral op de akkerbouw, vlees- en melkvee, uitgerekend de sectoren waar Europa de markten organiseert. Bij een liberalisering heeft het zuiden van het land dus veel meer te verliezen dan het noorden. Voor Gabriëls is het dus dansen op het slappe koord. Ook al omdat hij de hete adem van de Boerenbond en Waals landbouwminister José Happart (PS) voelt die allebei in het kamp van Chirac, dus de contrareformatie, thuishoren. Waarom zou Gabriëls trouwens potten breken? De rust binnen de coalitie wordt erdoor verstoord en als het Lambermontakkoord het fiat van het parlement krijgt, haalt hij op 31 december als laatste federale minister van Landbouw de geschiedenisboeken.

Zolang de CVP ambtshalve de federale minister van Landbouw kon (moest) leveren, was het Europese beleid nauwelijks een punt van politiek debat. Met uitzondering van Agalev misschien hadden alle politieke partijen andere zorgen. Ook de VLD begint nu pas te ontdekken dat het systeem-Mansholt haaks staat op alles wat ze als liberalen in hun manifesten schreven. Door de vele voedselcrisissen en de budgettaire noodsituatie van de Europese landbouw moeten de Vlaamse liberalen nu standpunten innemen en wordt Gabriëls voor het eerst met kritische vragen van de kopstukken van de eigen partij geconfronteerd.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content