Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Over ouders, kinderen, geliefden schrijft de Duitse Jenny Erpenbeck. Maar dan wel op ietsje aparte wijze. En gelukkig met verstand.

Jenny Erpenbeck, ‘Atropa belladonna’, uit het Duits vertaald door Elly Schippers, Van Gennep, Amsterdam, 126 blz., euro 14,90.

Jenny Erpenbeck, ‘Het verhaal van het oude kind’, uit het Duits vertaald door Gerrit Bussink en Elly Schippers, Van Gennep, Amsterdam, 112 blz., euro 14.

Ook al is er wel degelijk het lichaam in het geding, het naakte, voor het paren gemaakte lichaam, in het openingsverhaal van Jenny Erpenbecks bundel Atropa belladonna wordt verreweg het meest in de geest gerotzooid. Zoals eigenlijk ook al uit de titel ervan spreekt: ‘In de halfschaduw van mijn schedel’.

Aha, seks! Nou ja, dat valt dus tegen. Of mee, net zoals u wilt. Imaginair sadomasochisme, zou je het onderliggende gegeven van het openingsverhaal kunnen noemen – de vrouwelijke ik-figuur ligt op bed in een kamer waar ‘mijn minnaar’ haar gebracht heeft en waar zij door zijn vrouw wordt verzorgd: ‘Gisteren heeft hij met zijn sigaret mijn voetzolen verbrand.’ Zou het? Want ze kan dus wél lopen. Geen centje pijn. Als ze er genoeg van heeft nakend in de kou te liggen wachten, staat ze gewoon op en haalt een deken.

‘Glimlachend kijkt hij naar mijn glanzende opening. Je kunt me laten wachten. Ja, ik kan je laten wachten, zegt hij. (…) Is wachten beter dan wanneer er iets gebeurt, vraag ik. Gedachten zijn het radicaalste wat er kan gebeuren, antwoordt hij.’

Misschien is het wel zo gelukkig, dat Erpenbeck in de daaropvolgende verhalen toch maar niet op dat spoor doorgaat. ‘In de halfschaduw van mijn schedel’ is heel goed opgeschreven, daar niet van. Mooi in scènes opgebouwd, spaarzaam van toelichting voorzien, maar ook weer niet zo dat het raadselachtige in het verhaal het resultaat blijkt van vals spel vanwege de schrijfster (door de lezer domweg essentiële informatie te onthouden, zoals in slechte thrillers en pretentieus kunstproza gebeurt). Maar misschien is datgene wat wél het geval blijkt te zijn in de reëel existerende werkelijkheid ten slotte toch interessanter als onderwerp van fictie dan eventueel roekeloze gedachtevluchten door willekeurig welk geestesvermogen.

Jenny Erpenbeck werd in 1967 geboren in het toen nog reëel existerende socialisme van Oost-Berlijn. Zoals zovele voormalige Oost-Duitsers – Julia Franck (°1970, zie ook kaderstuk hieronder) en Birgit Vanderbeke (°1956), om twee andere ook in het Nederlands vertaalde auteurs te noemen – kwam ook zij in haar kindertijd met haar gevluchte familie in West-Duitsland terecht. Ze studeerde theaterwetenschappen, en muziektheaterregie bij onder anderen Werner Herzog en Heiner Müller. Haar debuut, de vertelling Geschichte vom alten Kind, werd in 1999 in Duitsland met groot enthousiasme ontvangen; als het goed is, ligt deze week ook de Nederlandse verta-ling ervan in de boekhandel.

Op dat ‘verhaal van het oude kind’ bouwen de geschiedenissen in Atropa belladonna in zekere zin voort. Heel kort samengevat gaat het om iemand die, kennelijk in de war, op zekere dag door de politie op straat wordt aangetroffen en verklaart niet te weten waar ze woont of hoe ze heet, alleen maar hoe oud ze is: veertien. Ze wordt in een tehuis ondergebracht en daar, aangezien ze te groot voor haar leeftijd, log en dik is en zich inert en onderworpen gedraagt, door de andere kinderen niet weinig gesard. Maar dat lijkt haar niet uit te maken, sterker, ze streeft zelfs bewust naar ‘de onderste plaats’ in de hiërarchie, want dat is ook ‘de veiligste’: die namelijk aan de vereisten waarvan ze altijd zal kunnen voldoen en waarvan niemand haar dus kan verjagen. (Aan het eind blijkt de nimmer bij een naam genoemde hoofdfiguur ook nog eens geen meisje, maar een volwassen vrouw.)

Ook hier dus de vlucht in een verbeelde wereld (namelijk die van het nog niet volwassen zijn), ook hier de figuur van de buitenstaander. Met dat laatste gegeven werkt Erpenbeck nog steeds, naar de meeste van haar nieuwe verhalen te oordelen, maar zoals gezegd heeft ze daarbij het perspectief van het fabuleren gelukkig meestentijds gelaten voor wat het is.

In het verhaal ‘Siberië’ bijvoorbeeld verhaalt ze mooi geserreerd en heel concreet hoe een vader zijn dochter na het overlijden van zijn moeder vertelt wat een indrukwekkende figuur haar grootmoeder geweest is – na de oorlog en de deportatie door de Russen naar Stalins goelag toch erin geslaagd naar haar gezin terug te keren, gooit ze de vriendin die ondertussen bij haar man blijkt te wonen letterlijk het huis uit en herstelt ze haar orde.

Dat concrete verbindt Erpenbeck graag met het lichaam. ‘Een paar dingen zijn nu eenmaal niet anders uit te vechten dan met het lichaam, in de eerste plaats de liefde, dat heeft hij van zijn moeder geleerd’, heet het in ‘Siberië’, en ook: ‘Siberië is een mooi land, zei ze bijvoorbeeld steeds weer, en dan kon hij Siberië door haar huid duidelijk zien: koud, uitgestrekt en groots, oneindige bossen die achter de wangen van zijn moeder opdoemden, een verlaten reusachtige wildernis, veel water.’

Heel mooi, zelfs een beetje aangrijpend, is ook hoe Erpenbeck in het verhaal ‘Zand’ het contrast uitwerkt tussen de stem van de grootmoeder, die in haar tijd voordrachtskunstenares was en met haar grote repertoire elk publiek kon bespelen, maar zich precies in en door haar kunst (die toch met communicatie te maken heeft, zou je zeggen) steeds voor haar kleindochter verborg, en haar stom geworden, maar zoveel nabijere lichaam, als ze aan het eind van haar leven dementerend in een ziekenhuisbed ligt.

In het titelverhaal, waarin de oplettende lezer ongetwijfeld de Latijnse benaming van de giftige nachtschaduw heeft herkend, wordt dan weer behendig aangeduid dat jaloezie geen blinde, passief te ondergane fysieke gewaarwording is, maar juist een constructie van de actieve waarneming.

Leven kan alleen in tegenstrijd, zou je na het lezen van deze verhalen over ouders, kinderen, geliefden kunnen zeggen. Op zoek naar ‘licht in de donkere buik van de waarheid’, zoals het heet in het familiegeheimenverhaal ‘ a is v gedeeld door t‘. Een paradoxaal streven, dat Jenny Erpenbeck op een zelfde wijze beschrijft. En wel zo goed (ook met verstand namelijk, wat bij zaken van hart en buik altijd zeer welkom is) dat Atropa belladonna meteen op het plankje ’te herlezen’ mag.

Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content