De Last Post Association klaroent tot aan de jongste dag. Vrijwillig.

Jan Braet

Het is hem of haar in de regel niet om een prijs te doen. Zucht naar roem en eer past de beroeps. Een prijs voor de vrijwilliger heeft iets van het afwentelen van het eeuwige schuldgevoel: cultuur als competitie, de verdeling van de wereld in winners en losers, daar schort iets aan. Iemand bekronen voor wie een lauwerkrans hooguit een ongevraagde vorm van erkenning is, dat doen we om ons geweten te sussen. Goed plaatsen kunnen we hem niet, de vrijwilliger. Hij staat achteraan op het lijstje. Hij is de dertiende aan tafel, ruim na de laureaat Algemene Culturele Verdienste, en net na de beste in Vormgeving. Als hij naar voren getreden is om zijn onderscheiding te halen, volgt niemand meer.

In andere categorieën kan de jury beweren dat ze haar oordeel velt op basis van deskundigheid. Erkende competentie geeft haar het recht om te zeggen: ‘Schrijver zus heeft meer in huis dan schrijver zo, en wel hier- en daarom.’ Een jury voor de prijs van vrijwilliger daarentegen, verschilt niet van het kind van wie de onschuldige hand het winnende nummer uit de trommel haalt. Niemand is immers meer gelijk aan de ene vrijwilliger dan de andere. In de pot zitten bloedgevers naast zelfmoordconsulenten, jeugdmonitoren en ziekenzusters, stadionstewards, bejaardenhelpers en brandweerlieden. Die laatsten hebben het dit keer gehaald.

De Ieperse klaroenisten die op woensdag 4 februari voor de 27.653e keer het militaire laatste saluut blazen, behoren tot de Last Post Association. De vereniging werd in 1928 opgericht in de kring van het lokale brandweerkorps. Ze vertolkte de erkentelijkheid van de stad tegenover de troepen van het Britse Imperium die hun leven lieten bij de Ieperse Frontboog ( Ypres Salient) tijdens de oorlog van 1914-’18. Ze beschikt over acht klaroenblazers en één doedelzakspeler voor haar dagelijkse ritueel onder de Menenpoort. In nood kan en moet een enkele muzikant de Last Post blazen. Zo wordt de bijna onafgebroken reeks voortgezet, en dit tot het einde der tijden. Enkel de tweede bezetting van ons land door de Duitsers, tijdens de oorlog van 1940-’45, doorbrak de keten.

De dag dat de mof de aftocht blies, werd de plechtigheid hervat. Om acht uur ’s avonds, zoals vroeger. (Even beroemd als hun vrijwillige inzet, is het traditionalisme van de Ieperlingen. Ze bouwden hun in 1914 platgelegde stad steen voor steen opnieuw op zoals ze er voor de verwoesting had uitgezien.)

De Menenpoort bulkt van geschiedenis. De middeleeuwse stadspoort werd afgebroken in de negentiende eeuw omdat het verkeer er niet door kon. Ze werd, aan weerskanten van de doorgang, vervangen door een leeuw. De dieren bewaken nu de ingang van een oorlogsmemoriaal in Canberra. In 1927 hadden ze in Ieper plaats moeten maken voor een door de Britten opgerichte triomfboog, de Menin Gate Memorial. Hier staan de namen gegraveerd van 54.896 vermiste Britten, Indiërs, Australiërs, West-Indiërs en Canadezen – gevallen tussen 1914 en half augustus 1917. De namen van de 34.984 andere vermisten van het Imperium staan op panelen in het Tyne Cot Cemetery in Passendale, het grootste Britse oorlogskerkhof ter wereld. De 2384 Nieuw-Zeelandse namen staan overal verspreid, behalve in de Menenpoort, waar ze ontbreken.

Iedereen kan steunend lid worden van de Last Post Association. Zo drukt hij of zij verbondenheid uit met wat is uitgegroeid tot een universeel vredesritueel. Wat begon als een laatste saluut aan de vermisten van het Gemenebest, werd eerst uitgebreid tot de geallieerden, en ten slotte ook tot those who served at the other side of no man’s land. De Duitsers, onze ‘partners in het verenigd Europa’.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content