Walter Pauli

Dat de Belgen gesteld zijn op hun koningshuis, en dat republicanisme een marginaal verschijnsel is, wisten we. Toch levert de grote Knack-enquête over de monarchie verrassende inzichten.

Koningen worden niet verkozen. De Belgische vorsten vormen daarop geen uitzondering. Maar hoe kunnen we dan nagaan of “Laken” het goed doet? Door de groei van het BNP en de handel? Door de bloei van wetenschap, cultuur en letteren, de verfraaiing van de hoofdstad? Tijdens het ancien régime speelde de koning daarbij misschien nog een rol, vandaag heeft het enkel te maken met de vlijt van een regering – en dan nog.

Hoe meet je de populariteit van de monarchie bij het volk? Met de kijkcijfers voor een tot volksfeest verbasterd verlovingsfeest – op zich een gebruik uit het ancien régime? Wat betekenen die kijkcijfers als alle grote Belgische televisienetten die avond dat ene avondvullende programma rond de verloving van Filip en Mathilde uitzenden? Of meet je ze aan de hand van het aantal treinkaartjes waarmee de Belgen zaterdag 4 december gratis kunnen sporen, liefst richting Brussel? De actie werd midden vorige week al stopgezet wegens overdonderend succes. Alleen bleek niet Brussel maar Oostende de populairste bestemming – en niemand die durft te beweren dat dit een gevolg is van de piëteit van de Belgen voor Louise-Marie, hun eerste koningin, die aan de kust begraven ligt. Het is in elk geval zeer gevaarlijk om uit dit soort aanwijzingen conclusies te trekken omtrent de populariteit van de monarchie.

Enig voorbehoud geldt trouwens ook voor enquêtes, zo zal premier Guy Verhofstadt de koning wel voorhouden. Maar omdat Albert, Filip en familie vrijgesteld zijn van de ultieme – electorale – confrontatie met het eigen volk, krijgt zo’n enquête over de monarchie toch een zeker democratisch surplus. Het is de enige manier om te peilen naar het oordeel van het volk over het vorstenhuis en over de wijze waarop die haar taken vervult.

In opdracht van Knack, Le Vif en VTM verrichtte Market Analysis & Synthesis (MAS) een telefonische enquête op een steekproef van 1.200 Belgen, proportioneel gespreid volgens de taalrol, de man/vrouw-verhouding per taalrol, en met een geografische spreiding in verhouding tot de bevolkingsdichtheid. De enquête werd gehouden tussen 18 oktober en 6 november en viel dus samen met de periode van de Blijde Intredes. In principe kan je aannemen dat deze samenloop van omstandigheden het beeld van de monarchie veeleer positief beïnvloedde.

Zoals zo vaak met enquêtes over maatschappelijke thema’s schetsen de antwoorden een realiteit die iedereen dagelijks ervaart. Bijvoorbeeld dat de republikeinse beweging in België weinig voorstelt en dat Albert II en de zijnen algemeen zijn aanvaard. Het regime is dus stabiel. Om daar achter te komen heb je geen enquête nodig. Maar wel om, cijfers in de hand, verder te kijken dan de façade van het paleis.

Terwijl alle omroepen aan overacting doen door alle Blijde Intredes rechtstreeks uit te zenden, zegt net geen driekwart van de ondervraagden zijn steun toe aan de Belgische monarchie. Dat is een ruime steun, een solide basis, zeker als je ziet dat maar één op de tien Belgen kiest voor een president.

De aristocratische leden van de Cercle Gaulois zullen met plezier noteren dat de ‘jongeren’ (de groep van 18 tot 35 jaar) royalistischer zijn dan hun voorgangers, de 68’ers.

ZOALS TOOTS EN WILL

Maar de aanvaarding van de monarchie is niet algemeen. Internationaal is België op dit vlak een middenmoter. De Belgische monarchie staat in België sterker dan de Britse in Australië, waar onlangs 55 procent koos voor het behoud van een uitheemse kroon ten nadele van een eigen Australische president. Maar allicht kan Albert minder indrukwekkende cijfers voorleggen dan bijvoorbeeld president Clinton – in de hoogst onwaarschijnlijke veronderstelling dat ginds iemand het in zijn hoofd zou halen een enquêtebureau te betalen om de Amerikanen te vragen of ze niet liever door een koning zouden worden geleid. Hier wordt zo’n vraag ernstig genomen, ginds niet.

Wellicht kan een samenvatting zijn dat de monarchie ‘erbij hoort’, zoals bijvoorbeeld Toots Thielemans of Will Tura in hun vakgebied. Je hoeft hen niet graag te horen, je hoeft nog nooit een cd van hen te hebben gekocht, om ze te waarderen, want ze ‘zijn’ er nu eenmaal.

Met de monarchie is het niet anders.

Toch maken de Belgen zich niet veel illusies over het koningshuis. Vraag hen vooral niet om er nog méér voor te betalen – die grens is bereikt, zeker voor de Walen. Een grote meerderheid ziet de koning dan wel als een garantie voor het voortbestaan van België, maar dat inzicht daalt spectaculair met de leeftijd. Ruim de helft van de ondervraagden, dus in meerderheid monarchisten, beseft tegelijk dat in een Europese Unie een instelling als de nationale monarchie haar toekomst achter de rug heeft. Wat nog niet betekent dat Albert moet opstappen. De Belgen willen alles bij het oude laten. Experimenteren met de monarchie staat gelijk met knagen aan hun zekerheden.

Het ziet er bovendien naar uit dat de sympathie voor het Hof een piek kent in de aanloop naar het prinselijk huwelijk. In 1994, naar aanleiding van één jaar Albert II, voerde hetzelfde bureau MAS in opdracht van Standaard Magazine al een soortgelijke bevraging uit, zij het beperkt tot Vlaanderen. Wat bleek? De groep die wacht op een president bleef min of meer gelijk – 9,5 % in ’94, 13 % vandaag – de aanhang van de koninklijke familie groeit met vijftien procentpunten – van 61,5 % naar 76 % vandaag, in reële termen een winst van een kwart. Dat kan alleen omdat tegelijk de groep onbeslisten in dezelfde mate krimpt, namelijk van 29 % tot nauwelijks 11 %. Vanwaar die stijging?

Eén zaak staat vast: het komt niet door een bijzondere inspanning van de Coburgs zelf. Op de vraag naar hun kenmerken schetsen zowel Vlamingen als Franstaligen het beeld van een zwakke persoonlijkheid: je bent er niet tegen, maar je bent er ook niet voor. Op de vraag of kroonprins Filip liever vandaag dan morgen de troon van zijn aan jicht lijdende vader zou overnemen, antwoordt België verdeeld. Meteen opvolgen, zegt Wallonië, terwijl Vlaanderen afwacht. Wat ook weer geen blijk van groot vertrouwen is voor de huidige monarch.

En als de Belg de keuze krijgt tussen Filip (77 % in Vlaanderen), zus Astrid (12 %) en prins Laurent (3 %), dan laat de kroonprins de rest van de familie zonder concurrentie achter zich. Opmerkelijk: in de enquête voor Standaard Magazine kwam die tendens ook al voor, zij het dat Filip toen opnieuw 15 procent lager scoorde (61 %) en Astrid goed tien procent hoger (23%). Ofwel gaat men ervan uit dat Astrid de afgelopen jaren, nu zij vaker deelneemt aan het openbare leven, een zodanig modderfiguur sloeg dat ze haar eigen populariteit kelderde.

NIEUWE FACTOR

Ofwel is er een nieuwe factor in het spel: een nieuwe, op het eerste gezicht vlottere, bevalliger dame. Want anders dan haar aanstaande echtgenoot scoort Mathilde wél hoog op de vragen naar haar persoonlijkheid. Hoewel daar objectief niet echt redenen voor zijn – het grote publiek kent haar alleen van die enkele tv-optredens. Toch vinden de Belgen haar buitengewoon ijverig, intelligent, humoristisch en betrouwbaar – al zouden ze haar graag iets ‘sportiever’ zien, wat dat ook moge betekenen.

Op het eerste gezicht lijkt het een verademing in een tijd waarin de emo-politiek en emo-journalistiek hoogtij vieren: de Belgische monarchie is stevig ingeplant, maar de leden van de koninklijke familie komen nogal bleekjes voor de dag. Zeker in vergelijking met Mathilde.

De enquête peilt slechts eenmaal naar Filips aanstaande bruid, maar haar aanwezigheid blijkt uit zoveel antwoorden. Waarom anders zou de PS-achterban plots zo massaal (meer dan zeventig procent) wensen dat Albert meteen de plaats ruimt voor zijn oudste zoon. Om Filips vloeiende Frans? Zijn charmante conversaties? Zijn manifeste verknochtheid aan de sociale zekerheid? Zijn voorliefde voor de péket?

Waarmee deze enquête een andere politieke waarheid onderuit haalt, namelijk dat de PS-achterban nog steeds bloedrood afkleurt en dat Luik en de streek rond Charleroi bevolkt wordt door een radicaal, ontvlambaar volk, vatbaar voor allerhande gauchistische en republikeinse avonturen. Als er al ooit bewezen moest worden dat de Koningskwestie zelfs in de diepste Borinage definitief passé is, dan gebeurt dat toch op de pagina’s die volgen.

Goed, de PSC en CVP blijven de grote behoeders van de monarchie, maar de PS moet niet veel meer onderdoen voor de tegenstanders van weleer. De republikeinse fractie stelt in PS-kringen even weinig voor als bij de PSC – tweemaal 9%. Maar waar de PSC-achterban voor het status-quo opteert, staat de voorkeur van de gemiddelde PS’er zelfs haaks op de vigerende partij-ideologie. Hoe kan anders worden uitgelegd dat 63% van de PS’ers de koning méér politieke macht wil toekennen?

Opvallend: de enige Vlaamse partij die rekening moet houden met een achterban waarvan de helft (49%) uitdrukkelijk vragende partij is voor een uitbreiding van de koninklijke macht, is uitgerekend het Vlaams Blok. Waarmee een oud verbond eer wordt aangedaan. Tijdens de oorlog en zeker nadien, bij de koningskwestie, zaten Vlaamsnationalisten vaak in het Leopoldistische kamp. Het is duidelijk wat die groep Vlaams Blokkers vraagt: een sterke leidersfiguur, een krachtige Filip – het weze een Saksen-Coburg of een Dewinter.

Deze enquête toont alvast aan dat de koningskwestie definitief tot de vaderlandse geschiedenis behoort. Men moet al met een loep zoeken naar een restant van die oude tegenstellingen en passies. We vonden er eentje, verborgen in een uithoek van de tabellen: als de antwoorden gesorteerd worden volgens leeftijd én taal, dan blijkt toch dat dubbel zoveel Franstalige als Nederlandstalige 65-plussers – dus de groep die de koningskwestie nog heeft meegemaakt – gewonnen zijn voor de republiek: 6,2% tegen 3,4%. Kan het marginaler?

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content