Op 11 september opent essayist Geert Buelens in Brussel de debatreeks van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren en Bozar over het nut van canons. Ondertussen bereidt hij tegen dit najaar twee publicaties voor: een bloemlezing van gedichten uit de Eerste Wereldoorlog, Het lijf in slijk geplant, en een monografie over Europese oorlogsdichters, Europa, Europa! Aanleidingen genoeg voor een gesprek waarin de Eerste Wereldoorlog, België en Bob Dylan de revue passeren.

‘Let niet op de papierbergen’, waarschuwt Geert Buelens als hij in Borgerhout de deur opent. De hoogleraar Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Utrecht is net terug uit Washington DC. Hij heeft er zes maanden als fellow gewerkt in de Library of Congress, de grootste bibliotheek ter wereld. Zijn opzoekingen in de boekentempel op Capitol Hill moeten nog voor Wapenstilstand resulteren in twee publicaties. Niet veel eerder zal ook in het hoofd van Buelens vrede heersen. Dag en nacht is hij bezig om de laatste hand te leggen aan de teksten.

Het eerste boek, Het lijf in slijk geplant, bundelt gedichten over de Groote Oorlog. ‘Er bestaan talrijke bloemlezingen die zich enkel richten op één taal of natie’, zegt Buelens. ‘In Engeland verschijnen zelfs jaarlijks bloemlezingen met telkens dezelfde war poets. Maar een bundeling van WO I-gedichten uit de hele wereld is nooit eerder gemaakt. Ik breng 200 gedichten samen, geschreven in meer dan 30 verschillende talen en uit meer dan veertig landen. Er staat zelfs een Xhosa-gedicht uit Zuid-Afrika in.’

Het tweede boek, Europa, Europa! is een monografie over grote en kleine Europese oorlogsdichters in relatie tot de maatschappelijke ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Buelens: ‘Ik ga onder meer na hoe er in de Eerste Wereldoorlog gedacht werd over nationalisme en internationalisme. De oorlog luidde het einde in van een aantal multi-etnische rijken, zoals de Donaumonarchie. Op een bepaald moment is, onder meer onder impuls van de Amerikaanse president Wilson, de kaart getrokken van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, waardoor veel nieuwe landen ontstonden. De activisten in Vlaanderen, onder wie veel schrijvers, stelden terecht de vraag: ‘En wij dan?’

De Groote Oorlog loopt als een rode draad door uw publicaties. Hoe bent u tot dat onderwerp gekomen?

GEERT BUELENS: Bezette Stad en mijn doctoraat over Paul van Ostaijen brachten me bij de Eerste Wereldoorlog. Later heb ik op congressen lezingen gegeven over oorlogspoëzie uit 1914-1918. En een aantal jaren geleden deed ik voor Tom Lanoye research voor Overkant. Na de Angelsaksische Old School wilde hij gedichten uit andere talen en tradities om uit te kiezen. Toen is me niet alleen de hoeveelheid oorlogspoëzie opgevallen, maar ook hoe weinig erover is geschreven vanuit vergelijkend, internationaal perspectief. Daarna doceerde ik in Berkeley aan de University of California een semester over ‘De Europese literatuur van de Eerste Wereldoorlog’. Het is een lijn in mijn werk, naast andere lijnen, zoals de Vlaamse beweging. Al heeft de ontwikkeling van de Vlaamse beweging natuurlijk veel met de Eerste Wereldoorlog te maken.

Voor De Morgen hebt u vanuit de VS veel opiniestukken geschreven over de huidige Belgische crisis. Heeft uw kennis van de Vlaamse beweging uw standpunten beïnvloed?

BUELENS: Jazeker. Voor België, een parcours van herinnering, twee turven onder redactie van Jo Tollebeek, Gita Deneckere, Chantal Kesteloot, Sophie De Schaepdrijver en mijzelf, heb ik een bijdrage geschreven over het schisma in de Vlaamse beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ik beschrijf de tweespalt tussen activisten en passivisten, met de Antwerpse Handelsbeurs als kapstok. Daar hadden de activisten de onafhankelijkheid van Vlaanderen uitgeroepen, hoewel dat uiteraard niet kon zonder de zegen van de Duitse bezetter. De poging om de onafhankelijkheid via volksraadplegingen te legitimeren, flopte omdat er onvoldoende mensen kwamen opdagen.

Ook nu hoor je politici en flaminganten allerhande roepen dat ze in naam van het volk spreken. Laten we dus weer een volksraadpleging houden, in de vorm van verkiezingen. Daarbij moet CD&V in de campagne open kaart spelen, in plaats van de communautaire kwestie over te laten aan de N-VA en zelf een vaag discours over goed bestuur te voeren. Als democraat vind ik dat CD&V, na de langdurige blokkering van het land, aan de kiezer duidelijk moet maken wat de partij met het staatsbestel wil. Als een splitsing van België de steun van het Vlaamse volk krijgt, dan is dat zo. Al zal ik het tot het eind mijner dagen betreuren.

De Franstaligen begrijpen niet hoe het welvarende Vlaanderen nog zo gefrustreerd kan zijn. U wel?

BUELENS: Er is heel veel onverwerkt verleden in de Vlaamse psyche. Als de koning en de regering tijdens de Groote Oorlog een aantal minimale toegevingen hadden gedaan, was het nooit zo geëscaleerd. Bij de troepen aan het front, en door de veroordeling van de activisten na de oorlog, is een ressentiment ontstaan dat van generatie op generatie is doorgegeven en nog altijd mee het klimaat bepaalt. Ik ben voorstander van een nationale conferentie over dat verleden. Laat belangrijke Waalse politici en historici met hun Vlaamse collega’s rond de tafel zitten en, bijvoorbeeld, gemeenschappelijk erkennen dat de Vlamingen onrecht is aangedaan. Weinigen betwisten dat, maar geef de erkenning een symbolisch forum met een slotverklaring van Delmotte en Peeters.

B-H-V zal daardoor niet gesplitst zijn, maar misschien bevordert het aan Vlaamse kant het vermogen om te relativeren. Een volk hoger onderwijs ontzeggen in zijn eigen taal, zoals tot 1930 het geval was, is van een andere orde dan Brussel-Halle-Vilvoorde. Daarmee wil ik niet zeggen dat het probleem B-H-V niet moet worden opgelost. Maar een systeem kan gebreken vertonen die vanwege complexe evenwichten niet meteen verholpen kunnen worden. In Washington DC is de bevolking boos omdat ze na al die tijd nog geen volwaardige vertegenwoordiging in het parlement heeft. Nagenoeg alle auto’s hebben op hun nummerbord ‘ Taxation without representation’ staan. Het is een smet op het Amerikaanse systeem, maar houden de Verenigde Staten daarom op een democratie te zijn? Ironisch genoeg willen sommigen ‘het probleem Brussel’ oplossen door er Brussels DC van te maken.

Hebt u uit het Eerste Wereldoorlogonderzoek nog meer geleerd dat vandaag relevant is?

BUELENS: Als literatuurwetenschapper bestudeer ik hoe mensen taal inzetten om iets te bereiken. Bij conflicten blijkt het arsenaal retorische middelen heel beperkt. De manier waarop president Bush over het terrorisme spreekt, of de Georgische en de Russische leiders over elkaar, is in wezen hetzelfde discours als dat van de machthebbers tijdens de Eerste Wereldoorlog. Eigenlijk verschilt het ook nauwelijks van onze communautaire discussies vandaag. Het is een heel rudimentaire retoriek van goed en slecht, waaraan ook de media aan beide kanten van de taalgrens zich schuldig maken.

In de Eerste Wereldoorlog was er tenminste nog de poëzie als propagandamiddel. Uw niet aflatende aandacht voor gedichten die een relatie hebben met historische of actuele gebeurtenissen druist wel in tegen de moderne opvatting van de autonomie van de poëzie.

BUELENS: L’art pour l’art is een heel eenzijdige opvatting. De eerste decennia van de 20e eeuw heten de bloeiperiode van de autonome dichtkunst te zijn, maar er zijn toen letterlijk miljoenen gedichten over de Eerste Wereldoorlog geschreven. Zelfs dichters die staan voor de autonome poëzie, zoals Van Ostaijen, hebben dat gedaan.

In uw essaybundel Oneigenlijk Gebruik, over de betekenis van poëzie, schrijft u ook over de zogenaamde ’topical songs’ van Tom Waits en Bob Dylan. Beschouwt u Dylan en Waits als dichters?

BUELENS: Ik keer in dat hoofdstuk bewust terug naar de historieliederen uit het Antwerps Liedboek (1544). Liedjes over ware gebeurtenissen zijn een oude traditie. Iedereen vindt het normaal dat mijn collega’s middeleeuwse letterkunde het Liedboek bestuderen, maar als je in de moderne letterkunde popmuziek betrekt, zou je een gevaarlijke, postmoderne cultuurrelativist zijn?

De poëzie lijkt een autonoom eiland te zijn geworden, maar er zijn nog altijd zijtakken die we niet meer als dusdanig zien. Ik probeer die in beeld te brengen, ook met mijn boek over de Eerste Wereldoorlog. Dag en nacht gaven duizenden dichters commentaar op de oorlog, zoals vandaag alleen columnisten dat nog doen. Onder de auteurs vinden we de allergrootste namen zoals Rilke en bijna alle avant-gardedichters, naast heel veel gelegenheidsdichters. Bij ons is de gelegenheidspoëzie dood, maar in Nederland worden op vijf december miljoenen sinterklaasverzen geschreven, met opvoedkundige boodschappen voor de kinderen. Ik wens niemand toe om het allemaal te lezen, maar het is een functie van poëzie die we uit het oog zijn verloren.

Komt Dylan in aanmerking voor de Nobelprijs Literatuur?

BUELENS: Pfff… Er zijn zeer grote dichters die de Nobelprijs eerder verdienen dan Dylan. Maar als er een prijs zou bestaan voor iemand die aan heel veel mensen duidelijk heeft gemaakt hoe je met taal kunt omspringen, komt hij zeker in aanmerking.

Daarmee komen we bij de kwestie van een canon. Is een canon belangrijk?

BUELENS: Ja en nee. Volgens Benedict Anderson is een natie een verbeelde gemeenschap. Dat houdt in dat mensen niet op een natuurlijke manier samenhoren. Een gemeenschap wordt gevormd doordat de leden dingen met elkaar delen en daarin kan een canon een rol spelen. Je kunt eenzelfde taal delen, zoals binnen de Vlaamse gemeenschap, en je kunt ook een geschiedenis gemeen hebben, zoals bij de Belgen veel meer het geval is dan de meesten van hen willen beseffen. Met Nederland deel ik tot op zekere hoogte de taal, maar door er te werken, besef ik hoe bitter weinig we van elkaar weten.

Wordt de noodzaak van een canon in Nederland niet sterker aangevoeld dan hier?

BUELENS: Dat is typisch Nederland. Ze maken van geschiedenis eerst een onbelangrijk keuzevak, dan gebeuren er twee politieke moorden en stort het land in een morele crisis. Iedereen roept: ‘Dit is onnederlands.’ Waarop iemand vraagt wat ‘ Nederlands’ dan wel is. De oplossing van onze noorderburen is dan telkens weer een commissie. En na een alfa-canoncommissie moest er al snel ook een bèta-canoncommissie komen. Wat ik op zich niet dom vind. Het wordt trouwens ook weerspiegeld in het lezingenprogramma van deBuren in Brussel, waar ook de canon van de natuurwetenschappen aan bod komt.

Nederland maakt een slingerbeweging van vrijheid, blijheid naar verplichte lijstjes. Geen van beide uitersten is productief. Ik pleit voor een pragmatische benadering. De bewering dat onze westerse cultuur staat of valt met de canon, is me te extreem. De canon is geen evangelie. Maar ik behoor ook niet tot de groep voor wie de canon des duivels is omdat hij mensen met een degout voor literatuur zou opzadelen. De lijst kan ook toegankelijke boeken bevatten die toch ergens over gaan. Wie zelfs van dat soort boeken niet houdt, zal nooit graag lezen.

U pleit voor een vergaand relativisme?

BUELENS: De canon is relatief en toch belangrijk. We moeten ons afvragen voor wie en met welk doel we een canon maken. Mensen die Nederlands willen studeren, moeten zeker kennis hebben van Max Havelaar. Dat is geen gemakkelijk boek, soms is het saai maar soms ook fantastisch en hilarisch. In een canon voor de hele cultuurgemeenschap is Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon beter op zijn plaats. Het leest vlot, blijft relevant en zegt veel over onze geschiedenis en de oorlog. Dat iemand niet door Het Verdriet van Belgiëraakt – zelf heb ik het verslonden – kan ik nog aannemen, maar dat geldt niet voor Mijn kleine oorlog.

Betekent het dat de canon in Vlaanderen anders is dan in Nederland?

BUELENS: Natuurlijk. We zijn min of meer één taalgebied, maar politiek en cultureel gezien zijn we heel verschillend. Ik zat voor het Nederlands Letterkundig Museum in de Nederlandse commissie en daar wilde men op de lijst van 100 overleden schrijvers ook een aantal Vlaamse auteurs die in Nederland iets betekenen. Over Elsschot, Van Ostaijen en Gezelle was geen discussie. Ook Louis Paul Boon en Maurice Gilliams stonden op ieders lijstje, maar dat gold lang niet voor auteurs als Herman Teirlinck, Daniel Robberechts of Herman de Coninck. Op een bepaald moment bracht iemand Marnix Gijsen ter sprake. Een paar mensen waren het erover eens dat René Gysen eigenlijk interessanter was, maar nauwelijks iemand in Nederland heeft ooit van hem gehoord, zelfs de meeste specialisten niet.

In Vlaanderen zou ik René Gysen wel durven te verdedigen als een van de honderd, ook al is hij goeddeels vergeten. Ik zou ook pleiten voor namen die voor de Vlaamse beweging belangrijk zijn, omdat onze literatuur er nauw mee verbonden is. August Vermeylen heeft bijvoorbeeld geen klassiek geworden roman geschreven, maar drie of vier essays van hem zijn voor Vlaanderen belangrijk genoeg om hem in de canon op te nemen.

Werd de lijst in Nederland kritiekloos aanvaard?

BUELENS: Een actiecomité ijverde voor een ontbrekende dichter en riep de commissieleden ter verantwoording. Waarom niet? De canon biedt precies een kader om over de waarde van onze literatuur te discussiëren. Uiteindelijk is het een kwestie van geven en nemen, de lijst ligt nooit definitief vast.

Een probleem met de Vlaamse literatuur is dat wij te weinig geheugen hebben, in die zin dat er weinig werken zijn die decennialang worden overgeleverd. Een Couperus hebben wij niet. Ja, er is een nieuwe biografie van Cyriel Buysse, maar wordt de schrijver zelf nog gelezen? Gezelle alleszins wel.

Moet Filip De Pillecyn in de Vlaamse canon?

BUELENS: Mmm… Het is een schrijver over wie te discussiëren valt. Dat hij in de collaboratie zat, is geen punt, het is een deel van onze geschiedenis. Het Verdriet van België en De Verwondering gaan niet toevallig daarover.

Je moet afwegen wat de historische en wat de actuele relevantie is. Tegelijk moet je mensen ook kennis laten nemen van de experimentele traditie in de literatuur, bijvoorbeeld met Boons De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren of De Oostakkerse Gedichten van Claus in de poëzie.

Als student was ik verbaasd dat ik in het naslagwerk Norton Anthology of American literature, een bloemlezing van meer dan 5000 bladzijden, nergens de naam Jack Kerouac terugvond. De Amerikaanse canon heeft ook enorm onder vuur gelegen als een conservatief WASP-bastion ( White, Anglo-Saxon, Protestant). Vrouwen, etnische minderheden en experimentele literatuuropvattingen vielen er lange tijd buiten.

De samenstelling van een literaire canon vereist dus enige ruimhartigheid in verschillende richtingen.

CANON-DEBATREEKS: TOT ‘T NUT VAN ‘T ALGEMEENGEERT BUELENS OVER DE LITERAIRE CANON (11.09), HERMAN PLEIJ OVER DE CULTUURHISTORISCHE CANON (9.10), ROBBERT DIJKGRAAF OVER DE WETENSCHAPPELIJKE CANON (17.11) EN FRITS VAN OOSTROM OVER DE EUROPESE CANON (8.12).TELKENS OM 20 uur IN HET PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN – STUDIOINFO EN TICKETS: +32 (0)2/507 82 00/ WWW.BOZAR.BE/WWW.DEBUREN.EU

DOOR ERIC BRACKE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content