Breydel en Daens hebben we nu wel gehad. Het wordt tijd dat Vlaamse films gaan over wat er nú in Vlaanderen leeft. Kakelvers filmintendant Luckas Vander Taelen houdt z?n beleidsplannen nog even stil, maar vast staat dat er meer samenwerking komt met de Franstaligen en dat de politiek voortaan buiten de deur blijft.

Bij het horen van namen als Luc en Jean-Pierre Dardenne (La promesse, Rosetta), Jaco Van Dormael (Toto le Héros), Benoît Poelvoorde en Rémy Belvaux (C’est arrivé près de chez vous), Benoît Mariage (Les convoyeurs attendent) of Frédéric Fonteyne (Une liaison pornographique) loopt menig cinefiel in binnen- én buitenland het water in de mond. Belgische film wordt gretig gesmaakt op de internationale filmscène. Maar Belgische film is in het buitenland meestal wel synoniem met Belgische Franstálige film.

Niet dat Vlaamse cineasten met de armen over elkaar zitten. In de bioscoop hebt u momenteel zelfs de keus tussen drie Vlaamse producties, De Alias van Jan Verheyen, Minoes van Vincent Bal en Villa des Roses van Frank Van Passel. Maar op uitzonderingen als Van Passel (Manneken Pis), Lieven Debrauwer (Pau-line & Paulette) of Patrice Toye (Rosie) na, lijken Vlaamse cineasten geen internationale ambitie te hebben. Drijvend op het fenomeen Bekende Vlaming of voort-bouwend op het succes van een soapachtige televisiefilm kun je het als cineast in Vlaanderen al ver schoppen. Maar dat soort producties levert meestal geen internationaal filmfestivalmateriaal op.

Talént is er genoeg aan weerskanten van de taalgrens. Wat hebben de zuiderburen dan dat de noorderburen niet hebben?

Allereerst een filmbeleid dat niet bevoogd wordt door de politiek. Vlaamse politici hebben de cinema altijd te zeer willen betrekken bij het proces van natievorming. Literatuurverfilmingen zoals De Leeuw Van Vlaanderen, De Vlasschaard of De Witte van Zichem moesten vorm geven aan de ‘Vlaamse identiteit’. Stijn Coninx bewees met Daens en z’n oscarnominatie dat ook dat genre internationaal de aandacht kan trekken. Maar grosso modo heeft de Vlaamse film daardoor minder aansluiting gezocht en gevonden bij internationale stromingen.

De Vlaamse filmselectiecommissie bestond uit bankiers, advocaten, journalisten en afgevaardigden van ministeriële kabinetten. Die ploegden zich achter gesloten deuren met veel enthousiasme en voor een schamele vergoeding door bergen scenario’s. Aan Franstalige kant heerste ondertussen allang de open-debatcultuur. Daar waren de commissie- leden voornamelijk mensen uit het vak. Zij voerden een transparant beleid en gaven beginnende cineasten de kans hun project te komen verdedigen bij aangewezen rapporteurs.

Cruciaal aan Franstalige zijde is ook de nauwere samenwerking tussen de film- en de televisiesector, met de publieke omroep RTBF als trouwe partner. Bovendien biedt het partnerschap RTBF-ARTE de mogelijkheid moeilijkere films in coproductie op ARTE te brengen. In Vlaanderen liet gedelegeerd bestuurder van de VRT Bert De Graeve zich ondertussen ontvallen dat hij de hele filmsector maar een zootje vindt. Niet meteen het soort verklaring dat tot een vruchtbare samenwerking leidt, al wijzen recente gesprekken op een mogelijke klimaatwijziging. En natuurlijk hebben onze Franstalige landgenoten ook nog Frankrijk, dat met z’n lange filmtraditie en z’n 60 miljoen inwoners voor hen een natuurlijke partner is.

POLITIEKE ONTVOOGDING

Vlaanderen is dus toe aan een echt filmbeleid. De recente benoeming van reportagemaker en groen europarlementslid Luckas Vander Taelen als filmintendant geeft de filmsector alvast nieuwe hoop. Vander Taelen voert nog volop gesprekken met de sector en houdt zijn beleidsplannen nog even stil. Wel wil hij al in de verf zetten dat het om een politiek ontvoogd filmbeleid zal gaan met een sterk, onafhankelijk Vlaams Filmfonds. Dat het fonds voor het eerst sinds jaren opnieuw onder Cultuur valt, is ook positief: harde cijfers van recettes en televisieverkopen hielden de Zevende Kunst al te vaak in een wurggreep.

Samenwerking met de Franse gemeenschap behoort zeker tot de prioriteiten van Vander Taelen. Cinema heeft de taalgrens altijd overstegen, vindt hij. Wie al eens op een Belgische filmset komt, weet dat de crew meestal uit Franstalige en Nederlandstalige professionals bestaat. Ook Franstalige producenten zoals Dominique Janne willen best wel geld stoppen in een Vlaamse productie. Een ontmoeting aan de bar in Cannes met Lieven Debrauwer maakte hem wild enthousiast voor het project Pauline & Paulette. De rest van het verhaal kent u. En oude filmrotten zoals Marion Hänsel overtuigden in het verleden zowel de Franstalige als de Vlaamse selectiecommissie een duit in hun filmzakje te doen. De tijd dat de Franse woorden in een Vlaams project werden geturfd, behoren nu wel definitief tot het verleden.

Vander Taelen, die zelf drie jaar voor de RTBF reportages heeft gemaakt, bewondert de Franstalige aanpak en dat zal ook doorwerken in zijn beleid. Niet ongelukkig met zijn budget van ruim 12 miljoen euro, weet hij niettemin dat een behoorlijk filmbeleid meer inhoudt dan geld uitdelen.

Dat hebben Benoît Poelvoorde, André Bonzel en Rémy Belvaux met hun cultfilm C’est arrivé près de chez vous nog maar eens bewezen. In Cannes verbaasden ze vriend en vijand met hun zwart-witfilm geschoten op 16 mm-pellicule voor minder dan 15.000 euro. Er kwam geen frank overheidssteun aan te pas.

‘Maar’, zegt Vander Taelen ‘qua begeleiding en leerschool hebben Franstalige beginnende cineasten een streepje voor.’ In productie-ateliers kunnen ze experimenteren met creatieve documentaire en kortfilm. De atelierwerking stelt jonge regisseurs in staat onder begeleiding van een ervaren cineast een paar projecten uit te werken, vrij van de druk van een eerste langspeelfilm. Door de sterke documentairetraditie aan Franstalige kant weet men al snel waartoe een camera in staat is, als men maar durft. Jonge Vlaamse cineasten vers uit de filmschool hebben in het beste geval één kortfilm gedraaid en missen dus de nodige ervaring. ‘Men laat te veel jong talent in de illusie dat ze met overheidssteun de film van hun leven aan het maken zijn. Begeleiding van lopende projecten is cruciaal.’

Vander Taelen heeft bovendien een psychologische verklaring voor de Vlaamse achterstand op de Franstalige Belgische film. ‘Franstalige Belgische film gaat over wat er écht leeft in het zuiden van het land. Net zoals Amores Perros gaat over de sociale realiteit van een grootstad in Mexico of een cineast zoals Ken Loach in The Regulators de harde Britse realiteit van een geprivatiseerd spoor blootlegt.’

Dat spreekt aan, vindt Vander Taelen. ‘Wanneer een buitenlander Rosetta of La Promesse ziet, voelt hij direct aan dat die film spijkers met koppen slaat. Maar een film over wat vandaag in Vlaanderen leeft, is gewoonogiet gemaakt. Waarom zijn er geen filmscenario’s over het Vlaams Blok, of het leven in Antwerpen, of Lernout & Hauspie? Waarom worden boeken van Herman Brusselmans of Tom Lanoye (met de uitzondering van Alles moet weg) iet verfilmd? De enige die ooit in die richting een poging ondernam, was VRT-medewerker Julien Vrebos met Le Bal Masqué, een bevreemdende Bende van Nijvel-film. Hij heeft het publiekiet gevonden, maar toch denk ik dat we die weg op moeten. We moeten films maken over wat mensen écht aanspreekt. Da’s pas sterke cinema.’

Shaheda Ishaque

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content