Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Deze oorlog in Irak kan live op televisie worden gevolgd. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop een leger en de media opereren.

Er is altijd wat te beleven op de persconferenties die het Iraakse regime in Bagdad geeft. Elke dag schudt minister van Informatie Mohamad al-Sahaf een originele omschrijving van de Amerikaanse regering uit zijn mouw – ‘ezels van het imperialisme’ blijft voorlopig de mooiste. Minister van Binnenlandse Zaken Mahmoud al-Ahmed zwaaide met een gechromeerde kalasjnikov om zijn betoog over de succesvolle weerstand van zijn troepen kracht bij te zetten. Vice-president Taha Ramadan verscheen in de perszaal een paar uren nadat de Amerikaanse zender ABC had gemeld dat hij was omgekomen bij de eerste nachtelijke raketaanval op Bagdad, die een villa had geviseerd waarin president Saddam Hoessein met zijn belangrijkste raadgevers zou hebben vergaderd.

Aanvankelijk leek wat de Irakezen vertelden hilarisch, zoals het verhaal dat de beelden van de eerste Iraakse krijgsgevangenen een door de Amerikanen geregisseerde show waren. Niemand geloofde evenmin dat het Iraakse leger veel weerstand bood – dat paste niet bij de branie waarmee de Amerikanen hun aanval begonnen waren. Het deed herinneren aan die andere dictator die met grote woorden vocht voor zijn overleving, maarschalk Mobutu Sese Seko in Congo/Zaïre, die net als Saddam door zijn omgeving zo hermetisch van de realiteit was afgeschermd dat hij niet eens beseft had dat zijn strijd bij voorbaat verloren was.

Maar het bleek snel dat er een grond van waarheid zat in wat de Irakezen vertelden. Ze overdreven niet met cijfers over dode en gewonde burgerslachtoffers van Amerikaanse aanvallen die in hun hospitalen terechtkwamen. Ze hadden het bij het rechte eind toen ze – weliswaar met de nodige overdrijving – stelden dat het havenstadje Umm Qasr niet (helemaal) in handen van de Amerikanen was gevallen, dat er rond Basra (de tweede stad van het land) hevig gevochten werd en dat er Amerikaanse krijgsgevangenen waren gemaakt.

Tot zichtbare ontzetting van de Amerikanen en hun Britse coalitiepartners moest er bijna een week worden gevochten om de laatste restjes weerstand in Umm Qasr op te ruimen. Ze raakten nog vóór de oorlog goed en wel begonnen was, verwikkeld in de stadsgevechten die ze zo graag hadden vermeden. Er kwam geen massale overgave van Iraakse troepen in Basra, evenmin als een euforisch onthaal door opgeluchte burgers. Amerikaanse militairen moesten zelf de portretten van Saddam Hoessein in de veroverde – excuseer: bevrijde – steden naar beneden halen. Een wat te enthousiaste soldaat die in Umm Qasr de Amerikaanse vlag had gehesen, werd snel tot de orde geroepen: de vlag moest weer weg.

VERRADERS EN DUBBELGANGERS

Britse en Amerikaanse media laten niet na om de haverklap te benadrukken dat werken in Bagdad ‘onder strenge restricties’ gebeurt. Misschien vielen de Amerikanen daarom de tweede nacht van de oorlog vooral een aantal overheidsgebouwen in de buurt van het journalistenhotel met raketten aan – ongetwijfeld de duurste intimidatiecampagne die ooit is gevoerd. Maar veel westerse media melden niet dat er ook aan coalitiekant onder strenge restricties moet worden gewerkt. Daar heet het verhullend dat de journalisten ‘ingebed’ ( embedded) zijn in de troepen waarmee ze oprukken.

Die ingebedde journalisten presenteren de oorlog als een veelkleurige liveshow, een militaire soap met goeden en slechten, verraders en dubbelgangers, presidenten en gewone soldaten – alleen het sekselement ontbreekt. Een spannende versie van Parijs-Dakar of Big Brother met vele fronten waar altijd wel iets gebeurt. De kijker thuis ligt mee onder vuur in een gracht langs een frontlijn, loopt mee rond op een vliegdekschip, staat mee op het dak van een ministerie in Bagdad en rukt mee op door de woestijn met de voorhoede van de Amerikaanse troepen ( a hell of a ride volgens overenthousiaste CNN-cowboy Walter Rodgers, die ingebed is in de zevende cavalerie).

De Amerikaanse – en in iets mindere mate de Britse – media maken van de nieuwe Golfoorlog een eindeloze reclamespot voor het leger, met uitgebreide lofzangen over de moed van de soldaten en het technologisch vernuft in moderne wapens. En zij schuwen de propaganda niet. Aanvankelijk hadden de Irakezen in het zuiden ’tientallen’ oliebronnen in brand gestoken, uiteindelijk bleken het er slechts zeven te zijn. De granaataanval waarmee een Amerikaanse soldaat in een kamp in de Koeweitse woestijn een collega doodde en twaalf andere verwondde, werd zonder aarzelen als een ’terroristische aanslag’ verkocht.

Bij elke Iraakse raketaanval viel het woord ‘Scud’ en liet CNN een technische fiche van de Scud zien – een wapen dat Irak volgens de ontwapeningsakkoorden niet meer zou mogen hebben, zodat gebruik ervan de westerse invasie zou kunnen verantwoorden. Maar tot dusver werd nooit bevestigd dat het om een Scudaanval ging – het betrof waarschijnlijk toegelaten raketten met een korter bereik.

Geregeld worden soldaten met gasmaskers getoond, en in het begin doken gegasmaskerde Koeweitse burgers met grote regelmaat de bunkers in. Het duurde evenmin lang voor Amerikaanse troepen een ‘verdachte’ chemische fabriek vonden, maar voorlopig werd niet bevestigd dat er massavernietigingswapens waren opgeslagen. Tot dusver was er nergens een spoor van de zo gevreesde chemische of biologische wapens waar Saddam volgens de Amerikanen nog over zou beschikken.

De genoemde Rodgers van CNN meldde wel dat Iraakse soldaten vrouwen en kinderen als ‘levend schild’ in hun linies zetten, waardoor de Amerikanen noodgedwongen luchtaanvallen moesten afblazen. Een onverifieerbaar bericht.

BANGE AMERIKAANSE SOLDATEN

Het verbaasde niemand dat de Iraakse autoriteiten in Bagdad de CNN-ploeg het land uitjoegen met de beschuldiging dat ze gewoon ‘woordvoerders’ van het Amerikaanse leger waren. De BBC mocht blijven, hoewel ook zijn oorlogsheld John Simpson al een duit in het propagandazakje deed, onder meer met de eveneens oncontroleerbare stelling dat een wat vreemd gevecht op de noordelijke frontlijn een strijd tussen het Iraakse leger en Iraakse deserteurs was – een gevecht beslecht in het voordeel van het leger. Voor de Britse premier Tony Blair is het van politiek levensbelang dat zijn morrende publiek alsnog overtuigd raakt van het nut van deze oorlog, maar voorlopig is er geen uitzicht op beterschap.

De Irakezen hebben hun eigen ‘bevriende’ televisiezenders, zoals Al-Jazeera en Abu Dhabi TV, die hun deel van de wereld bombarderen met hun versie van de feiten. Op die zenders zijn bange Iraakse kinderen en bezorgde ouders in schuilplaatsen onder de grond te zien, ruïnes van kapotgeschoten huizen waarin stripverhalen rondslingeren, dode burgers uit Basra – beelden die Amerikanen noch Britten voorgeschoteld krijgen.

Al-Jazeera stuurde ook beelden van dode en in de buurt van het stadje Nasiriya krijgsgevangen genomen Amerikaanse soldaten – een kleine onderhoudseenheid die in een hinderlaag viel – de wereld rond, wat vooral in de Verenigde Staten verontwaardiging uitlokte over het schenden van de Conventie van Genève die de rechten van krijgsgevangenen vastlegt. Een wat hypocriete reactie van een natie die grotendeels op eigen initiatief besliste een ander land aan te vallen.

Maar de doodsbange Amerikaanse soldaten op televisie, samen met informatie over gecrashte helikopters en een door een Amerikaanse Patriot-raket neergehaalde Britse Tornado-jachtbommenwerper, waren uiterst instrumenteel voor de beeldvorming in de moslimwereld en voor binnenlands Iraaks gebruik. Ook in het Westen creëerden ze de indruk dat de Amerikanen veel kwetsbaarder waren dan ze hadden geleken. En oorlog is niet meer leuk als er lijken of bange coalitiegenoten in beeld komen – dan wordt hij opnieuw iets vreselijks, iets dat niets met een hoogtechnologisch spel te maken heeft. In deze oorlog zijn camera’s een wapen waarmee zowel de vijand als de publieke opinie worden bestookt.

Nooit eerder opereerden er in een oorlog zoveel camera’s in het heetst van de strijd als nu. Maar met objectieve beeldvorming heeft deze inspanning niets te maken – laat staan met onafhankelijke verslaggeving. Journalisten aan coalitiekant zijn maanden op voorhand geselecteerd, hebben briefings en trainingen gekregen voor ze aan een militaire eenheid werden ’toegewezen’. Wie een te kritische aanpak hanteert, wordt onherroepelijk terug naar af gestuurd. Zijn of haar medium zal dan niet langer op de eerste lijn staan, zodat kijkers zullen wegzappen. Er woedt in Irak ook een hevige strijd om kijkcijfers.

Van de vorig weekend omgekomen Britse tv-journalist Terry Lloyd werd gezegd dat hij ‘onafhankelijk’ in de frontlinie werkte. Sommige waarnemers stellen dat het daar in de gegeven omstandigheden onmogelijk was onafhankelijk te werken, anderen vinden het betekenisvol dat net een onafhankelijke televisieploeg in ‘bevriend’ Brits vuur terechtkwam. Ze herinneren zich de woorden van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, die vlak voor het begin van de oorlog aankondigde dat ook journalistenhotels als een legitiem doelwit beschouwd zouden worden, net als satellietverbindingen vanuit Bagdad. De militairen zijn beducht voor de snelle verbindingen waarmee waarnemers hun informatie de wereld rond kunnen sturen. Daarom wordt er zorgvuldig gewaakt over wat journalisten te zien krijgen.

KNARSENTANDENDE JOURNALISTEN

Net als politiek is ook oorlog infotainment geworden. Beelden gaan tegenwoordig sneller dan woorden de wereld rond. Voor een kritische analyse is er geen tijd of plaats meer. Er moeten 24 uur lang beelden worden geleverd, wat de dood betekent voor diepgaande informatiegaring.

De ongebreidelde vrijheid van werken in een conventionele oorlogszone lijkt definitief tot het verleden te behoren. De Amerikanen willen geen tweede My Lai, naar het Vietnamese dorpje waarin een Amerikaanse eenheid lelijk huishield, helaas voor haar met een camera in de buurt, waarvan de beelden het thuisfront zo schokten dat ze een ommekeer in de steun van de publieke opinie aan de interventie in Vietnam uitlokten.

Ervaren oorlogsjournalisten waarschuwen dat onafhankelijke frontlijnverslaggeving nog grotere risico’s zal meebrengen dan vroeger. Daarbij verwijzen ze graag naar het incident dat Doug Struck van TheWashington Post vorig jaar in Afghanistan meemaakte. Toen hij een verhaal over een groot aantal burgerdoden in de buurt van de stad Kandahar wilde controleren, kreeg hij geweren van Amerikaanse soldaten op zich gericht, met de duidelijke boodschap dat ze hem zouden neerschieten als hij een stap verder ging.

In de vorige Golfoorlog werden onafhankelijke journalisten door Britten en Amerikanen opgepakt en ‘uitgeleverd’ aan het perscentrum op honderden kilometers van het front, waar de Saudische autoriteiten werd gevraagd de ‘overtreders’ het land uit te zetten. Nu komen niet-bevriende journalisten niet meer in de buurt van het front. In Koeweit zit een massa journalisten knarsentandend te wachten tot ze eens buiten de hoofdstad mogen komen. Wedden dat het eerste wat ze te zien krijgen, humanitaire operaties zullen zijn waarin Amerikanen en Britten voedsel en medicijnen aan Iraakse burgers uitdelen.

Zoals de zaken evolueren, zullen vooral de beeldmedia een substantieel onderdeel van de militaire machinerie worden. En met het succes van Arabische nieuwszenders is de polarisatie tussen de strijdende partijen ook in de verslaggeving geslopen. Al-Jazeera en Abu Dhabi TV versus CNN en BBC. De oorlog moet ook op het scherm worden gewonnen. Propaganda wordt daarbij belangrijker dan accuraatheid. Onafhankelijke oorlogsverslaggeving wordt verbannen naar door iedereen vergeten burgeroorlogen, waar de vechters blij zijn dat ze nog eens een buitenstaander te zien krijgen. De echte oorlogsverslaggever sterft langzaam uit. Maar de televisie kreeg er een nieuwe show bij.

Dirk Draulans

Een spannende versie van ‘Parijs-Dakar’ of ‘Big Brother’, met vele fronten waar altijd wel iets gebeurt.

Tot dusver is nergens een spoor gevonden van de zo gevreesde chemische of biologische wapens waar Saddam volgens de Amerikanen nog over zou beschikken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content