Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Een Bretonse visserszoon als trendsetter voor de terugkeer van extreem-rechts in Europa. “Le Pen geeft de verkeerde antwoorden op de juiste vragen.”

Toen hij in 1972 het Front National oprichtte – een kakelbont gezelschap van oud-kolonialen, militante royalisten, katholieke fundamentalisten en liefhebbers van Keltische runentekens – was hij nog een politieke paria. Niemand maakte zich echt zorgen over een presidentskandidaat die slechts 0,7 procent van de stemmen kreeg. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog was extreem-rechts in heel Europa verschrompeld tot een folkloristisch verschijnsel. Na Auschwitz was het bruine gedachtegoed – zo dacht men – voor eeuwig verbeurd verklaard. Maar nog geen kwarteeuw later omgordden aanhangers van Le Pen de burgemeesterssjerp in Zuid-Franse steden als Orange, Toulon, Vitrolles en Marignane. In Italië zetelden de “postfascisten” zelfs in de regering. En half Europa stelde zich de bange vraag: valt extreem-rechts nog te stoppen?

Saai kun je zijn biografie niet noemen. Jean-Marie Le Pen (1928) is de zoon van een Bretonse visser. Hij is veertien wanneer zijn vader verdrinkt, en hij zal later nog vaak koketteren met zijn armoedige jeugd in Bretagne: het schamele vissershuisje in Trinité-sur-mer, waar hij, gezeten onder het portret van de maagd van Orléans, romantische zeesmansverhalen leest. Middelbare school doorloopt hij bij de jezuïeten. Op zijn negentiende vinden we Le Pen terug in het Parijse Quartier Latin, waar hij rechten studeert. Hij ontdekt er de pastis en het communisme – van het eerste is hij een groot liefhebber, van het tweede niet. Hij is leider van het rechtse studentencorps en organiseert klopjachten op de cocos, de communisten. Zijn handen zitten nogal los en de politie moet herhaaldelijk proces-verbaal tegen hem opmaken “wegens openbare dronkenschap en het toebrengen van lichamelijk letsel”. Overigens wekken niet alleen communisten zijn agressie. Een amusante anekdote daarover is geboekstaafd in de politiearchieven van Aix-les-Bains. In 1951 woont Jean-Marie Le Pen er de mis bij in de plaatselijke Notre-Dame. Als hij ter heilige tafel nadert, doet zijn kegel de priester achteruit deinzen: het Lichaam van Christus wordt hem geweigerd. Waarna Jean-Marie zich aan de bedienaar van de eredienst vergrijpt. Politieke tegenstanders zullen dat verhaal veertig jaar later, wanneer Le Pen zich opwerpt als de laatste verdediger van de katholieke waarden, nog tegen hem gebruiken.

MALCONTENTE MIDDENSTANDERS

Groots en meeslepend wil hij leven – dus ligt het voor de hand dat Le Pen dienst neemt in het Vreemdelingenlegioen. In 1953 trekt hij naar Saigon om daar de Franse kolonie tegen de oprukkende Vietminh te verdedigen. Na de Franse nederlaag in Dien Bien Phu keert hij ontgoocheld terug naar Parijs. Hij is er actief in de vereniging van oorlogsveteranen en komt in contact met de beweging van Pierre Poujade. De winkelier Poujade (bijnaam: Poujadolf) is de populistische voorman van de Unie ter Verdediging van Handelaars en Ambachtslieden, die de bezem wil halen door de Vierde Republiek. Het poujadisme heeft nauwelijks theoretische grondslagen: het speculeert op vage racistische sentimenten (premier Mendès France is van joodse afkomst) en rekruteert zijn aanhang vooral bij malcontente middenstanders, die opgeroepen worden zich te weer te stellen tegen “de fiscale Gestapo” en tegen de opkomst van les grandes surfaces – de supermarkten. Het is in wezen een antipolitieke en antiparlementaire beweging.

In 1956 wordt Poujade met eenenvijftig medestanders in de Assemblée gekozen. De jongste van hen – zevenentwintig jaar – is Jean-Marie Le Pen. Maar Jean-Marie heeft geen zitvlees en de “parlementaire komedie” gaat hem gauw vervelen. Het heimwee knaagt, heimwee naar het Vreemdelingenlegioen, “dat voor het grootste gedeelte uit Germanen bestaat, veelal Duitsers die bij de Wehrmacht of de Waffen SS gediend hebben, voor wie eer en trouw nog iets betekenen en die bereid zijn tot het hoogste offer”.

Als luitenant van de parachutisten belandt hij eerst in Egypte (waar Nasser het Suezkanaal heeft genationaliseerd, tot grote woede van de Franse en Britse regeringen) en vervolgens in Algerije – op dat moment nog een “overzeese provincie” van Frankrijk, waar de onafhankelijkheidsoorlog net is begonnen. Er zijn nogal wat getuigen die bevestigen dat hij persoonlijk betrokken is geweest bij het martelen van politieke gevangenen. In 1962 geeft hij dat ook toe in een interview met Combat: “Ik heb gemarteld omdat dat nodig was. Als ik dat niét had gedaan, was ik pas een misdadiger geweest. Het is toch niet de taak van een leger om te waken over het fysieke welzijn van terroristen?” Later zal hij die bekentenissen inslikken, en als het dagblad Libération in 1985 de affaire weer oprakelt stapt Le Pen zelfs naar de rechtbank – die hem in het gelijk stelt.

BEHOEFTE AAN ZUIVERHEID

Een vechtersbaas is hij altijd geweest. In 1957 wordt hij tijdens een knokpartij met “politieke tegenstanders” zo zwaar toegetakeld dat hij het licht in een van zijn ogen verliest. Wié die tegenstanders waren, is nooit duidelijk geworden. Het feit dat Le Pen niet graag aan dit incident wordt herinnerd (in zijn biografie maakt hij er nauwelijks woorden aan vuil) voedt de veronderstelling dat hij niet door een communistische knokploeg is aangepakt, maar door aanhangers van Poujade, met wie hij inmiddels gebrouilleerd was geraakt.

In 1958 wordt Le Pen als onafhankelijk kandidaat in de Assemblée herkozen, maar de poujadisten verliezen twee miljoen stemmen. Generaal De Gaulle heeft hen het gras voor de voeten weggemaaid. In 1962 wordt Algerije onafhankelijk en komt er – voorlopig – een einde aan de politieke carrière van Le Pen, die zich beklaagt over “de golf van laffe berusting die over Frankrijk heen spoelt”.

Hij gaat in zaken. In 1965 organiseert hij nog wel de verkiezingscampagne van de extreem-rechtse presidentskandidaat Jean-Louis Tixier-Vignancour, maar met gering succes: Vignancour behaalt amper vijf procent van de stemmen. Le Pen wijdt zijn beste krachten aan een platenmaatschappijtje dat vooral “historische documenten” in de handel brengt: nazi-liederen, toespraken van Hitler en Goebbels. In 1969 schrijft hij over de mode van de SS-uniformen die op de Parijse vlooienmarkt te koop zijn: “De jongeren hebben altijd behoefte gehad aan zuiverheid. In een tijd waarin het atheïsme om zich heen grijpt, ontstaat opnieuw de behoefte aan een morele orde. (…) Uit dat oogpunt is de SS’er met zijn uniform zoiets als de priester met zijn soutane.”

Het duurt tot 1972 voor Le Pen weer echt politiek actief wordt. In dat jaar richt hij het Front National op, aanvankelijk niet meer dan een van de vele obscure genootschappen ter rechterzijde, die zich bezighouden met het bestuderen van Viking-sagen en de exegese van foute schrijvers als Charles Maurras en Robert Brasillach. Bij de presidentsverkiezingen in 1974 krijgt Le Pen niet meer dan een handjevol stemmen. Hij is een berooid man (de verkoop van platen met het Horst Wessellied valt tegen), maar daar komt verandering in als de schatrijke cementbaron Hubert Lambert zijn levenspad kruist. Onder het pseudoniem Saint-Julien mag Lambert in het blad van het Front National artikelen schrijven over de dreigende ondergang van het avondland. Lambert is lichtjes gaga, zoals de Fransen dat zo fraai noemen, en hij woont alleen met zijn moeder in een kasteel in de buurt van Parijs. Na haar dood wordt Lambert, die aan een slepende ziekte lijdt, liefdevol verpleegd door het echtpaar Le Pen, en als hij in 1976 sterft laat hij zijn hele hebben en houden na aan de leider van het Front National: van de ene op de andere dag is Le Pen multimiljonair.

DOORBRAAK IN DREUX

De familie van Lambert stapt naar de rechter om de geldigheid van het testament te betwisten. Lambert zou ontoerekeningsvatbaar zijn geweest: op zijn sterfbed nog had hij verteld dat Le Pen een staatsgreep voorbereidde, waarna die hem – Lambert – tot minister van Binnenlandse Zaken zou benoemen. De rechter neemt evenwel aan dat Lambert bij zijn volle verstand heeft gehandeld. Het sprookje van de arme visserszoon die het tot kasteelheer brengt wordt werkelijkheid. Le Pen beschikt nu eindelijk over de financiële middelen om zijn politieke partij uit te bouwen. Dat komt ook tot uiting in de restyling van de lijsttrekker: Le Pen valt vijftien kilo af, laat zijn zwarte ooglapje vervangen door een glazen oog, verft zijn haar en koopt dure maatpakken. Toch blijven de verkiezingsresultaten mager.

Het tij keert in 1981 – niet toevallig het jaar waarin Frankrijk met François Mitterrand een linkse president krijgt. In 1969 had diens voorganger Georges Pompidou al voorspeld: “Ik maak me geen zorgen over een mogelijke machtsovername door links. Die is onvermijdelijk. Wat mij veel meer zorgen baart is dat de stommiteiten van een linkse regering zouden kunnen leiden tot een wedergeboorte van extreem-rechts.”

Le Pen wordt voor veel Fransen de belichaming van het onbuigzaam verzet tegen de bolsjewieken in een regering. Hij schildert Mitterrand af als de gijzelaar van de communisten: “Er zitten nu al vier generaals van de KGB (de geheime dienst van de Sovjet-Unie – nvdr.) in de regering.”

De echte doorbraak van het Front National komt er in 1983. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in het industriestadje Dreux behaalt extreem-rechts 16,7 procent van de stemmen. Democratisch-rechts (de gaullisten van Chirac en de liberalen van Giscard) weigert in eerste instantie met het Front National samen te werken, maar nadat de verkiezingen ongeldig zijn verklaard en er opnieuw is gestemd – met vergelijkbare resultaten – komt zo’n verbond alsnog tot stand. Daarmee verschaffen de rechts-democratische partijen Le Pen een label van fatsoen: hij is niet langer de opvolger van Poujade of een ordinaire Franse fascist maar (zijn eigen woorden) “de Franse Ronald Reagan“.

ZWARTE HUISKNECHT

Le Pen zelf heeft een simpele verklaring voor zijn onverwachte succes: “Ik zeg hardop wat andere mensen alleen maar durven dénken.” Hij heeft zijn thema gevonden: “les Français d’abord”. Hij eist niet alleen de erfenis op van Jeanne d’Arc, maar ook die van Bernadette Soubirous. Bij de grot in Lourdes herinnert hij de Fransen eraan dat ze hun naaste moeten liefhebben zoals zichzelf – en dus vooral dat laatste niet moeten vergeten.

“Le Pen geeft de verkeerde antwoorden op de juiste vragen”, oordeelt de socialistische premier Laurent Fabius. De in de jaren tachtig hand over hand toenemende werkloosheid, de verpaupering en verloedering van oude stadswijken en banlieus vormen de voedingsbodem waarop de slogans van Le Pen gedijen. Zijn recept voor de crisis is van een verbijsterende eenvoud: “Twee miljoen werklozen = twee miljoen immigranten.” Stuur alle immigranten “naar huis” en het probleem is opgelost.

Niet dat hij een racist is: bij de verkiezingen in 1956 al was zijn opvolger op de kieslijst een Antilliaan en bovendien heeft hij een zwarte huisknecht. Maar: “Ik constateer dat er verschillende rassen, verschillende volkeren en culturen bestaan. Ik kan toch niet zeggen dat Bantoes als volk dezelfde bekwaamheid hebben als bijvoorbeeld de Californiërs.” De zwakken in de samenleving krijgen te veel aandacht, vindt Le Pen: “Daardoor wordt het sociale weefsel beschadigd. We doen precies het omgekeerde van wat paardenfokkers doen.” Aids is voor Le Pen de afkorting van: affairisme, immigratie, drugs en socialisme. Het virus wordt volgens hem ook via speeksel en zweet overgedragen en de verspreiding ervan is vooral te wijten aan allochtonen: “Ons vaderland is geen rendez-voushotel voor zes miljoen immigranten.” In zijn toespraken schetst hij zijn toehoorders een ijzingwekkend toekomstperspectief: “Als je niet oppast zitten ‘zij’ morgen bij jou aan tafel, dan eten ze je soep op, dan slapen ze met je vrouw, met je dochter of… (hier last de spreker een dramatische pauze in)… met je zoon.”

Op dat soort demagogie heeft links geen antwoord, behalve dan dat het tot in den treure herhaalt dat de kiezers van Le Pen geen schuld treft. Pogingen om hun idool als een racist te brandmerken halen weinig uit. Die reageert daarop als de lollige oom op een verjaardagspartijtje: “Ik een racist? Ik heb toch geen bokkenpoten? En ik heb daarnet nog een meloen als hors d’oeuvre genomen.” Als de acteur Yves Montand een grapje maakt over Le Pens geblondeerde haar (“Wil hij er misschien als een Ariër uitzien?”) trekt de lijsttrekker van het Front National voor het oog van de camera’s zijn overhemd uit om de proef op de som te leveren: ook zijn okselhaar is blond. Hij speelt met verve de rol van de martelaar. “Ik ben de meest belasterde politicus van de eeuw. Maar hoe meer de media mij beschimpen, hoe populairder ik word.”

OBJECTIEVE BONDGENOOT

Het Front National rekruteert zijn aanhang niet zozeer op het platteland, maar in de steden. In oude arbeiderswijken wordt het vaak de grootste partij. Maar president Mitterrand troost zich met de gedachte dat de opgang van extreem-rechts vooral de communisten en de democratisch-rechtse partijen verzwakt. Le Pen is voor hem een “objectieve bondgenoot”. En hij is cynisch genoeg om dat uit te buiten. Als de socialisten bij de parlementsverkiezingen in 1986 weggevaagd dreigen te worden, verandert hij de kieswet. Het ooit nog door generaal De Gaulle ingevoerde districtenstelsel (dat de grootste partij bevoordeelt) wordt vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het gevolg daarvan is niet alleen dat de socialistische nederlaag beperkt blijft, maar ook dat Le Pen met vierendertig geestesverwanten in de Assemblée komt.

Daarmee heeft het Front National vaste voet gekregen in de politieke arena. Bij de presidentsverkiezingen in 1988 haalt Le Pen 14,3 procent van de stemmen – in steden als Nice en Marseille is hij zelfs de onbetwiste koploper. De successen van extreem-rechts in Frankrijk krijgen navolging over de grenzen: in het begin van de jaren negentig vieren de geestesgenoten van Le Pen zowat overal in Europa triomfen: Gianfranco Fini in Italië, Jörg Haider in Oostenrijk, Franz Schönhuber in Duitsland. Ook voor het Vlaams Blok is Le Pen onmiskenbaar een inspiratiebron geweest: “Eigen volk eerst” is de echo van “Les Français d’abord”, en het 70-puntenplan een doorslagje van het programma van het Front National. Na Zwarte Zondag drukt Le Pen in Antwerpen Filip Dewinter aan zijn boezem. Samen drinken ze een bolleke in café Den Engel op de Grote Markt.

“Le Jean-Marie nouveau est arrivé”, kondigt Le Pen aan – altijd goed voor een kwinkslag. In de jaren zeventig poseerde hij nog bij voorkeur met bokshandschoenen of de rode baret van de parachutisten, in gezelschap van zijn dobermannpinchers. Nu gedraagt hij zich als een Amerikaanse presidentskandidaat: op iedere meeting knuffelt hij een poedel, een gehandicapte of een gekleurde medemens (zij het bij voorkeur niet van Arabische maar van Vietnamese afkomst). Hij profiteert van de schandalen, waarin de socialisten verwikkeld raken: hij schampert op de politi-chiens. Hij meet zich de allures van een staatsman aan. Tot verrassing van vriend en vijand is hij tijdens de Golfoorlog een verklaard tegenstander van de Franse deelname aan Operatie Woestijnstorm en prijst hij Saddam Hoessein als een groot leider. Hij brengt zelfs een bezoek aan Bagdad, waar hij met veel egards wordt ontvangen om over de vrijlating van Franse gijzelaars te onderhandelen. “Thuis en onder elkaar” mogen “de Arabieren” van Le Pen doen wat ze willen. Om die reden steunt hij in Algerije ook de fundamentalisten van het FIS.

EEN KLODDER SPUUG

Zijn tactiek loont. Bij de gemeenteraadsverkiezingen verovert het Front National de burgemeesterssjerp in een aantal Zuid-Franse steden. Maar de nummer twee van de partij, de koele technocraat Bruno Mégret, beseft dat extreem-rechts er nooit in zal slagen zich door gematigd-rechts te laten accepteren zolang een ongelikte beer als Le Pen “die zijn toekomst achter zich heeft” aan het hoofd van de partij staat. Want Le Pen laat zich nog altijd meeslepen door zijn temperament. Hij is nogal grof in de mond en beroemt zich graag op zijn niet aflatende potentie (zijn Bretonse bijnaam luidt niet voor niets: de menhir). Tijdens het debat over de abortuswetgeving zegt hij publiekelijk dat de minister van Volksgezondheid Simone Veil “eens een flinke beurt moet krijgen”. In de wandelgangen van het Europees parlement in Straatsburg gaat hij José Happart te lijf, die nog op het nippertje een klodder spuug kan ontwijken. (De repliek van de burgemeester van Voeren mag er zijn: “U bent niet alleen slecht opgevoed, u kunt slecht mikken.”) Zijn meest memorabele faux-pas maakt Le Pen als hij voor de camera’s van RTL ondervraagd wordt over het negationisme (het ontkennen van de holocaust). Hij noemt de gaskamers “niet meer dan een detail in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog”. Die uitspraak zal hem blijven achtervolgen.

Toch behaalt Le Pen in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen in 1995 opnieuw een mooie score: 15 procent. Hij ziet zichzelf al als de scheidsrechter in de tweede ronde, maar de gaullistische kandidaat Jacques Chirac wijst bij voorbaat iedere steun van extreem-rechts van de hand. Le Pen zal het hem nooit vergeven. Het smeulende conflict met Bruno Mégret komt steeds duidelijker aan de oppervlakte. Die spiegelt zich aan de Italiaanse “postfascist” Gianfranco Fini, die erin slaagde door een verbond met het Forza Italia! van Silvio Berlusconi het regeringspluche te bereiken. Bij regionale verkiezingen in Frankrijk steunen aanhangers van Mégret de kandidaten van gematigd-rechtse partijen. Het cordon sanitaire lijkt daarmee doorbroken.

Le Pen komt opnieuw in opspraak als hij in München, aan de zijde van de voormalige SS’er Franz Schönhuber, zijn uitspraak over de gaskamers herhaalt. Tijdens de campagne voor de parlementsverkiezingen in Mantes-la-Jolie, waar zijn dochter Marie-Caroline kandidaat is, molesteert Le Pen in 1997 een socialistische politica. Het komt hem op een veroordeling te staan: zijn burgerrechten worden hem voor twee jaar ontnomen en dat betekent dus dat hij geen lijsttrekker zal kunnen zijn bij de Europese verkiezingen in 1999.

Mégret ziet zijn kans schoon. Maar zo heeft Le Pen het niet begrepen: hij schuift zijn vrouw Janny als lijsttrekker naar voren. Het komt tot een scheuring: zowel Le Pen als Mégret claimen de merknaam Front National. Een uitspraak van de rechter stelt Le Pen in het gelijk. Bij de Europese verkiezingen dingen zowel Le Pen (wiens straf inmiddels in beroep was teruggeschroefd tot één jaar) als Bruno Mégret (met de scheurlijst Mouvement National) naar de gunst van de kiezers. Ze halen respectievelijk 5,7 procent en 3,3 procent van de stemmen, en moeten zelfs de kandidaat van les Chasseurs (de lobby van de jagers) laten voorgaan. Frankrijk haalt opgelucht adem. Voor het eerst sinds 1981 lijkt extreem-rechts op de terugweg. Die analyse gaat evenwel voorbij aan het feit dat Le Pen traditioneel zwakker scoort bij Europese verkiezingen. In 2002, zo belooft Le Pen, doet hij opnieuw een gooi naar het presidentschap. Hij is ervan overtuigd dat hij dan op zijn minst zal doordringen tot de tweede ronde. En hij zal pas 74 zijn.

Volgende week: Steven Spielberg.

Jean-Marie Le Pen, “La France est de retour”, Editions Carrère, Parijs, 1985

Edwy Plenel en Alain Rollat, “L’effet Le Pen”, Le Monde Editions, Parijs, 1992

Gilles Bresson en Christian Lonnet, “Le Pen”, Seuil, Parijs, 1994

Rinke van den Brink, “De Internationale van de haat”, Sua, Amsterdam, 1994

Jos vander Velpen, “Zwarte horizonten”, Van Halewyck, Leuven, 1995

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content