Voor het eerst sinds de genocide in 1994 bezocht een Belgische regeringsleider Rwanda. Omdat hij niets moest verhullen maar in waarheid kon praten, beklijfden de woorden van premier Guy Verhofstadt.

Het was een vreemd toeval en niemand in het vliegtuig had er erg in. Precies om 20u20 schoven de lichten van Kigali onder de A310 van de Belgische Luchtmacht, met aan boord premier Guy Verhofstadt (VLD) en de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, Louis Michel (PRL) en André Flahaut (PS). Het was bovendien 6 april. Op dezelfde dag werd hier, op de minuut na, zes jaar terug de Falcon van de Rwandese president Juvénal Habyarimana uit de lucht gehaald en begon in het hartje van Centraal-Afrika een van de donkerste hoofdstukken van de twintigste eeuw. Een volkerenmoord die minitieus was voorbereid, brak los.

Over de daders van de aanslag op Habyarimana heeft men slechts vermoedens, over de inspirators van de genocide bestaat geen twijfel. De extremistische Hutu’s grepen de dood van de president aan om in Rwanda honderdduizenden Tutsi’s en gematigde Hutu’s te vermoorden. De internationale gemeenschap greep niet in. Meer zelfs, nadat België zijn militairen uit het land terugtrok kregen de beulen volledig vrij spel. Na de dood van tien Belgische para’s op 7 april besliste de regering – die in deze door de toenmalige oppositie niet werd tegengesproken – tot een overijlde terugkeer van het Belgische bataljon. Minder dan drie maanden later was meer dan één tiende van de Rwandese bevolking afgeslacht.

Sinds die 6de april 1994 is Rwanda een verminkt land, waar alles – ook de democratie, mensenrechten en persvrijheid – ondergeschikt zijn aan het voorkomen van een nieuw bloedbad. Dat is ruige, maar wel verdedigbare politiek en niet toevallig staat Paul Kagame, een man die in kruitdamp opgroeide en veertig jaar lang niets anders dan dood en oorlog kende, nu aan het hoofd van het land. Zonder al te veel scrupules over de gebruikte middelen probeert hij een herhaling van het ergste te verhinderen. Het is een eerbaar doel en het zou de critici van Kagame tot enige terughoudendheid moeten inspireren.

Niet alleen voor Rwanda was die 6de april 1994 een gruwelijke dag, ook voor de internationale gemeenschap was dit het begin van een trauma. Ondanks al de dure eden na Auschwitz en de killing fields in Cambodja legde men de slachters niets in de weg. Dit schuldig verzuim werd jaren toegedekt en zelfs goedgepraat. Pas toen de Belgische Senaat in 1997 met een onderzoekscommissie startte en veel nalatigheid, onzorgvuldigheid en fouten aan de oppervlakte bracht, kwamen de eerste (schuchtere) bekentenissen over het eigen falen en verantwoordelijkheid.

DEZE MANNEN TREFT GEEN BLAAM

Op 25 maart 1998, bijna vier jaar na de feiten, gaf de Amerikaanse president Bill Clinton in Kigali toe dat de internationale gemeenschap niet vrijuit ging. ‘Toen het moorden begon, grepen we niet vlug genoeg in en later lieten we toe dat de vluchtelingenkampen safe havens voor de beulen werden. Bovendien verzuimden we de misdaden bij hun juiste naam te noemen: genocide.’ Ook de grote baas van de Verenigde Naties Kofi Annan zei nadien iets wat sterk op een excuus leek. Vrijdag 7 april 2000, zes jaar na de feiten, bekende de Belgische premier Verhofstadt op zijn beurt schuld. Zoveel explicieter, zoveel duidelijker dan Clinton of Annan, benoemde hij het eigen falen. ‘Een dramatische opeenvolging van onachtzaamheid, onwetendheid, zorgeloosheid, aarzelingen en fouten heeft de condities gecreëerd waarin zo’n tragedie mogelijk werd. Ik geef hier, tegenover u, de fouten van mijn land toe, van de politieke en militaire overheden.’

Op de heuvel van Gisozi, voor enkele duizenden overlevenden en op enkele honderden meters van een massagraf waar het gebeente van vijftigduizend slachtoffers rust, sprak Verhofstadt de woorden uit die de vorige regering niet over haar lippen kreeg: ‘In naam van mijn land, in naam van mijn volk, vraag ik u om vergeving.’

Verhofstadt sprak in dit voorstadje van Kigali niet als individu en nog minder als voormalig oppositieleider. Voor het eerst in zijn carrière affirmeerde hij zich heel nadrukkelijk als hoogste, gekozen vertegenwoordiger van de Belgische staat. Uitgerekend in een godvergeten hoek van Afrika manifesteerde hij zich als de man die de natie engageerde. Vandaar de zwaarwichtige toon, de ernst en de betrokkenheid waarmee die verreikende woorden werden uitgesproken. Hoewel politici iets gemakkelijker dan vroeger hun fouten toegeven, blijft het zeer ongewoon dat regeringen, a fortiori staten, hun vergissingen erkennen. Zelfs, of liever zeker, als het over zeer veel doden gaat, hebben staten het moeilijk om hun fouten op te biechten, want zo’n bekentenis is nooit gratuït. Ook binnen de meerderheid en in eigen kring, was er geen tekort aan intelligente lieden die de premier deze reis uit het hoofd probeerden te praten. Vanwege de risico’s, de omstreden figuur van Kagame, de machtsstrijd binnen het Rwandese regime en de zware binnenlandse agenda kreeg Verhofstadt veel goede raad om zeker nu, op de verjaardag van de genocide, niet af te reizen en – als hij toch ging – weinig te zeggen.

Het één noch het ander gebeurde. Ondanks de mediacampagne van Hutu-power-advocaat Luc De Temmerman en een hypocriet communiqué van CVP-voorzitter Stefaan De Clerck stond Verhofstadt donderdagochtend om 10 uur in Melsbroek. Tijdens de vlucht redigeerde hij de drie toespraken die hij in nauwelijks vier uur in Rwanda zou houden. In het Kamp Kigali waar de Belgische para’s als beesten werden afgemaakt, vond hij de woorden en de toon die de familieleden van de militairen opnieuw met hun land verzoenden. ‘Deze mannen treft geen enkele blaam. (…) Ze zijn vermoord onder het oog van een besluiteloze leiding, die het sluitstuk vormde van een slecht voorbereide en slecht uitgeruste opdracht, een opdracht die tot in het absurde het bewijs leverde van een misdadige ongevoeligheid. (…) Hun offer vormde de ultieme aanklacht tegen degenen die hen op lichtzinnige wijze lieten vallen.’

WAARHEID VERSUS CYNISME

Zes jaar hebben de familieleden van de para’s op deze woorden van een regeringsleider gewacht. Jean-Luc Dehaene (CVP) kreeg ze nooit uit zijn mond. ‘Het uitdrukken van gevoelens’, zo zei hij op 17 december 1997 tijdens de voorstelling van het Rwanda-rapport, ‘is niet mijn sterkste zijde.’ Of Dehaene nu wel of niet een emotioneel autist is, doet er echter niet toe. In het Kamp Kigali en op de berg van Gisozi hield Verhofstadt zich ver van het larmoyante en de subjectieve impressies. Nauwgezet en meedogenloos maakte hij de balans op van het eigen falen en wat tot dusver was toegedekt, werd eindelijk gezegd en benoemd. Dit had weinig met gevoelens, maar alles met het zeggen van waarheid te maken en precies op dat punt moest Dehaene passen. Afrika interesseerde hem niet en toen de regering eind 1993 over het Belgisch contingent besliste, had hij alleen belangstelling voor het budgettaire aspect.

Voor het overige mocht toenmalig minister van Defensie Leo Delcroix (CVP) in zijn vete met de generale staf zijn gangen gaan. Dat leidde tot zeer onzorgvuldige besluitvorming en verhoogde risico’s voor de militairen. Ook daarom verzette Dehaene zich tot de laatste snik tegen een parlementaire onderzoekscommissie. Maar bovenal wou Dehaene het paleis en zeker de eigen katholieke rechterzijde die zich vergaand met Habyarimana en de Hutu-extremisten had gecompromitteerd, ontzien.

En toen de CVP de onderzoekscommissie node had geslikt, probeerde ze vooral de eigen mensen uit de wind te zetten. Op 12 september 1997, enkele dagen voor de Rwanda-commissie haar besluiten op papier zette, zei toenmalig vice-premier Herman Van Rompuy (CVP) in een Brussels café, waar het volgens hem op aankwam: ‘Als Verhofstadt namen durft noemen, kan hij het voor altijd vergeten. Dan komt hij nooit meer in een regering.’ Dehaene was de gevangene van een Rwandees netwerk in zijn partij. Vandaar zijn botheid tegenover de slachtoffers en de allergie van nogal wat CVP-kopstukken voor de ware toedracht van de genocide en hun verbeten campagne tegen Kagame.

Als de ‘bergrede’ van Verhofstadt zo beklijfde, was het niet wegens vernuftige oratorische effecten en nog minder omdat deze premier zoveel beter dan zijn voorganger over gevoelens kan praten. Verhofstadt trof raak, omdat hij op een van die duizend heuvels van het verminkte Rwanda duidelijk maakte dat hij wél over de ware toedracht kon praten. Hij hoefde niet in het cynisme of de leugen te vluchten omdat hij geen dubieus netwerk hoefde te beschermen en geen ‘misdadig, ongevoelig’ beleid hoefde toe te dekken. In dit niet te vatten drama van vele honderdduizenden doden slaagde een Belgisch premier er voor het eerst sinds vele decennia in om zijn gehoor in Rwanda en België te laten luisteren.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content