De eerste Europeaan in Tibet was de Brusselaar Albert Dorville, een jezuïet. Hij bezorgde in de zeventiende eeuw de eerste realistische beschrijving van het Verboden Rijk.

De Brusselse jezuïet Albert Dorville ondernam samen met zijn Oostenrijkse confrater Johannes Grueber in het midden van de zeventiende eeuw een expeditie die de daaropvolgende eeuwen bepalend was voor het beeld van het Verboden Rijk. Dorville en Grueber maakten de eerste schetsen van onder meer de Potala, het paleis van de dalai lama, en beschreven het religieuze leven in het toenmalige Barantola, nu Lhasa.

Albert Dorville, geboren in 1622, vertrok samen met Ferdinand Verbiest naar China en missioneerde in wat vandaag Xian heet. Dorville en zijn reisgezel Grueber werden uitgestuurd om een weg te vinden die het mogelijk moest maken om via Tibet over land naar China te reizen. Er werd ook gedacht dat er in Tibet ooit een christelijke gemeente had bestaan, en men hoopte daar nog sporen van te vinden.

Dorville en Grueber arriveerden in Barantola/Lhasa in oktober 1661. Ze waren de eerste Europeanen die de stad bereikten en er een beschrijving van hebben geleverd. Ze bleven er ongeveer een maand en liepen dan terug via Kathmandu (214 dagen lopen, rustpauzes niet meegerekend) naar Agra, waar Albert Dorville aan de gevolgen van uitputting overleed op paaszaterdag 1662.

De neerslag van hun expeditie werd wetenschap dankzij het werk van een andere jezuïet: Athanasius Kircher, een onvermoeibare uitvinder en encyclopedist. Kircher vergaarde in Europa informatie uit de hele toen bekende wereld. Zijn medebroeders stuurden hem vanuit alle windstreken hun bevindingen, metingen en expeditierapporten. Kircher compileerde die tot een van de eerste naslagwerken, China Illustrata (1667), met daarin de door Dorville/Grueber geschetste afbeeldingen van de Potala.

De Potala was het paleis dat de vijfde dalai lama voor zichzelf en zijn opvolgers liet optrekken en betekende voor de religieuze leiders van Tibet de voltooiing van hun machtsovername. Tot het midden van de zeventiende eeuw werd Tibet vaak alleen in naam bestuurd door koningen.

Het paleis dat Dorville en Grueber zagen, was een onafgewerkte Potala, waarvan de bouwwerken in 1645 waren gestart en pas in 1694 werden voltooid. De wereld moest het met die afbeelding uit Kircher stellen tot 1901. In dat jaar werd in La Géographie de allereerste foto van het gebouw gepubliceerd.

De twee jezuïeten kregen in Tibet de dalai lama niet te zien, maar ze kopieerden zijn afbeelding van een vrome prent en noteerden dat de religieuze leider werd aanbeden als een god en ‘eeuwige en hemelse vader’ werd genoemd. Ze beweerden gezien te hebben dat de Tibetanen zijn excrementen opaten, die ze als heilig beschouwden, en ‘dat alle koningen van China aan hem waren onderworpen’.

De Tibetaanse invloed in Peking was inderdaad vaak veel groter dan de Chinese in Lhasa. De dalai lama’s joegen de Chinese keizers geregeld de schrik op het lijf met voorspellingen dat de keizer of diens verwanten een ongeluk wachtte als er niet vlug een lamaïstische tempel in Peking werd opgetrokken. Het resultaat is de witte klokvormige dagoba, die als een reusachtige chiantifles in het Beihaipark in Peking prijkt, en die herinnert aan het bezoek van de dalai lamai aan de Chinese hoofdstad in 1651.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content