Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Ooit vielen de kampioenen uit de bomen, maar tegenwoordig zijn er in België nog nauwelijks pistiers te vinden. Wielerjournalist Roger De Maertelaere over de teloorgang van een prachtig vak.

Precies acht renners vaardigt België af naar het wereldkampioenschap op de piste dat van woensdag tot zondag in het Sportpaleis van Antwerpen wordt gereden. Van die acht is alleen de Belgische Australiër Matthew Gilmore een podiumkandidaat, de anderen zullen vrede moeten nemen met een figurantenrol.

Wielerjournalist Roger De Maertelaere (53) ziet deze ontwikkeling met lede ogen aan. De voor Het Laatste Nieuws werkende Gentenaar is gepassioneerd door het wielrennen op de piste. Hij schreef twee fraaie boeken over het wonderbaarlijke wereldje van de zesdaagsen. Maar ook de zesdaagse, nog altijd het paradepaardje van de baansport, ontsnapt niet aan de malaise. Sommige zesdaagsen zijn de laatste jaren een stille dood gestorven ‘omdat er’, zo weet De Maertelaere, ‘niet werd ingespeeld op de evoluties van deze tijd.’ En dat vindt hij jammer. Want het baanwielrennen staat garant voor spektakel en afwisseling, voor snelheid en kracht, voor flitsende acties en slopende overlevingsgevechten. Maar de lauwe prestaties van de Belgen dreigen de toekomst van de piste in dit land verder te ondermijnen. Op termijn lijken de exuberante salarissen van de wegrenners het baanwielrennen te onthoofden. Bovendien houden steeds meer ploegleiders hun renners weg van de ovalen piste. Terwijl de baan de basis blijft van de wielersport: je kweekt er snelheid en behendigheid, je leert er met een klein verzet rijden.

Roger De Maertelaere: De Gentse zesdaagse is de enige baanwedstrijd in dit land die ‘leeft’. Dat heeft met traditie te maken en met het sportief hoogstaande programma dat Patrick Sercu daar ieder jaar in elkaar timmert. Het baanwielrennen spreekt in België absoluut niet meer aan. Ik vrees dat dit ook tijdens het wereldkampioenschap zal blijken. Al hebben de organisatoren hun best gedaan om via folders, affiches en een deal met de VRT-televisie als mediapartner ruchtbaarheid te geven aan dit evenement. Een groot complex als het Sportpaleis van Antwerpen is in wezen niet zo geschikt voor een wereldkampioenschap. Zelfs als er vijfduizend mensen per dag zouden komen, is er geen sfeer. Want er zijn achttienduizend plaatsen. De baanwereldkampioenschappen in Manchester en Bordeaux indertijd werden succesnummers genoemd. Het was er iedere avond uitverkocht. Maar dat betekende in dat geval respectievelijk drieduizend en tweeduizend man, groter was de capaciteit van de baan niet. Alleen zorgden die mensen natuurlijk wel voor sfeer. En die is bepalend voor de prestaties. In Antwerpen zijn tot dusver al 14.000 kaarten verdeeld. In feite is dat meer dan het totale aantal toeschouwers in Bordeaux en Manchester.

Het blijft weinig in een wielerland als België.

De Maertelaere: Absoluut. En de reden daarvoor hoef je niet ver te zoeken: we stellen internationaal niets meer voor. Er is een tijd geweest dat de kampioenen uit de bomen vielen. Neem nu bijvoorbeeld het wereldkampioenschap dat in 1969 in Antwerpen plaatsvond. Bij de profs waren er drie disciplines, daar wonnen we er twee van en we pakten één keer zilver. Met Patrick Sercu en Ferdinand Bracke in de snelheid en achtervolging en met Theo Verschueren achter zware motoren. Niemand die er toen aan dacht dat die renners ooit opgevolgd moesten worden, dat er nieuw talent gezocht en opgeleid moest worden. En daar betalen we nu de prijs voor. De Belgische wielersport heeft nooit uitgeblonken door een doordachte planning op lange termijn. Nu heeft men nog íéts gedaan, omdat het wereldkampioenschap in België plaatsheeft. In het andere geval zou er helemaal niets gebeurd zijn. Om dan achteraf vast te stellen dat de resultaten tegenvallen. Het schrijnendste voorbeeld in dat verband is de uitzending van Etienne De Wilde naar de Olympische Spelen van Atlanta, inmiddels vijf jaar geleden. De prestatie van De Wilde viel zwaar tegen. Voor de Belgische wielerbond was dat een reden om een ploeg die zich gekwalificeerd had voor het WK in Manchester, toch niet uit te sturen. De Wilde had in Atlanta gefaald in de puntenkoers en zou daarom op het WK de ploegenkoers niet mogen rijden. Om maar te zeggen hoe ze erover denken: heel opportunistisch.

Heeft dat te maken met de mensen die de lijnen uittekenen?

De Maertelaere: Allicht. Er zijn nu in het kader van dat WK in Antwerpen wel een paar zaken gebeurd. Zo is er een ploeg uitgestuurd naar de wereldbekermanche in Maleisië. Maar dan wordt er wel hardop gezegd: dat heeft ons 225.000 frank gekost. Dat weet je toch van tevoren? Maleisië is tenslotte Dordrecht niet. Maar het probleem van de Belgische wielerbond is juist dat hij verwacht dat het allemaal niets kost. Er is een coach voor de baanrenners, Michel Vaarten. Die slaat de spijkers in de piste, blaast de banden op, stelt de trainingsschema’s op voor acht verschillende disciplines en voor acht verschillende renners én maakt de videofilm die op de persconferentie van dat WK voorgesteld wordt. Kan je je voorstellen dat ze op de voorstelling van een wereldkampioenschap in Italië een videofilm laten zien die door hun bondscoach is gedraaid? En als je daarover iets zegt, antwoorden ze: Vaarten is toch fulltime in dienst. Dat klopt, maar er moet niet alleen een sportieve structuur zijn, maar ook een administratieve. En dat kost dus ook geld. Veel heeft natuurlijk ook te maken met de mogelijkheden. Een situatie zoals in Australië, waar ze van het ministerie van Sport 150 miljoen frank per jaar krijgen, die is hier natuurlijk onmogelijk. Maar in Australië zijn kampioenen gevormd. En die worden nu geoogst. Terwijl hier absoluut geen structuur is. En het communautaire gedoe heeft heel veel kapotgemaakt.

De piste oefent ook geen aantrekkingskracht meer uit op de renners.

De Maertelaere: Dat is zo. Als je nu vijftien jaar bent en je wilt wielrenner worden, wat kan je er dan toe aanzetten om op de baan te rijden? Terwijl je op de baan zou moeten beginnen, omdat het zo’n technische discipline is. Alleen, er valt op de baan helemaal niets te verdienen. Dat is het verschil met landen als Australië of Frankrijk, dat vorig jaar op de baan zes van de zeven wereldkampioenen afleverde. Daar zeggen ze tegen de renners: het eerste doel zijn de Olympische Spelen van 2004 in Athene en het einddoel zijn die van 2012. En intussen worden ze betaald. En geen klein beetje, een Franse topper verdient gemakkelijk drie, vier miljoen per jaar. Terwijl bij ons iedereen aan de wielersport begint met de gedachte: ik ga prof worden en op de weg carrière maken. Ik vraag me af of ze alles niet nog meer gaan afbouwen als de resultaten in Antwerpen tegenvallen. En ze zúllen tegenvallen. Ze zijn nog maar zes maanden met die renners aan het werk. Iemand als Bert Roessems bijvoorbeeld, die in de achtervolging start, die had tot voor zes maanden nog nooit op de piste gereden. En Ingeborg Marx, die bij de vrouwen in het sprintnummer uitkomt, die kon zes maanden geleden bij wijze van spreken niet op een fiets zitten. Dan kan je niet verwachten dat je tegen topnaties op kunt.

Is het probleem ook niet dat grote ploegen hun renners verbieden op de baan te rijden?

De Maertelaere: Dat is inderdaad een belangrijk element. Vrijwel alle ploegleiders staan huiverig tegenover de piste. Neem nu iemand als Walter Godefroot, een heel intelligent man die de wielersport door en door kent en die zelf zesdaagsen heeft gereden. Die zei vorig jaar in november dat niemand zich al te veel illusies hoefde te maken over een vierde zege van Erik Zabel in Milaan-Sanremo. En waarom niet? Omdat hij de zesdaagsen van Dortmund en München had gereden. Dan vraag ik me af waarop zo’n uitspraak is gestoeld? Want de zesdaagse van München eindigt op vijftien november, meer dan vier maanden voor Milaan-Sanremo. Zabel heeft Milaan-Sanremo trouwens gewonnen. En zit nu aan bijna dertig overwinningen. Je kan niet zeggen dat de baansport hem heeft geremd. Hij gaat dit jaar weer die zesdaagsen rijden. Ook al omdat hij een zeker verantwoordelijkheidsgevoel heeft tegenover het publiek. Hij weet dat zijn aanwezigheid in Duitsland belangrijk is. En Zabel is natuurlijk op de baan gevormd.

Vanwaar die negatieve houding tegenover de piste?

De Maertelaere: Heel simpel, er is totaal geen affiniteit meer met de baan. Vroeger moest je wel op de baan rijden, voor het geld. De contracten waren niet zo hoog, in vergelijking met nu ging het om belachelijke bedragen. Ik denk dat Eddy Merckx bij zijn sponsor nooit meer verdiend heeft dan vijf of zes miljoen frank per jaar. Als hij vandaag zou rijden, strijkt hij driehonderd miljoen frank op, hij zou nu in één jaar evenveel verdienen als hij in heel zijn leven vergaard heeft. Vroeger waren dus ook de toppers verplicht om op de piste te rijden om bij te verdienen. Dat gebeurde dan in zesdaagsen. Rik Van Steenbergen, Rik Van Looy, Eddy Merckx, ze deden het allemaal. Nu hoeft dat niet meer.

Terwijl iedereen toch beweert dat de baan de ideale voorbereiding op de weg is.

De Maertelaere: Dat is nog altijd zo. De meeste grote renners van vandaag zijn gevormd door de piste. Al zijn er uitzonderingen. Zoals Johan Museeuw. Maar wat merk je bij hem? Museeuw kan geen klein verzet draaien. Wat zie je bijvoorbeeld bij Lance Armstrong? Die is wel in staat heel klein te rijden. Sterker zelfs, juist dat vormt zijn kracht. Dat hij, ook in bergritten, kleiner trapt dan de anderen en toch sneller vooruitkomt. Dat is juist de kunst. Maar om kleiner te duwen en toch sneller te rijden, moet je een hogere beensnelheid hebben. Armstrong is in zijn jeugd in Amerika dan ook op de piste gevormd. Toen hij naar de profs overstapte, was het juist de glorieperiode van het grote verzet. Dus reed hij ook groot. De enorme verdienste van Johan Bruyneel, zijn ploegleider, is dat hij meteen heeft gezegd: je moet kleiner rijden. Maar Bruyneel is dan ook een product van de piste. Er is volgens mij geen enkele ploegleider die een grotere prestatie heeft geleverd dan Johan Bruyneel. Door Armstrong weer kleiner te laten rijden, door hem duidelijk te maken dat in hem een potentiële Tour-winnaar school. En daarbij zijn eergevoel aan te spreken. Want Bruyneel zei hem: jij kan de Tour winnen, maar je zal moeten werken als een beest en ik weet niet of je dat kan opbrengen. Dat moet je juist tegen Lance Armstrong zeggen.

Als toppers de piste links laten liggen, dreigt dan op termijn niet helemaal het verval van de piste? Er worden steeds meer zesdaagsen afgevoerd.

De Maertelaere: Als een zesdaagse verdwijnt, dan is dat volgens mij nooit de schuld van het publiek of de renners. Maar wel van de organisatoren. Omdat ze niet meegeëvolueerd zijn met hun tijd of met de economische werkelijkheid. Kijk naar de baansport in Amerika na de oorlog. Waarom waren er in de jaren dertig 33 zesdaagsen in de Verenigde Staten en zijn ze na de Tweede Wereldoorlog allemaal verdwenen? Terwijl er in 1948 in New York nog 150.000 toeschouwers waren? Omdat men niet heeft ingespeeld op de veranderende maatschappelijke gegevens, op het feit dat er een andere uitgaanscultuur bestond, dat er een andere vrijetijdsbesteding kwam. Ook nu moet je je aanpassen aan de realiteit. En dat betekent vandaag: een toegankelijk product maken voor sponsors. Dat is bijvoorbeeld in Gent wel gebeurd. De aanwezigheid van Patrick Sercu als wedstrijdleider is daar niet vreemd aan. Hij heeft in het buitenland gezien wat je moet doen. Het is nog niet eens zo lang geleden dat de zesdaagse van Gent overeind werd gehouden door een bakker, twee slagers en een bierhandelaar. Terwijl je nu alleen grote sponsors hebt. Dat is niet abnormaal, je kan een ongelooflijke service geven aan de mensen die je uitnodigt. Een afwisselend programma met veel show. Zoals iemand in de zesdaagse van Amsterdam, die een paar weken geleden voor het eerst sinds lang weer werd georganiseerd, me zei: ‘Ik ben jaren met klanten naar de uitwedstrijden van Ajax geweest, maar ik doe het niet meer, dit is veel leuker.’ Wie van sport houdt en de zesdaagse ontdekt, raakt erdoor gefascineerd.

Net zoals ook baanwereldkampioenschappen door hun diversiteit heel aantrekkelijk zijn.

De Maertelaere: Je krijgt echt een totaalpakket aangeboden. Ook voor de televisie is zo’n wereldkampioenschap op de baan heel aantrekkelijk. Het is niet voor niets dat de UCI een paar jaar geleden heeft beslist dat zo’n WK op een overdekte piste moest worden gereden. Ze wilden niet afhankelijk zijn van het weer. De vraag is alleen hoeveel mensen er nu naar het WK in Antwerpen zullen komen. En als de Belgen niet presteren en het publiek bijgevolg wegblijft, zullen ze ook bij de BWB met een kater zitten. En denken dat het geen zin meer heeft om voor de piste inspanningen te leveren. Terwijl de vraag dan alleen zou moeten zijn: hoe gaan we de werking nog intensiever maken, hoe kunnen we alles beter structureren? Weet je, eigenlijk is de piste altijd heel stiefmoederlijk behandeld. Ik herinner me bijvoorbeeld dat er op het einde van de jaren zestig aan de toenmalige beheerder van het Antwerpse Sportpaleis, De Winter, gevraagd werd of er niets moest worden gedaan om het publiek te lokken. Hij antwoordde dat de mensen al blij mochten zijn dat ze mochten komen. Wel, ze zijn niet meer gekomen. En dezelfde beheerder zei tegen Patrick Sercu toen het dak lekte en het binnen regende: ‘Dat is toch niet erg, rij gewoon rond de plassen.’ Waarop Sercu uit de zesdaagse stapte en nooit meer in Antwerpen is teruggekeerd.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content